Het fin de siècle
Robert Beekman
In 1909 werd voor de eerste keer het officiële Nederlandse kampioenschap gehouden. De Utrechter Olland werd toen de eerste kampioen van Nederland. Tot die tijd werden er bondswedstrijden gehouden. De sterksten van Nederland deden daaraan mee en misschien zou je wel kunnen zeggen dat ze de onofficiële kampioenschappen van Nederland waren. En drie keer werden deze wedstrijden in Utrecht gehouden. Hieronder aandacht voor deze drie “landskampioenschappen”. Aan het eind een vergelijking tussen Olland en Loman, die in deze periode verwikkeld waren in een hevige concurrentiestrijd,
Het Fin de Siècle! Ongetwijfeld gaat ook uw bloed nu sneller stromen. Het Fin de Siècle staat voor het einde van de negentiende eeuw. Nooit eerder had de mensheid zo sterk het besef met de komst van een nieuwe eeuw een nieuw tijdperk binnen te treden. Sommigen kondigden het einde der tijden af, anderen kondigden de Eeuw der Vooruitgang aan. De veranderingen waren dan ook ongekend; de belangrijkste wetenschappelijke ontdekkingen zijn in die tijd gedaan. De treinen reden door het hele land; burgers waren bang dat ze hun hersens zouden verliezen als de trein sneller dan 30 kilometer per uur ging. Met telefoon konden mensen spreken met mensen die niet in de nabijheid waren; iedereen vroeg zich af wat het bedrog achter de truc was. De elektrische lamp werd ontdekt, alsook de fotografie (en de kunst vertrok massaal in de richting van abstractie). De hele negentiende eeuw was een eeuw van revoluties, strijd voor gelijkheid en democratie. Ook de industriële revolutie had zich net voltrokken; het begin van een onvoorstelbare welvaart voor iedereen.
Iedereen wist dus dat er iets heel bijzonders stond te gebeuren. Dit was het begin van een Nieuwe Tijd. Een tijd van verandering. Een ongekend, ongebreideld optimisme maakte zich meester van de mensen. Men wist het zeker toen de eerste auto’s op straat reden en de eerste vliegtuigen de lucht in gingen: de vooruitgang kent geen grenzen meer. De spanning bij het Oudejaarsavond-wachten op 1 januari 1900 was veel groter dan bij 1 januari 2000. En daar was ook alle reden toe.
De kunst bloeide als nooit tevoren. Het theater evenzeer. De wereldtentoonstellingen werden opgestart, leidend tot grootse architectonische prestaties, zoals de Eiffeltoren in 1889. De Olympische Spelen werden opnieuw uitgevonden (in 1896 was de eerste in Athene) en diens motto luidde: versterking van de vriendschapsbanden tussen de volkeren. De decadentie werd een nieuwe levenswijze en dandy’s trokken als bohemiens langs uitgaansgelegenheden zoals Moulin Rouge (opgericht in 1889) – een volstrekt nieuw fenomeen. De werkweek werd ingeperkt van ‘de hele dag door’ tot uiteindelijk maximaal 40 uur per week. De mensen kregen vrije tijd. De recreatie zou bloeien als nooit tevoren. Dus ook het schaken.
De wereldtentoonstelling te Amsterdam in 1883. De Tentoonstelling van de Internationale en Koloniale Uitvoerhandel. Want ook dat ondersteunde het enthousiasme van de Westerse mens: het imperialisme was op dit moment op zijn hoogtepunt. De Westerse mogendheden bezetten op dit moment bijna drie kwart van de wereld.
1886
Drie keer hield de KNSB de bondswedstrijden in Utrecht. In 1886, 1891 en 1897. Ongetwijfeld was dit de verdienste van de Utrechter A.J.A. Prange. Prange ligt aan de grondslag van de oprichting van Schaakclub Utrecht in 1886. Hij overtuigde de Utrechtse Schaakvereniging om zichzelf op te heffen en opnieuw op te richten als Schaakclub Utrecht. Gelijk zou iedereen lid van de KNSB zijn. Om de band met Utrecht te bekrachtigen werd gelijk een toernooi in Utrecht georganiseerd.
Met Prange in de hoofdgroep. Die speelde niet slecht, maar dit niveau was te hoog voor hem. Hij werd kansloos afgeslacht. Want hoe goed hij ook was in het overtuigen van mensen (naast Utrecht heeft hij in deze periode ook menig andere schaakclub overtuigd), vooral tactisch moest hij het afleggen. En dat is in die tijd van romantisch schaken ronduit dodelijk.
Links Prange – Benima. In dit Evans gambiet deed zwart 6… Lb6-d4 7.Pe5xf7 Dd8-f6. 8.De2 is nu de enige zet. Wit deed 8.0-0, maar dat kost simpelweg een stuk: 8… Pa5xc4 9.Pf7xh8 Ld4xa1 10.Dd1-h5 g7-g6 11.Dh5xh7 Df6xh8. Twee stukken achter inmiddels, en wits initiatief is niet voldoende.
Links Arnold van Foreest – A.J.A. Prange. Arnold van Foreest speelde toen nog voor Amsterdam, maar zou snel naar Utrecht verhuizen. De diagramstelling ontstaat na 1.e2-e4 e7-e5 2.Pg1-f3 Pb8-c6 3.d2-d4 exd4 4.Pf3xd4 Dd8-h4 5.Pd4-b5 Dh4xe4 6.Lf1-e2 Lf8-b4 7.Lc1-d2 Ke8-d8 8.0-0. Overduidelijk een partij die past in de tijdgeest: romantisch schaken met het liefst veel offers.
Hier deed zwart achteloos 8… a7-a6 Hij mist hier een tactische pointe: 9.Le2-f3 De4-g6 10.Lf3xc6 b7xc6 11.Pb5xc7 Kd8xc7 12.Ld2xb4. Wit wint de pion terug en heeft ontwikkelingsvoorsprong en een winnend initiatief tegen de zwarte koning.
Dan Prange – Rudolf Loman. Wit doet hier Lc1xc4. Een klassiek offer, vergelijkbaar met het Muziogambiet. Prange geeft deze zet een uitroepteken en voegt hieraan toe: “De beste zet. Op 8.Pf3-g1 volgt: 8… Dd8-e7 9.Dd1-e2 Pg8-f6 10.e4-e5 d6xe5 11.d4xe5 Pf6-h5 met winnend spel.”
Maar in het Muziogambiet (1.e4 e5 2.f4 gxf4 3.Pf3 g5 4.Lc4 g4 5.0-0 gxf3 6.Dxf3) heeft wit geen tijd verloren met c3 en h4 en is ook veld c3 nog beschikbaar voor het paard. Hier staat wit dus simpelweg verloren en was Pf3-g1 dus wel degelijk aangewezen. 10.e4-e5 was in de variant van Prange niet nodig.
Eén overwinning viel Prange ten deel. De rest ging verloren. Links Messemaker – Prange. Helemaal overspeeld is zwart. Wit kan op vele manieren winnen maar kiest hier voor een mataanval: Df2-b6. Zwart greep vervolgens zijn enige kans. Dd3xf1. Mat.
Een groep lager dan Prange speelde Olland. Slechts 19 jaar oud. Hij won daar al zijn partijen. Een enkele keer werd hij positioneel overspeeld, maar Olland had wat Prange niet had: tactisch talent. En dat levert punten op. 8 uit 8 behaalde Olland en hij bevestigde daarmee zijn status. Het jaar erna zou hij tot aan zijn dood in dit informele kampioenschap van Nederland of aan de officiële kampioenschappen van Nederland deelnemen. Zijn dood was in 1933. Toen stierf Olland in het Nederlands kampioenschap op 66-jarige leeftijd achter het schaakbord.
Prange was toen allang overleden. In 1919 overleed hij in Soerabaja, waarheen hij geëmigreerd was. In Nederland was men hem allang vergeten. Maar Olland niet. Die schreef in de krant zijn In Memoriam en loofde vooral diens vermogen om bruggen te slaan en de Nederlandse schaakwereld bij elkaar te brengen.
1891
Vanaf 1887 speelde Olland dus in de hoofdgroep – het onofficiële kampioenschap van Nederland. Steeds speelde hij mee om de hoofdprijs, vaak viste hij net achter het net. Zoals in 1887. Tweede op een half punt achterstand van Loman. Ondanks het feit dat hij een thuiswedstrijd in Utrecht speelde.
Wat koste hem de titel? Die ene remise tegen Heemskerk? De hekkesluiter in het veld? Na een tactisch trucje stond Olland een pion voor maar lukte het hem niet af te wikkelen naar een technisch gewonnen eindspel. In de stelling links deed hij 23.g2-g3. Olland zal niet gezien hebben hoe zwart van deze verzwakking kan profiteren, maar de zet kan niet verhullen dat Olland positioneel niet de beste speler in het veld is. Wit heeft immers géén witveldige loper en zwart wel. Er volgde nu: 23… Pd6-f5 24.De3-f4 Pf5xg3! Zo snel al! Gelukkig kan wit nog afwikkelen naar een gelijk eindspel met 25.f2xg3 Lf7-d5 26.Pf3-e5 Tf8xf4 27.Pe5xc6. Maar dat er meer ingezeten had, moet ook Olland beseft hebben. Toch had Olland een klein beetje morele pech. Heemskerk speelde deze partij heel redelijk, waar hij tegen Loman twee keer roemloos ten onder ging. Olland kwam nu op 6 uit 8 uit, Loman op 6,5 uit 8.
Of zou het komen omdat Loman de positioneel betere speler is? In hun eerste partij overspeelt Loman Olland met duidelijke taal. In de diagram links doet Loman, met zwart, 20… g5. Het grote overwicht op de koningsvleugel, betere activiteit van zijn zware stukken en het loperpaar zal leiden tot een eindspel met pion meer voor zwart, dat gedecideerd gewonnen wordt.
We zien hier het begin van de discussie tussen loper en paard. Hier zijn het de lopers die de discussie in hun voordeel beslechten. Maar grotere activiteit is altijd doorslaggevend, uiteraard.
Einde verhaal!
Loman gaat met grote stappen naar de finale toe en is een ronde voor het eind al zeker van de titel. 6,5 uit 7 heeft hij dan. In die laatste ronde komt hij opnieuw tegen Olland. Dit keer zou diens wraak zoet zijn.
Loman doet in de diagramstelling links 7.h3. Opnieuw pakt hij het loperpaar maar dit keer is het geen garantie voor een plus. Na 7… Lxf3 8.Dxf3 Pd4 is het paard meer waard dan de loper. Er volgde 9.Dg3 De7 en wit laat nu drie zetten Pxc2 toe, terwijl zwart dit niet aanneemt. Er waren eerder partijen gespeeld met diezelfde variant, waarbij zwart de toren won, maar wit snel aanvalsspel verkreeg. Olland hield zijn paard vast en dat paard zou in het verdere verloop de partij domineren en winnen.
1897
Olland zou in 1895, 1899 en 1901 de hoofdgroep winnen voordat hij in 1909 de eerste Nederlandse kampioen werd. Andere jaren zou hij net achter het net vissen. Zoals in 1891. Zoals in 1897. Opnieuw eindigde hij met een half punt achter Loman. Wederom op die tweede plaats. Dit keer gedeeld met Bleykmans, die door een beter onderling resultaat de geldprijs voor de tweede plaats binnenhaalden: 40 gulden. Winnaar Loman kreeg 60 gulden.
Opnieuw kiest Olland in de onderlinge partij voor het paard. Opnieuw gaat Loman voor het loperpaar. In de linkerdiagram volgde 13.h3 Lxf3 14.gxf3 e5. De open g-lijn, het loperpaar op d3 en b2 en het paard dat straks via g3 naar f5 gaat vormen tezamen een dodelijke aanvalscombinatie en zwart zou dan ook onder de voet gelopen worden.
Eerder had zwart er verstandiger aangedaan om na wits Le2-d3 deze loper af te ruilen met Lf5xd3 in plaats van Lf5-g4. En ook in de linkerdiagram was na h3 Lg4-f5 nog altijd verstandiger geweest.
Het kost Olland de eindoverwinning.
Maar omdat Olland dit keer wel alles wint van de zwakke broeders had deze Nederland nog altijd niets hoeven uit te maken. Een rekenfout tegen Bleykmans kostte hem evenzeer de eindoverwinning. In de stelling links heeft zwart net 28… h5 gespeeld. h4 zit in de stelling en Olland doet hier 29.Dxa6 h4 30.Le5, een tegenpenning. Er volgde 30… h3 31.Kf1 Lxe5 32.De2 32.De2 is de verliezende zet, omdat nu 32… Dd7 ontpent en Dxc6 en Lxh2 dreigt. 32.Dc4+ was de enige zet, dreigend Txc7.
Had hij deze partij gewonnen, dan was de eindoverwinning Olland alsnog ten deel gevallen. Het kost Olland de eindoverwinning. Wederom een half punt achterstand op de winnaar, wederom die tweede plaats. Dit keer gedeeld met Bleykmans, die door een beter onderling resultaat de geldprijs voor de tweede plaats binnenhaalt: 40 gulden. Winnaar Loman krijgt 60 gulden.
Het internationale toernooi van Scheveningen 1905. De aantal hoofdrolspelers uit dit verhaal zijn hier in beeld. Helemaal rechts Jan Willem te Kolsté. Precies in het midden, met snor en zittend naast Marshall achter de tafel: Rudolf Loman. De vrouw in de rechterhelft die naar links kijkt is de vrouw van Marshall. Direct links daarvan zit Bleykmans.
En de rest wordt getroost met “diploma’s”, zoals hierboven zichtbaar. In dit geval door de Nederlandsche Schaakbond gegeven aan Strick van Linschoten, voor het behalen van de derde prijs in de tweede klasse. Gezellig versierd met schakende kaboutertjes. Heden ten dage prima geschikt voor vijfjarige peutertjes als ze hun zwemdiploma halen.
Ondertussen was een andere Utrechter in opkomst: Jan-Willem te Kolsté. Geboren te Utrecht in 1874. In dit toernooi eindigde hij op de vierde plaats, een half punt achter de gedeelde tweede plaats. In 1907 won hij het onofficiële kampioenschap van Nederland, opnieuw gespeeld te Utrecht. Maar toen was hij inmiddels al geen Utrechter meer en verhuisd naar Den Haag, waar hij de rest van zijn leven zou blijven wonen.
Olland en Loman
Legendarisch zijn de gevechten in de schaakgeschiedenis geweest geweest waarbij de voorkeur voor paard botst met een voorkeur voor loper. Zoals tussen Tsjigorin en Steinitz. Waar Steinitz een principiële voorkeur heeft voor de loper, heeft Tsjigorin die voor het paard. Het heeft tot grootse gevechten geleid met modeloverwinningen van zowel Steinitz als Tsjigorin.
Net zo frontaal en principieel zijn de ontmoetingen tussen Donner en Prins geweest. Als Donner in 1965 beweert dat Prins nog geen loper van een paard kan onderscheiden, bedoelt hij eigenlijk te zeggen dat hij zelf een voorkeur voor de loper heeft. En inderdaad heeft hij tegen Prins een redelijke plusscore opgebouwd – allemaal overwinningen van zijn loperpaar, ontstaan omdat Prins achteloos zijn loper tegen Donners paard ruilt.
En vanaf 1887 hebben Olland en Loman ook zo’n 30 jaar een principiële strijd tussen loper en paard uitgevochten. Olland, de tacticus, kiest dan steevast voor het paard, terwijl Loman, de positiespeler, telkens een voorkeur heeft voor de loper.
1891 en 1897 vinden plaats te Utrecht. Twee toernooien waarin Loman wint. Met een half punt voorsprong op Olland! Beide spelers strijden in de periode 1890 – 1910 telkens om het onofficiële kampioenschap van Nederland. Olland wint vier keer, namelijk 1895, 1899, 1901 en het eerste officiële Nederlands kampioenschap van 1909. Loman wint er meer, namelijk 1888, 1890, 1891, 1893 (gedeeld), 1894 en 1897 en ook het tweede officiële Nederlands kampioenschap van 1912.
Rechts zit een hele jonge Olland.