1918 - 1960

Oorlog in Utrecht

Robert Beekman

Schrijven over de Tweede Wereldoorlog en de gevolgen ervan voor Utrechtse schakers bleek geen eenvoudige opgave. In de kranten werd amper achtergrondinformatie gegeven over wat er aan de hand was – de vijand las immers mee.

Voor een stad als Utrecht was dat nog lastiger. Mussert, de leider van de NSB, woonde in Utrecht en het Nederlands hoofdkwartier van de nazi’s was dus gevestigd op de Maliebaan. In de hele stad zwermde het permanent van de Duitse soldaten of met de Duitsers collaborerende Nederlandse soldaten. Of de Duitsers hierdoor de stad Utrecht als bondgenoot zagen, weet ik niet. Utrechtse staalfabrieken kregen wel opdrachten van het Duitse leger, wat werkgelegenheid voor Utrecht opleverde. De indruk die ik kreeg was dat Utrecht minder onder de bezetting te lijden had dan andere steden.

duitsersinutrecht1941

Hierboven en hieronder: een parade van de Nazi’s op de Maliebaan te Utrecht.

maliebaan1942

Het heeft er een beetje de schijn van dat voorzichtigheid in Utrecht troef was. Op 17 juni 1940 verscheen een rubriek van Eddy Spanjaard. Spanjaard: “Het zal nog wel even duren, vóór de geschokte gemoederen van ons volk tot rust zijn gekomen. Na de zware dagen, die achter ons liggen, is lichte kost aangewezen. Daarom hebben wij een aantal opgaven bijeengezocht van het allerlichtste kaliber, namelijk met slechts vier stukken.

diautrechtoorlog(…) Een vierzet waarbij H. Weenink indertijd het volgende citaat ten beste gaf:

“Twee oude wijven,
Die konden elkaar niet krijgen,
ze liepen allebei even hard,
ra, ra, wat is dat?”

Oplossing: 1.Ke1-f1 Ke3-d2 2.Kf1-f2 Kd2-d1 3.Kf2-e3 Kd1-e1 4.Tc4-c1 mat.

.

.

De verschrikkingen in bezet Nederland gingen verder, maar in de krant werd echter stoïcijns doorgegaan met ‘lichte kost’. Wat konden ze anders? Hoogstens werd gecamoufleerd doorgegeven wat er gebeurd was. Zie de volgende passage van Ed Spanjaard: “In ons nummer van 31 mei jongstleden analyseerden wij de partij Landau – Euwe uit het jongste tournooi te Soest. Het schijnt dat wij bij onze analyses niet zijn doorgedrongen tot de diepste oorzaak van Euwe’s verlies. Van bevoegde zijde deelt men ons namelijk mede dat Euwe’s verlies in hoofdzaak te wijten was aan het feit dat zijn paarden in verband met de internationale toestand gerequireerd waren!!”

We moeten het dus doen met verhalen die achteraf door de overlevenden verteld zijn. In het vorige jubileumboek Eeuwig schaak vertelde Jan Visser over zijn herinneringen. Dat is nog de belangrijkste getuigenis.

Jan Visser in Jubileumboek 100 jaar Schaakclub Utrecht (1986).
Met ingang van 1941/’42 werd een meer regionale noodcompetitie ingesteld. Het reizen werd moeilijker, spelers waren ondergedoken of mochten niet meer spelen. Bij ons was Mr. Spanjaard daarvan het slachtoffer.
We kwamen dus verzwakt uit, zoals zovele clubs, en moesten tweemaal degradatiewedstrijden spelen, maar de tweede keer zag dezelfde Enschedese tegenstander, na grote nederlagen in het jaar ervoor, er maar van af. De al tachtigjarige Van Foreest bleef mee spelen om ons eerste zoveel mogelijk op de been te houden. Daarvoor kwam hij zelfs uit Apeldoorn over.
De clubavonden werden gehouden in kleine zaaltjes van het NV-huis, want het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen op de Mariaplaats, waar onze destijds chique club voorheen speelde, was door de Duitsers gevorderd. In die tijd werd overigens nog wel de traditie gehandhaafd dat er ook op zaterdagmiddag kon worden gespeeld. Verwarming was er niet of nauwelijks en menige partij heb ik met een dikke winterjas aan gespeeld. Trouwens, nog jaren na de oorlog speelde ik soms met das om en jas aan, want de Bevrijding betekende geenszins directe omslag naar welvaart en comfort.
Het was een spannende, rare, maar soms ook wel gezellige tijd. Doordat er weinig vertier was bloeide het clubleven en je moest maar niet te veel vragen. Wie was bijvoorbeeld die mof uit Pforzheim, met wie de oude heer Robijns zo vaak zat te schaken? Robijns was beslist niet ‘fout’. Geruchten moest je maar als waar beschouwen, dus je bleef weg als werd gefluisterd dat de Duitsers de uitgangen zouden sluiten en de zaak zouden uitkammen. Misschien verklapte die mof ons dat wel!

En de oorlog zelf? De strijd tussen Duitsland en Nederland duurde kort. Op 10 mei viel Duitsland ons land binnen. Vier dagen later bombardeerden ze Rotterdam, om Nederland sneller tot overgave te dwingen. In de ochtend van 15 mei 1940, vijf dagen na de inval, tekende Nederland de capitulatie. In Zeeland werd echter nog vijf dagen langer gevochten – niet door Nederlanders, maar door Fransen.

Hieronder een fragment uit het begin van de oorlog.

Het Schaakleven in Nederland. Ed. Spanjaard, 28 juni 1940
Nu men bekomen is van de achter ons liggende opwindende oorlogsdagen, streeft men allerwegen naar een spoedig herstel voor zoover mogelijk van den ouden toestand. Zoo komt hans het voortreffelijke weekblad “De schaakwereld” alweer regelmatig uit. Ook het wedstrijdwezen wordt in eere hersteld. Zeer binnenkort zal de belangrijke ontmoeting Bussum – Max Euwe om een plaats in de eerste klas plaatsvinden. De achtkamp om de Kamstra-beker met Euwe, Kmoch en Landau onder de deelnemers is al weder hervat. In Utrecht zijn de jaarlijksche voorgiftwedstrijden der Schaakclub Utrecht aangevangen. Deze vereeniging lijdt een ernstig verlies door het vertrek van den nestor jhr A.E. van Foreest naar Apeldoorn. Daartegenover boekte het Utrechtsche schaakleven winst doordat het meest gelezen plaatselijke blad een nieuwe schaakrubriek opende, met de overweging dat juist in deze tijd het schaakspel voor talloos velen inhoud aan het leven zal kunnen geven.
De Stichtsch-Gooische schaakbond maakte zoo juist het verheugend bericht bekend dat van de 179 gemobiliseerde leden, gerequireerd uit 50 clubs, geen enkele gesneuveld was. Zelfs in Rotterdam blijkt het verlies aan menschenlevens miniem. Alleen de bekende jeugdschaker J. Prudon werd het slachtoffer van de krijgsverrichtingen.
Het verlies aan materiaal daarentegen is in Rotterdam ontzaglijk groot. Mr. Oskam vergelijkt in een artikel in de Schaakwereld de stad met een krater, immers alleen de rang leeft. Hij doet een dringend beroep op de Nederlandsche schakers, zoo mogelijk borden, stukken en klokken te verschaffen. Als men zijn zendingen richt aan Mr. G.C.A. Oskam, Kon. Emmaplein 2, Rotterdam, dan komen ze in goede handen.
Ook het uitkomen van nieuwe schaakboeken vindt voortgang. Wij ontvingen dezer dagen “Met de schaakmeesters op oorlogspad” door Lod. Prins. Wij nemen maar aan dat de thans eenigszins dubbelzinnig titel van vóór 10 mei afkomstig is!

Deze passage liet iets zien van de begintijd – niet over de verschrikkingen die nog zouden komen. Vanaf zomer 1940 werden de eerste repressieve maatregelen ten opzichte van Utrechtse joden ingevoerd. Ze mochten niet meer naar school, niet meer naar het zwembad, niet meer zijn lid van een vereniging. Slechts een kwart van de 1200 joden in Utrecht heeft de oorlog overleefd. In het herdenkingsboek Partij verloren … (uit 1947; over Nederlandse schakers die de oorlog niet overleefd hebben) zijn evenwel geen schakers uit Utrecht opgenomen.

Ook Spanjaard wist de oorlog te overleven. In het jubilemboek 125 jaar SCU schrijft familie van Spanjaard (Paul Denekamp en Hans Schogt) hoe dit gebeurd is.

“Vlak voor de Tweede Wereldoorlog, in augustus 1939, trouwt Ed met Milly Marczak. Tijdens de bezetting profiteert hij ervan dat haar joodse afkomst niet te bewijzen is, omdat haar ouders uit de Oekraïne komen. Hij is daardoor ‘gemengd gehuwd’ en hoeft niet direct te vrezen voor deportatie. Maar de beperkingen die hij in zijn dagelijks leven ondervindt van het jood zijn, zijn zo groot dat hij besluit zich samen met Jaap te laten ‘Calmeijeren’ om zo van een jood een halfjood te worden. De Duitser Calmeijer is aangesteld om twijfelgevallen te beoordelen wie wel of niet joods is. Hij heeft duizenden joden op die manier voor deportatie kunnen behoeden.

Jaap, Ed en vooral Milly bedenken een constructie dat een niet-joodse huisvriend verklaart dat hij, in een periode dat Dé ernstig ziek is geweest, in zijn plaats de verwekker is geweest van de beide kinderen. En deze constructie is geaccepteerd, ondanks dat deze vriend een lange, blonde man is, die in niets op Ed lijkt. Bij het bekijken van de foto’s zegt Calmeijer: ‘Sie sind ihrer Mutter so ähnlich, dass für den Vater nichts übrig bleibt.’

Eddy kan dan zijn jodenster afdoen en krijgt zelfs zijn fiets terug. Al in de oorlog zijn er grote huwelijks-problemen tussen Ed en Milly. Hoewel zij in de oorlog mogelijk zijn leven heeft gered en hem in ieder geval veel moeilijkheden met de Duitsers heeft bespaard, is na de oorlog hun huwelijk niet meer te redden en de scheiding volgt in december 1945. Ed wil er later niets over kwijt.”

In 1942 werd het voor heel Nederland, ook voor Utrecht, zwaarder. Alle mannen werden opgepakt om afgevoerd te worden richting Duitse fabrieken waar ze tewerkgesteld werden. Razzia’s waren aan de orde van de dag. Mannen zag je niet meer op straat. Ook de Utrechtse schakers waren ofwel ondergedoken, ofwel aan het werk in Duitsland. En de kranten konden er niet over schrijven.

jodenvervolging

De vervolging van de joden.