Graaf Johannes van den Bosch was voor de tweede wereldoorlog een van de sterkste spelers van Nederland – na Euwe natuurlijk. Hij werd vierde op het NK van 1929, tweede op het NK van 1933 (het toernooi waar Olland achter het bord zou sterven), derde op het NK van 1938, tweede op het NK van 1939. Verder speelde hij in menig internationaal schaaktoernooi mee, waardoor hij zo ongeveer tegen alle groten uit het pre-oorlogs schaaktijdperk gespeeld heeft, zoals Capablanca, Aljechin, enzovoorts. Daarnaast speelde hij matches tegen vermaarde spelers, zoals Maroczy, Rubinstein, Flohr en Spielmann. Er is nog een boek over hem verschenen: Graaf van den Bosch. Bankier en schaker, geschreven door H.J. van Engen en K. Maartense.
Aljechin tegen Van den Bosch
In de periode 1924 – 1930 speelde hij bij en voor Schaakclub Utrecht. Hieronder eerst het artikel van Graaf van den Bosch zelf met zijn eigen herinneringen, uit het jubileumboek 100 jaar SCU. Daarna het artikel over hem uit het jubileumboek 125 jaar SCU.
Meer dan zestig jaar geleden
J.H.O. graaf van den Bosch
In 1923 besloot de KNSB (toen nog NSB) ter viering van zijn vijftigjarig bestaan op Hemelvaartsdag in vijf kleinere steden in Nederland, waaronder Middelburg, districtswedstrijden te houden, waarvan de winnaars in juli te Scheveningen om het districtskampioenschap van Nederland zouden strijden. In Middelburg, waar ik toen woonde, meldden zich zestien deelnemers aan – wel een verschil met tegenwoordig -, maar de bond was tevreden. Na enig geharrewar, omdat men mij met 17 jaar eigenlijk te jong vond, werd ik in de hoofdgroep geplaatst. Ik slaagde erin de eerste prijs te delen, waarmee ik me kwalificeerde voor Scheveningen. Daar ondervond ik dat je met gebrek aan ervaring niet erg ver komt; met één uit zes werd ik hekkensluiter.
Ik vertel dit zo uitvoerig, omdat, toen mijn vader in januari 1924 naar Zeist verhuisde en ik lid werd van de schaakclub ‘Utrecht’, het feit dat ik het districtskampioenschap had bereikt, voor het bestuur voldoende aanleiding was om mij in het eerste tiental te plaatsen. Wat belangrijker voor mij was, Olland, altijd bereid met jongere spelers de degens, te kruisen, bood mij aan enige vrije partijen met hem te spelen, die voor mij even desastreus zouden verlopen als het districtskampioenschap.
Olland was toen over zijn hoogtepunt heen, maar nog onbetwist de sterkste speler van de club. Hij had een reputatie opgebouwd met de wijze waarop hij met wit de Spaanse partij behandelde. Ter ere van de speler die ik wel als mijn eerste leermeester van niveau mag beschouwen, volgt hier een van de vrije partijen die ik met hem speelde.
Interne Schaakclub Utrecht, 18 mei 1924
[Commentaar van Robert Beekman]1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 a6 4.La4 Pf6 5.O-O Le7 6.Te1 b5 7.Lb3 d6 8.c3 O-O 9.d4 Tegenwoordig is in het gesloten Spaans 9.h3 populairder.
9…Lg4 10.d5 Pa5 11.Lc2 c5 Sluit de damevleugel voor een groot deel, waarna zwart daar moeilijk tegenspel kan ontwikkelen. Voor wit is de koningsvleugel, door het ruimtevoordeel en het paard op a5, meer toegankelijk dan voor zwart. 11… c6 had meer tegenspel geboden.
12.Pbd2 Te8 13.Pf1 h6 14.h3 Ld7 Als je ruimtegebrek hebt, is ruilen verstandiger. 14… Lxf3.
15.P3h2 Lf8 16.Pg3 g6 17.b3 Lg7 18.Le3 Kh7 19.Dd2 Pg8 20.Tad1 Dc7 21.f4 exf4 22.Lxf4 b4

23…Lc3 24.Dd3 Lxe1 25.Txe1 Pb7 26.Pf3 Pe7 27.Ph4 Dc8 28.Tf1 f5 Zelfmoord. Zwart heeft echter een hele lastige stelling. Zonder de loper op g7 mist zwart een belangrijke verdediger. Na een zet als bijvoorbeeld Dd8 volgt wit met Lf4-c1-b2. Zwart heeft geen goed plan, noch goede velden. Zijn stukken staan elkaar in de weg. Eventueel kan wit vervolgen met Lb2-a1 en Lc2-b1. De witte dame kan dan via c2 naar b2, en (in geval van f6) weer terug naar c2. Ook een zet als e5 is lastig te beantwoorden.
29.Lc1 Tf8 30.exf5 Pxf5


Wit: Van der Eerden, zwart: Van den Bosch, najaar 1924.
1.d2-d4 d7-d5 2.c2-c4 c7-c6 3.c4xd5 c6xd5 4.Pb1-c3 Pg8-f6 5.Dd1-b3 Zo had Marshall tegen dr. Lasker gespeeld in het grote toernooi van New York 1924 en er bijna mee gewonnen. Lasker zette voort met 5… e6 6.Lf4 Pc6 7.Pf3 enz. Ik speelde toevallig eerst 5… Pb8-c6 en Van der Eerden, geheel in de ban van de variant die hij in zijn hoofd had, voerde à tempo 6.Lc1-f4 uit, waarop ik 6… Pc6xd4 liet volgen en van der Eerden opgaf. Hij had met 7.Da4+ Pc6 8.0-0-0 nog best kunnen proberen in troebel water te vissen.
Utrecht en graaf van den Bosch (1906-1994)
Robert Beekman
Zijn betovergrootvader (links in beeld) heette ook Johannes van den Bosch (1780 – 1844). Die schreef zowaar geschiedenis. Hij werkte zichzelf op tot gouverneur van Nederlands-Indië en wist daarvan een lucratieve aangelegenheid te maken. Volgens koning Willem I kon hij geld genereren “zoals Moses water uit een rots kon halen”. Verder richtte de betovergrootvader de stichting Maatschappij van Weldadigheid op; een stichting die bedoeld was om armen aan het werk te krijgen. Volgens van den Bosch was arbeid de enige manier om armoede te bestrijden. In Drenthe bestaat bij Frederiksoord nog een bezoekerscentrum ter ere van hem. Overigens is het door hem ontwerpen cultuurstelsel later omstreden geworden, mede door de kritiek van Multatuli.
De Johannes van den Bosch van 1780 tot 1844 was een vertrouweling van Willem I, die hem tot Minister van Koloniën benoemde en in 1835 hem tot baron, en in 1839 tot graaf verhief. Dat was een erfelijke titel, die vervolgens overging op zijn nazaten. Toen in 1940 zijn vader stierf, verkreeg Johannes van den Bosch de titel graaf; daarvóór was hij jonkheer.
Hij speelde in de twintiger jaren bij Utrecht, gedurende zijn studietijd. In de dertiger jaren was hij reeds verhuisd naar Den Haag en behaalde hij zijn belangrijkste successen. Van den Bosch zou vlak voor de Tweede Wereldoorlog naar Hilversum verhuizen en bij HSG gaan spelen. Van die club zou hij later erelid worden. Na de tweede wereldoorlog nam het maatschappelijk leven het grootste beslag op zijn tijd. Hij was lange tijd een van de directeuren van de Nederlandse Bank. Schaken nam nog altijd een plaats in zijn leven in, maar hij bereikte uiteraard niet meer het niveau van vóór de tweede wereldoorlog. Toen behoorde hij met Landau tot de twee sterkste schakers van Nederland – na Euwe. Salo Landau zou overigens in de Tweede Wereldoorlog sterven in een concentratiekamp; hij was joods. Toen de Duitsers begonnen met de registratie van de Nederlandse joden, probeerde hij nog te vluchten naar Zwitserland. Hij werd echter met vrouw en dochter gearresteerd in Breda. Ook vrouw en dochter bezweken onder de gruwelijkheden, en wel van Auswitsch.
Max Pam heeft hem geïnterviewd en Johannes van den Bosch diepte toen de volgende herinnering op: Je kon toen niet van schaken leven. Je kreeg 25 gulden als je wat had gewonnen. Als amateur moest je bovendien kwitanties overleggen wat je ervan gekocht had. De profs kregen startgeld, maar de amateurs mochten blij zijn als zij werden uitgenodigd. Er waren enkele beroepsspelers, maar ik heb altijd de indruk gehad, dat zij tamelijk arm waren. Landau was eigenlijk de enige Nederlandse prof, als persoon vervuld van het schaken. Hij beperkte zich in het café tot één drankje, kon zich weinig permitteren, leefde een heel bescheiden bestaan. Hij liet nooit merken dat hij arm was. Wij zagen het niettemin.
Vooroorlogse foto van Landau tegen Van den Bosch
In 1924 meldde hij zich bij Schaakclub Utrecht. Johannes van den Bosch is geboren in 1906, en hij was toen aldus 18 jaar en ging in Utrecht Rechten studeren. Een veelbelovend talent, dat zeker, en Olland bood toen aan een match met hem te spelen. Olland had altijd al een zwak gehad voor talentvolle jeugdschakers, die hij graag steunde. Voor Spanjaard betaalde hij in die tijd het lidmaatschap, omdat diens financiële middelen dat niet toelieten. En zo mocht Johannes van den Bosch, zoals meer jeugdspelers gelijk privileges kregen, gelijk in het eerste jaar deelnemen aan het eerste tiental.
Olland won de match tegen Johannes van den Bosch overigens met 6-0. In het genoemde boek over Graaf van den Bosch herinnert hij zich het volgende: Samen met Pannekoek, die een jaar ouder was en medicijnen studeerde, analyseerde ik uitgebreid een afgebroken partij tegen Olland. Twee zetten na de hervatting offerde Olland met succes een paard. Dat hadden we volkomen overzien. Olland speelde toen nog zeer sterk.
Hierboven, in het artikel van Van den Bosch zijn, de partij die hij verloor van Olland.
Olland speelde inderdaad een prachtige partij, maar Johannes van den Bosch was nog maar 18 jaar en theorieboeken had je in die tijd amper. Dat betekende dat een schaker de theorie helemaal zelf (of samen met anderen) mocht doorgronden. Olland had aldus een voorsprong, ondanks of misschien wel dankzij zijn 51-jarige leeftijd: hij had veel ervaring met het Spaans. Later, bij het NK van 1929, zou van den Bosch, nu 23 jaar oud, winnen van Olland, die op dat moment 56 jaar oud was. Achteraf vroeg iemand aan Olland of hij niet te lichtzinnig gespeeld had. Vermoedelijk was inderdaad van onderschatting sprake, want Olland antwoordde: Ach ja, ik had nog nooit van Van den Bosch verloren…
Maar ook Johannes van den Bosch speelde een prachtige winstpartij waarop weinig valt af te dingen. Graaf van den Bosch wilde in zijn eigen herinneringen graag Olland eren, die zoveel voor hem betekend had, maar ere wie ere toekomt. Dan laten we dus ook zijn formidabele overwinning op Olland zien, gespeeld in het NK van 1929.
NK van 1929
[Commentaar van Robert Beekman]
4…d5 5.Pf3 De theorie gaat verder met a3 of cxd5. Nu kan zwart overstappen op een aangenomen damegambiet
5…dxc4 6.e4 b5 7.a4 Lb7 Na … c6 komen we in een bekende stelling terecht.
8.e5 Le4 9.Dd2 De witte dame is naar een veld gedwongen waar het de eigen loper blokkeert, maar erg is dat niet. Later gaat ze naar de koningsvleugel.
9…Pd5 10.axb5 Pb6 11.Le2 Dd7 12.O-O O-O 13.Pg5 Lg6 14.Df4 Lxc3 De zwarte dame ging naar d7 en kopieerde het gekunstelde gedrag van de dame der tegenpartij door het paard op b8 vast te zetten. Ook dat was niet slecht, maar dan lijkt het toch consequenter als zwart op enig moment – en nu is er zo’n moment – … c6 speelt, met als bedoeling het zwarte paard naar c6 te ontwikkelen. Olland gaat echter in op het impliciete pionoffer van Johannes van den Bosch.
15.bxc3 Pd5

17.Lf3 Pd5 18.Ta3 De7 19.Dh3 h6 20.Lxd5 exd5
.

21…hxg5 Olland neemt het aan – het mat ziet hij waarschijnlijk (nog) niet -, maar na deze zet staat hij al verloren. Een goed alternatief was hier Ld3 (de enige zet), waarna wit het bewijzen mag.
22.f5 De pointe!
22…Lh7 23.Dh5 f6 Op zoek naar ruimte om te ademen. Een alternatief was hier … g4:
[23…g4 24.Tg3 f6 25.Dxg4 fxe5 26.La3 Dd7 27.Lxf8 Kxf8 28.Dh4 Met winnende aanval.]
24.Th3 g6 25.fxg6 Pd7 26.gxh7+ Kh8 27.La3 Dg7 28.Lxf8 Txf8 29.e6 Pb6 30.Te3 Pc8 31.Df3 Pe7 32.Dg3 Pg6

33…Pxe7 34.Dxc7 Tf7 35.Dxa7 Kxh7 36.Dd7 f5 37.Txe7 Het typeert het temperament van Johannes van den Bosch dat hij hier de kwaliteit terugoffert. Nodig was het echter niet. Simpel b6 was ruim voldoende. De partij lijkt nog spannend te worden, maar wit heeft inmiddels teveel pionnen veroverd.
37…Txe7 38.Dxf5+ Dg6 39.Dxd5 c3 40.Dc5 Tb7 41.Dxc3 De4 42.Te1 Df5 43.Dc6 Df7 44.De4+ Kg7 45.De5+ Df6 46.Dxf6+ Kxf6 47.Te5 Td7 48.b6 Txd4 49.Tb5 Td8 50.b7 Tb8 51.Kf2 Kg6 52.Kg31-0
Een andere herinnering uit de periode bij Utrecht. Johannes van den Bosch speelde zowel 1.d4 als 1.e4, en liet daarbij de beginzet somtijds afhangen van de tegenstander. Tegen Arnold van Foreest (drievoudig Nederlands kampioen), net als Olland (viervoudig Nederlands kampioen) zo rond de vijfendertig jaar ouder dan hem, speelde Van den Bosch 1.d4. Een schot in de roos! Arnold van Foreest had een hekel aan die zet, keek gelijk chagrijnig en riep uit: “Waarom doe je dat nou?! Waarom geen e4?!” Of het uit ontzag of beleefdheid was zou ik niet weten; in elk geval schoof Johannes van den Bosch zijn d-pion weer twee velden terug, om vervolgens 1.e4 te spelen.
Graaf van den Bosch had een beetje de pech dat hij op z’n best speelde toen Euwe op zijn hoogtepunt was; die haalde immers in 1935 tegen Aljechin de wereldtitel binnen, die hij in 1937 aan dezelfde Aljechin weer verloor. Alle spotlights waren in die tijd uiteraard op Max Euwe gericht. Euwe was een klasse apart en won bijvoorbeeld een oefenmatch tegen Van den Bosch met 6-0. Toch heeft Johannes van den Bosch prachtige aanvalspartijen gespeeld en verdiende hij meer bekendheid dan hij gekregen heeft. Hieronder kunt u zijn bekendste partij tegen Spielmann naspelen.
Rudolf Spielmann – Jhr. Mr. J.H.O. van den Bosch
Hemelvaartsdagtoernooi in Soest, 30 mei 1935
[Commentaar van Robert Beekman]
1.e4 e6 2.d4 d5 3.Pc3 Pf6 4.Lg5 Le7 5.e5 Pe4 Ook in die tijd was dit al een dubieuze zet, maar Van den Bosch beweerde in zijn commentaar dat de zet niet zo slecht zou zijn als haar reputatie. De hoofdvariant gaat verder met Pfd7.
6.Lxe7 Dxe7
[6…Pxc3 7.Lxd8 Pxd1 8.Lxc7 Pxb2 9.Tb1 Pc4 10.Lxc4 dxc4 11.Pf3 Met voordeel voor wit; de pion op c4 is kwetsbaar.]
7.Pxe4 dxe4 8.De2 Hier heeft wit een alternatief, dat ook tot voordeel voor hem leidt:
[8.c3 O-O 9.Dc2 f5 10.exf6 Dxf6 11.Lc4]
8…Pd7 Flohr – Aljechin, 1931, ging verder met b6:
[8…b6 9.O-O-O Op Dxe4 volgt Db4 en Dxb2.
9…Lb7 10.g3 c5 11.Lg2 cxd4 Beter 11… Pc6 12.dxc5 0-0 13.Lxe4 Pxe5 14.f4, met klein voordeel voor wit.
12.Lxe4 Pc6 13.f4 Wit gaat zo direct pion d4 veroveren en heeft groot voordeel.]
9.O-O-O f5 10.exf6 Pxf6 11.g3 Wit mist hier een duidelijke weg naar voordeel: f3.
[11.f3 exf3 12.Pxf3 In deze variant wordt de zwarte e-pion een zwakte.]
11…O-O 12.Lg2 Hier was ook f4 mogelijk. Als zwart en passent slaat, is alsnog de e-pion gefixeerd en kan g3 nuttig gebruikt worden om Lh3 te spelen. En als zwart niet slaat, wil wit de e-pion omsingelen:
[12.f4 c5 13.Lg2 cxd4 14.Lxe4 Pxe4 15.Dxe4 Ld7 16.Pf3 Slaan op b7 is te riskant.
16…Lc6 17.De2 e5 Met ruim voldoende spel voor zwart.]
12…e5 13.Lxe4
[13.dxe5 Dxe5 In deze stelling staan de zwarte stukken veel actiever dan de witte; en daarenboven ook nog beter opgesteld voor een koningsaanval.]
13…Pxe4 14.Dxe4 Txf2
15.Pf3 Wit begint al in moeilijkheden te komen.
[15.Dxe5 Dxe5 16.dxe5 Lf5 17.Td2 Txd2 18.Kxd2 Le4 Dit wint.]
[15.dxe5 Lf5 16.Dc4+ Df7 17.e6 Slaan op f7 levert hetzelfde probleem op als bij de vorige zet: Le4 is mogelijk. 17…Lxe6 18.Dd4 Df5 19.Dd3 Dxd3 Deze variant leidt ook tot gewonnen stelling voor zwart.]
[15.Pe2 Dg5+ 16.Td2 Lg4 17.Te1 Td8 18.Dxe5 Dxe5 19.dxe5 Txd2 20.Kxd2 Txh2 En na integrale ruil op e2 heeft zwart een gewonnen eindspel.]
[15.De3 Df7 16.dxe5 Lg4 17.Te1 Td8 En wit is volledig in de tang genomen. Er dreigt slaan op a2, Tf1, eventueel Tdd2, en op e6 kan zwart gewoon de pion slaan: Lxe6 en de loper is onkwetsbaar vanwege mat op de onderste rij.]
[15.Pe2 Dg5+ 16.Pf4 Een opvallende en vermoedelijk de meest hardnekkige variant. Het paard is onkwetsbaar vanwege De8 mat, en na Lf5 slaat wit koelbloedig op b7:
16…Lf5 17.Dxb7 Txc2+ 18.Kb1 Dit is geen eenvoudige stelling, bijvoorbeeld:
18…Dd8 19.dxe5 Td2+ 20.Kc1 Tc2+ 21.Kb1 Db8 22.Dxb8+ Txb8 23.b3 Zwart kan altijd de pion op h2 terugwinnen, en zwart krijgt een eindspel met betere loper, maar er moet nog hard gewerkt worden.]
15…Df7 16.Pg5 Deze zet gaat verloren. Alternatieven:
[16.Pxe5 Dxa2 De dreiging Da1 is dodelijk.]
[16.Thf1 Lf5 17.Dxb7 Txc2+ 18.Kb1 Tc1+ 19.Kxc1 Dc4+ 20.Kd2 Dd3+ 21.Ke1 De3#]
[16.Pd2 Dxa2 17.De3 Tf7 18.dxe5 Le6 Deze stelling is duidelijk beter voor zwart. Hij heeft actievere stukken, en wit een kwetsbare koningsstelling.]
16…Lf5 17.Dxb7
[17.Pxf7 Lxe4 18.Pxe5 Txc2+ 19.Kb1 Txh2+ wint een toren.]
[17.Pxf7 Lxe4 18.The1 Txc2+ 19.Kb1 Td2+ wint een kwaliteit na Txe4 en een stuk na Kc1 Txd1 Kxd1 Lf3 Kd2 Kxf7 Tf1 e4.]
17…Txc2+ 18.Kb1
18…Tc1+ 19.Kxc1 Dc4+ 20.Kd2 Dd3+ 21.Ke1 De3+ 22.Kf1 Tf8 Wit geeft op. Zwart dreigt Lh3 en op Db3 volgt Le6, terwijl Kg2 beantwoord wordt met De2:
[22…Tf8 23.Kg2 De2+ 24.Kg1 Dxd1+ 25.Kg2 De2+ 26.Kg1 Le6]
0-1