Het NK te Utrecht in 1926
Robert Beekman
In 1926 werd het kampioenschap van Nederland in Utrecht gehouden. Max Euwe werd overweldigend winnaar met 10 uit 11. Maar ook drie Utrechters deden mee: Olland, van Foreest en Pannekoek. Over hun lotgevallen gaat dit verslag. Ze eindigden anoniem in de middenmoot of daaronder, maar worden hier toch nog uit de vergetelheid opgerakeld. Hoogtepunten en dieptepunten uit de partijen van drie Utrechtse kopstukken. Met name aandacht voor het drama ‘Pannekoek’.
Met dank aan Peter de Jong voor de vele kopieën die hij gemaakt heeft van de dagbladen en het curriculum van de Nederlandse Schaakbond. Het leverde me al het materiaal op dat ik nodig had om dit artikel te schrijven.
En de kranten schreven erover. In het “gele zaaltje” van het Jaarbeursrestaurant zat men zeer net en deftig, maar ook zeer benauwd en dicht opeen, hetgeen tegen den middag vooral sterk voelbaar was, toen de broeihitte haar hoogtepunt bereikte. En elders: De rustige doch wel wat groote speelzaal in de Korenbeurs op het Vreeburg, in welke twaalf schakers en ongeveer even weinig toeschouwers de eenigs karige stoffering vormden, wordt Dinsdag enigszins meer bevolkt door de zestien spelers van de hoofdklasse die er hun strijd beginnen. Woensdag komen er nog zes spelers van de eerste en zes van de tweede klasse bij. Waarschijnlijk vond het kampioenschap op diverse locaties plaats, zoals in die tijd wel vaker gebeurde. Wie herinnert zich niet Aljechin – Euwe, waarbij de schaakkaravaan zich regelmatig door het land bewoog?
De deelnemers aan het kampioenschap van Nederland in 1926, gespeeld te Utrecht. Staand van links naar rechts: J.H. Pannekoek, H. Meyer, J.L. Kersten, Dr. M. Euwe, P.F. van Hoorn, G.W. Kloosterboer. Zittend van links naar rechts: J.G. Hartogensis (wedstrijdleider), Dr. L. Fick, G. Kroone, R.J. Loman, Jhr. A.E. van Foreest, W.A.T. Schelfthout. Olland was afwezig en staat niet op deze foto vereeuwigd.
Hij kwam, speelde en won. Max Euwe. In die tijd onbetwist heerser in het Nederlandse schaak. Ook de Nederlandse Schaakbond wist dat. Euwe wilde graag een partij vooruit spelen omdat dit hem beter uit kwam. De Nederlandse Schaakbond stemde toe. Davidson, een van de sterkere spelers onder de concurrenten, protesteerde daartegen omdat Euwe zo een extra rustdag kreeg. Niet onredelijk, maar de Schaakbond wees het protest af en Davidson trok zich – principieel – terug, waarop de kampioen van Nederlands-Indië (Hans Meyer) mee mocht doen.
Wat dat betreft is er in al die tijd weinig veranderd: de top moet gekoesterd worden. En de mindere goden moeten weten wat hun plaats is. Niet dat het veel uitmaakt. Max Euwe kwam, speelde en won. Niemand minder dan oud-wereldkampioen Emanuel Lasker analyseert een partij van Euwe (tegen Meyer uit de tweede ronde). Euwe speelt “krachtig en ideeënrijk”. En zijn tegenstander? “Twijfelachtig – zonder enig effect – nutteloos – onverschillig”. De concurrentie speelt eenvoudigweg veel te slecht. Of omgekeerd: Euwe is gewoon veel te goed.
Er waren partijen bij die ik te erg vond om aan te zien. Maar dan kijk ik door de ogen van deze tijd. Door de ogen van 1926 ligt alles heel anders. Een verslag van een interview met Rudolf Loman, viervoudig Nederlands kampioen en in 1926 de 64-jarige nestor: We hebben het voorrecht gehad met den ouden heer een vraaggesprek te hebben. Naar zijn mening wordt er veel sterker gespeeld dan een jaar of 10 of 40 geleden. Opgemerkt dient te worden, dat de heer Loman reeds 37 jaar geleden in een internationaal tournooi meespeelde. Met het grootste gemak, zoo meende hij, zou men thans een kampioenswedstrijd met een 30 deelnemers kunnen houden en tusschen de nummers 1 en 28 zou het verschil niet zoo heel groot behoeven te zijn. Daarentegen zou men een 15 jaar geleden niet meer dan een dozijn spelers van diezelfde kracht hebben kunnen vinden. En bovendien spelen die 30 spelers van thans sterker dan de vroegere tegenstanders van den heer Loman. Het is volgens hem dan ook slechts te danken aan zijn eigen nog steeds toenemende kracht dat hij nog steeds in staat is aan het jongere geslacht het hoofd te bieden. Loman zou met 7,5 uit 11 riant op de tweede plaats van dit Nederlands Kampioenschap komen. Met één kanttekening! En daar komen we in dit verslag nog op terug!
De eerste ronde
Maar wij gaan het hebben over onze Utrechtse helden. In de eerste ronde is het gelijk raak. In het Utrechts Dagblad kunnen we lezen: Moorddadig was de wijze waarop Pannekoek zijn tegenstander Kroone inmaakte. Nog voor het noenmaal kon deze opgeven. Kroone laat zijn tegenstander een sterk pionnencentrum en duidelijke ontwikkelingsvoorsprong toe. Na 1.d4 Pf6 2.c4 e6 3.Pc3 Lb4 4.Dc2 b6 5.e4 Lb7 6.Ld3 d5 7.cxd5 exd5 8.e5 De7 9.Pge2 Pfd7 10.0-0 Lxc3 11.bxc3 c5 12.La3 Pc6 ontstaat de linkerdiagram. Wit gaat nu na 13.Pf4 een pion winnen, maar zwart stond al helemaal vast. Pannekoek laat zijn tegenstander niet meer los. Na 13.Pf4 Pd8 14.Db3 Dg5 15.Pxd5 Pe6 16.f4 Dd8 17.Pe3 cxd4 18.Pf5 Pdc5 19.Db5+ Kf8 20.cxd4 Dd5 21.Db2 Pxd4 22.Pxd4 Kg8 23.Lxc5 bxc5 24.Pf5 geeft zwart op. Een mislukte opening. Pannekoek speelt anders wel met flair. Dat zeker. Maar als zwart had willen rommelen, had hij niet 13.Pf4 Pd8 moeten doen, maar gelijk 13… Dg5. Wit blijft beter staan, maar minder goed dan na het tempoverlies Pc6-d8-e6.
Ook andere partijen in dit Nederlands Kampioenschap laten mislukte openingsexperimenten zien. Het valt de schakers niet te verwijten. Theorieboeken bestonden niet en de schakers moesten alles zelf uitvogelen. Wat dat betreft is 1926 onvergelijkbaar met de huidige tijd.
Niet dat men zich dat toen realiseerde. Zo lees ik in het verslag van Kersten – Pannekoek het volgende: De Boedapest-verdediging! De theorie der spelopeningen is tegenwoordig zoo uitgebreid dat niemand haar geheel onder de knie kan hebben en men dus van alles kan beproeven. Pannekoek vertrouwde er dus maar op dat Kersten de allernieuwste snufjes in deze niet zou weten. Volgens deze moet zwart er slecht afkomen. Kersten was van die theorie inderdaad niet op de hoogte en speelde de opening blijkbaar zoo maar uit de hand, doch kreeg toch een zeer goed spel. Beter dan Pannekoek. Zo zie je maar weer. Alles is relatief. Overigens werd in deze partij dermate snel van de theorie afgeweken dat zelfs heden ten dage nog sprake zou zijn van een nieuwtje op de zesde zet. (1.d4 Pf6 2.c4 e5 3.dxe5 Pg4 4.a3 Pxe5 5.e3 Le7 6.Pc3 d6)
De tweede ronde
Pannekoek is op dreef! Hij bereikt een totaal gewonnen stelling. Links Van Hoorn – Pannekoek. De criticasters rekenen al op het volle punt – eentje noteert de overwinning alvast! Maar Van Hoorn heeft nog een slimme truc achter de hand. Hij doet hier 36.f4?!?! Pannekoek, wellicht in tijdnood en anders in slaap gevallen (niet begrijpend waarom zijn tegenstander nog doorspeelt), doet argeloos 36… f6. Net de noodlottige verzwakking van de witte velden waar wit naar op zoek is! Pxe4 had simpel gewonnen.
Er volgt nu: 37.Kf3 Ka6 38.Lb4 Kb5 39.Le1 Pb3 en de diagram linksonder ontstaat.
.
Nu grijpt wit zijn laatste kans: 40.e5! Als zwart met de d-pion slaat volgt fxg5 fxg5 Ke4 en de koning loopt naar h6. In de partij slaat zwart met de f-pion: 40… fxe5 41.fxg5 hxg5 42.Ke4 Pc5 43.Kf5. Is deze stelling nog gewonnen voor zwart? Hij laat toe dat wit pion g5 verovert en opent dan met e4 de loperlijn. In de praktijk blijken de twee verbonden vrijpionnen gevaarlijk genoeg om remise te forceren, hoewel ik niet uitsluit dat er toch nog ergens een studie-achtige winst in zit.
Een paar borden verder op speelde Adolf Georg Olland, net als Arnold van Foreest drievoudig Nederlands kampioen. In 1909 zelfs de eerste officiële Nederlandse kampioen. Olland wordt in de verslagen telkens “de Oude” genoemd. Waarom? Ik zou het niet weten, maar heb wel een vermoeden. Bij de reflectie op dit toernooi wordt geschreven: Het spelen onder een pseudoniem is algemeen verwerpelijk. De medespelenden hebben het recht gepubliceerd te zien van wie zij verloren of van wie zij wonnen. (…) In Utrecht was er in de lagere klasse een speler die speelde onder de naam C & A. Wij vrezen binnenkort een wedstrijd waarin behalve C & A ook Vroom & Dreesman en Peek & Cloppenburg (…) zullen deelnemen. Het eenvoudigst zou zijn het spelen onder een pseudoniem te verbieden.
In de hoofdgroep is er maar één speler van wie niet de eigen naam gebruikt werd. Met andere woorden: ik vermoed dat Olland zichzelf deze ‘eretitel’ heeft gegeven. Met zijn 59 jaar zal hij ongetwijfeld respectabel zijn geweest in die tijd, maar Arnold van Foreest is vier jaar ouder dan hij en Rudolf Loman zelfs 6 jaar. Met schaken is hij anders net zo brutaal als altijd. Alleen de resultaten zijn er niet meer naar.
1.e4 d5 2.exd5 c6 3.dxc6 e5 4.cxb7 Lxb7 5.Lb5+ Pc6 6.De2 Ld6 7.d4 Pf6 8.dxe5 0-0 9.Lxc6 Lxc6 10.f4 Lc5 11.Pf3 Db6 12.Pc3 Tfe8 leidt tot de diagram links. Olland – Kloosterboer. Zwart speelt het Göring gambiet met zwart. Wit juicht om het extra tempo maar speelt overmoedig 7.d4 in plaats van het vertrouwde 7.d3. Olland kan hier niet het excuus van theoretische onwetendheid aandragen. Dit gambiet was in die tijd overbekend. Wit staat nu drie pionnen voor en tegelijkertijd volkomen verloren. De partij zou slechts 19 zetten duren: 13.Pg5 Tad8 14.Pge4 Pxe4 15.Pxe4 Db4+ 16.Pc3 Td4 17.a3 Db7 18.Kf1 Ted8 19.Tg1 Td1+. 0 – 1. Ontluisterend.
Kloosterboer wordt in de annalen overigens een specialist in gambieten genoemd. Tegen “den Oude” won hij met het Deventer gambiet, even beroemd als Deventer koek en Deventer tapijten. Ja, ja, de criticasters onder het journaille fantaseerden er ook bij deze partij flink op los: Olland onderschatte de kansen die Zwart’s goedgeefschheid dezen geven. Hij ging te vroeg tot den aanval over, zonder zich op zijn eigen veiligheid bedacht te zijn. En zoo geschiedde het dat Kloosterboer door een geweldigen aanval met kasteelen, raadsheeren en koningin op den weinig beschermden witten koning, diens gemalin won en in een spel van koningin en raadsheer tegen twee kasteelen den Oude tot overgave dwong. Kloosterboer deed zich in deze partij kennen als een speler met veel durf en combinatiekracht. In het slot van de partij deed hij echter eenige malen niet de snelst beslissende zetten. Eenmaal zal hij een mat in drie zetten niet. Allemaal leuk en aardig, maar de computer zoemt hier vrolijk op mijn scherm en juicht de zetten van Kloosterboer breedlachend toe. En de witte dame is nooit veroverd terwijl van mat in drie in de verste verte geen sprake is geweest.
De derde ronde
Pannekoek tegen Olland! Twee furieuze aanvallers tegenover elkaar en dat wordt dus een groot spektakel. Eerst offert Olland een stuk, wat Pannekoek twee zetten niet aanneemt. Dan offert Pannekoek niet veel later zelf een stuk, ten einde de lijnen naar de zwarte koning te openen. Na 1.d4 e6 2.e4 c5 3.d5 Pf6 4.dxe6 fxe6 5.e5 Pd5 6.Ld3 Da5+ 7.c3 Pc6 8.Dh5+ Kd8 9.Pd2 b5 10.Pgf3 Kc7 11.Dg4 Pxc3 12.0-0 Db4 13.Dg3 c4 14.bxc3 Dxc3 15.Lxc4 bxc4 16.Tb1 Dd3 17.Df4 La6 18.Lb2 c3 19.Lxc3 Dxc3 20.Tfc1 Dd3 21.Da4 La3 ontstaat de diagram links.
De zet 21… La3 wordt in de kranten een fout genoemd omdat wit nu na 22.Da5 Kc8 23.Tc3 een stuk kan winnen. Hoe dat gebeurt is mij een raadsel, want zwart kan gewoon de loper terugspelen naar e7 omdat ook de witte dame hangt. Beter is daarom 22.Tcd1 of 22.Txc6 dxc6 23.Tb3. De zet 21… La3 is overigens wel degelijk voor verbetering vatbaar: na 21… Tb8 staat zwart niet slecht.
Maar Pannekoek doet nu 22.Tb3 Lxc1 23.Txd3 Lxd3 Dit eindspel van twee torens plus loper tegen dame is echter hopeloos verloren voor wit. Hij verliest dan ook kansloos en geeft op na 24.Pb3 Lc2 25.Dc4 Lxb3 26.axb3 Lb2 27.b4 a6 28.Dc5 Tab8 29.Dd6+ Kc8 30.Pg5 Lxe5 31.Dc5 Txb4 32.g3 Tb5 33.Dc4 Kb7 34.Pe4 d5 35.Pc5+ Kb6 36.Pa4+ Kc7.
Ondertussen, nog een paar borden verder op, komt Arnold van Foreest met een schitterend dameoffer dat de kranten haalt. Links doet hij 27.Pxd6 Als zwart aanneemt komt hij terecht in een verloren eindspel van dame tegen twee torens en stuk (dezelfde verhouding als bij Pannekoek – Olland), omdat het paard keurig netjes klokje rond slaat (Pb5xd6xb7xd8xe6).
Tegenstander Van Hoorn kiest liever voor het eindspel met pion minder (27… Dxd6) wat Arnold van Foreest uiteindelijk op techniek wint. Uiteindelijk. Want het is opvallend dat waar in de opening het middenspel telkens naar activiteit gezocht wordt, dit in het eindspel niet gebeurt. De partij eindigt met: 27.Pxd6 Dxd6 28.Dxd6+ Txd6 29.Lxf5 Kc7 30.Tf2 Te3 31.Kg1 Txa3 32.Te2 Lc8 33.Le4 Td4 34.Ld5 Lf5 35.Tbe1 Kd6 36.Tf2 g6 37.Tc1 h5 38.Lf7 Kc5 39.Tb2 a6 40.Tf2 Td7 41.Ld5 Te7 42.Td2 Tee3 43.Kf2 Teb3 44.Lf7 Ld3 45.Kg3 a5 46.Kh4 a4 47.Kg5 Tc3 48.Te1 Tc2 49.Txc2 Lxc2 50.Lxg6 Lxg6 51.Kxg6 Ta2 52.Tg1 Tf2 53.f5 a3 54.f6 a2 55.f7 Kxc4 56.g3 h4 57.Kg7 hxg3 58.hxg3. En 1 – 0.
De vierde ronde
Olland tegen Van Foreest! Opnieuw twee furieuze aanvallers tegenover elkaar. In de clubcompetitie van Utrecht hebben ze al vele mooie partijen tegen elkaar gespeeld. Olland speelt de ruilvariant tegen het Frans en komt even later met het antipositionele f3-f4, met als doel een aanval tegen de zwarte koning te beginnen.
Links het hoogtepunt van deze partij. Zwart is aan zet en moet nu 17… g6 doen – de enige zet tegen de dreiging Pxg7. Maar Van Foreest slaat eerst op g5: 17… Pxg5 18.Dxg5 g6. Gelijk staat zwart verloren. Er volgde nog: 19.Ph6+ Kg7 20.Pg3 Kf8 21.f5 f6 22.fxg6 Ke7 23.Pgf5+ Kd8 24.Pf7+ Kc8 25.P5xd6+ en zwart geeft op.
Een harde en snelle overwinning van “De Oude”.
Pannekoek speelt met zwart tegen Fick. Links is er niet zoveel aan de hand na 15… Pxf3 16.gxf3 Lh6 17.Kd1 Dc6. Maar Pannekoek doet: 15… Pe6 16.Pxf6 exf6 17.Txe6 Dxe6 18.Te1. Dit eindspel van dame plus pion tegen twee torens is niet oninteressant.
Maar dan permitteert Pannekoek zich zomaar de frivoliteit … h5. Fick krijgt nu een aanknopingspunt op de koningsvleugel na g4 en g4xh5 en valt daar uiteindelijk winnend binnen. Het is opvallend dat de deelnemers aan het Nederlands Kampioenschap van 1926 wel goed in aanvallen zijn, maar soms zelfs onthutsend slecht in verdedigen.
Met uitzondering van Euwe, natuurlijk.
Ook de commentators hebben het er maar moeilijk mee. “Pannekoek verloor daarbij zijn Dame tegen twee Torens, kon echter zijn eigen torens niet meer tot samenwerking brengen, vöördat dr. Fick de zwarte pionnenstelling zoozeer ondermijnd had, dat ze voor den winnenden slotaanval rijp was.” Het is echter niet Fick, maar Pannekoek zelf die de zwarte pionnenstelling ondermijnt.
De vijfde ronde
Arnold van Foreest – Fick. Ik denk dat er niet veel spelers onder u zijn die hier de zet 14… g5 zouden overwegen. Maar ach, kom op, schaken doen we voor ons plezier en een beetje lol mogen we toch wel hebben. Toch? Misschien wel, maar het vervolg van zwart lijkt helemaal nergens op. Th8-g8-g6? Vervolgens … f5 doen terwijl wit het centrum zelf wil openen?
Arnold van Foreest laat zich niet gek maken, offert zijn loper en wint in mooie stijl. Het vervolg: 14… g5 15.Le5 Tg8 16.g4 Tg6 17.Lg3 f5 18.gxf5 exf5 19.Dxd5 f4 20.Tae1 Pb6 21.Dxc5 Pd5 22.Te5 Td6 23.Pxg5 Tc8 24.Da3 Kf8 25.Txd5 Txd5 26.Pe6+ Kg8 27.Db3 Tb5 28.Pxd8+ Txb3 29.axb3 fxg3 30.Pe6 gxh2+ 31.Kxh2 Tb8 32.Pc5 Lxc5 33.dxc5 Txb3 34.c6 Tb8 35.c7 Tc8 36.Ta1 Txc7 37.Txa6 Tf7 38.Kg2 h5 39.Ta5 Th7 40.Ta8+. En zwart geeft op.
De zesde ronde
Nog zo’n voorbeeld van slecht verdedigen. Olland – Kroone. Zwart komt goed uit zijn Siciliaanse opening en wit meent met zijn dame op veroveringstocht te kunnen gaan. Helemaal naar pion a7. Verstandig lijkt het me niet, maar ja, zwart staat sowieso goed en wit had al eerder moeten denken aan een escape richting remise.
Maar zijn er spelers die hier 26.Db6 zouden overwegen? Zwart dreigt Dg6 en de enige zet daartegen is 26.Pg1. Zwart blijft ook dan duidelijk beter staan, maar Db6 verliest wel heel erg snel: 26.Db6 Da8 27.Tg1 f4 28.h3 f3 29.Pc3 fxg2+ 30.Kh2 Lxg1+ 31.Kxg1 Td8 32.Pe2 Td1+. En wit geeft op. De krant is lyrisch: “Den Oude” concentreerde zijn stukken te veel op den Damevleugel, waarna Kroone zijn kansen uitstekend waarnam en een verbluffenden aanval op den witten Koning ondernam, die snel geforceerd tot niets leidde. Een der mooiste partijen van deze ronde.
De zevende ronde
Dan het hoogtepunt van het toernooi. Voor mij althans. Pannekoek – Loman. De partij zou uiteindelijk beslissend zijn voor de tweede plaats. Zwart speelt een mislukt Albins tegengambiet. Links komt Pannekoek met de winnende voortzetting: 18.d5! Lxd5 19.e6! Lijnruiming! Het levert snel materiaal voordeel op: 18.d5 Lxd5 19.e6 fxe6 20.Ph4 Dd6 21.Pg6+ Kd7 22.Txd5 exd5 23.Lh3+ Te6 24.Df7+ Pe7 25.Pxe7 Dxe7 26.Lxe6+ Kd6 27.Dxe7+ Kxe7 en wit staat een stuk voor. 22.Txd5 was echter te optimistisch en 23… Te6 verliest gelijk waar Kd8 een gewonnen stelling had opgeleverd. Opnieuw blijkt het verdedigen een te lastige opgave te zijn.
Maakt niet uit. Rechtvaardigheid is met de aanvaller.
Dan gebeurt er iets heel opmerkelijks. Op een gegeven moment zegt Loman, die aan zet is: “Excuseer me, ik moet nodig naar het toilet.” Hij zet de klok stil en blijft meer dan een half uur weg. Dan komt Te Kolsté bij het bord van Pannekoek staan en deze zegt: “Zet z’n klok aan, hij zit op het toilet met een zakschaakspelletje te analyseren.”
We weten niet bij welke stand dit incident plaatsvond. Zou het bij de linkerdiagram zijn? Te1 zou hier een hele sterke zet zijn. Maar ook Pannekoek speelt actief in de opening en het middenspel, maar in het eindspel ineens niet meer. In elk geval was Pannekoek behoorlijk van slag. En terecht. Tegenwoordig zou dit incident ongetwijfeld met een reglementaire nederlaag bestraft zijn.
30.Pf4 Te8 31.Td1 d4 32.Kf1 b5 33.Te1 Txe1+ 34.Kxe1 a3 35.b3 c4 36.bxc4 bxc4 37.Kd2 Lb6 volgt nu vanuit de linkerdiagram.
En de diagram hieronder ontstaat.
Nog altijd een gewonnen stelling. Met de koning bij de zwarte pionnen blijven en met het paard de vijand aanvallen.
Maar Pannekoek zal vanaf de linkerdiagram na zeven zetten opgeven: 38.h4 La5+ 39.Ke2 d3+ 40.Kf3 Ke5 41.Lc8 g5 42.hxg5 hxg5 43.Pe6 c3 44.Pc5 d2 45.Ke2 c2. Eerst met de koning weglopen van de zwarte vrijpionnen en dan ook nog vergeten ze tegen te houden. Uit een verslag in de krant: “Pannekoek is in eindspelen niet sterk, en het gelukt Loman zijn verbonden vrije pionnen op het midden van het pad te krijgen. Deze werden langzamerhand gevaarlijker en ten slotte groeiden zij Pannekoek’s krachten nog boven het hoofd en wonnen de partij.” Een ander verslag: “Loman’s eenige redding bestond in die twee pionnen, die hj snel naar voren begon te brengen. Zijn tegenstander wist met dit eindspel geen raad, speelde zijn stukken in plaats van vóór de pionnen er achter, zoodat hij zelfs geen gelegenheid meer had een stuk voor die twee pionnen terug te geven. Zoo verloor Pannekoek deze partij.”
Leuk bedacht, maar in werkelijkheid is het natuurlijk te gruwelijk om aan te zien. Dat moet Pannekoek zelf ook gevonden hebben. Zeker na dat incident. En zelfs al was dat incident er niet geweest, hoe kun je dan nog een eindspel met stuk voorsprong uit handen geven? Waarschijnlijk nam hij hier al het besluit om te stoppen met schaken. Dit zou zijn laatste toernooi zijn. Voor “beuzelarij” heb ik geen tijd meer, zou hij zelf later zeggen.
De elfde en laatste ronde
Tegen Euwe verliezen alle Utrechters onthutsend eenvoudig. Olland geeft zomaar twee lichte stukken voor toren en pion, terwijl hij toch moet weten dat in het middenspel de lichte stukken veel beter zijn. Pannekoek overziet een simpele combinatie en daarmee de partij in 23 zetten. Van Foreest vergeet te rocheren en laat zijn koning onnodig in het centrum staan waar deze opgerold wordt.
Links Euwe – van Foreest. Uit de laatste ronde. Zwart aan zet. Is het niet tijd om met Le7 aan rocheren te denken? Volgens Arnold van Foreest niet. Hij doet hier 14… Pd7 15.Lc7 Tc8 16.Pd6+ Lxd6 17.Lxd6. De koning staat hopeloos vast in het centrum en de partij duurt dan ook niet lang: 17… h6 18.Df4 dxc4 19.Dh4 Pf6 20.bxc4 Pc5 21.a5 Pce4 22.Df4 Txc4 23.axb6 a6 24.Tfc1 Dc8 25.Txc4 Dxc4 26.Tc1 Dxe2 27.Pd4 Dd3 28.Lb4 Dxd4 29.Db8+. Opnieuw te weinig gevoel voor de dreigingen die van de tegenstander uitgaan. En de kranten begrijpen er ook weinig van: “De oorzaak van het verlies was in hoofdzaak de onjuiste behandeling door Zwart van de opening.”
Pannekoek wint na de demoraliserende verliespartij uit de zesde ronde er nog wel twee, maar verliest er drie, waaronder de laatste ronde tegen Meijer. Met zwart. De partij is te droevig om na te spelen. Pannekoek laat zich onnodig opsluiten en staat de pionnen van wit toe over hem heen te walsen. Op zet 18 geeft ie op. Een stuk achter inmiddels.
Meijer – Pannekoek. 1.e4 Pf6 2.e5 Pd5 3.c4 Pb6 4.d4 d6 5.f4 dxe5 6.fxe5 Pc6 7.Le3 Lf5 8.Pc3 e6 9.Pf3 Le7 10.Dd2 Dd7 11.Le2 Td8 12.0-0 Pa5 13.b3 c5 14.d5 Lg4 15.Tad1 Pc8 16.d6 Pxd6 17.exd6 Lxd6 18.Pb5 1-0 Links de eindstand van de laatste partij van Pannekoek.
5,5 uit 11 haalt hij. Voor een debuut in een Nederlands kampioenschap helemaal niet zo slecht. Anderhalve punt meer dan de andere twee Utrechtse kemphanen: Olland en Van Foreest. In de krant lees ik: “Pannekoek heeft degenen die in hem de coming man zagen teleurgesteld. Ons heeft hij dit geenszins. Eenvoudig omdat onze verwachtingen niet zo hoog gespannen waren. (…) Pannekoek overschat zichzelf niet. Hij is zijn gebreken zeer wel bewust. Hij speelt een zwak eindspel en onderneemt, zoals meer combinatiespelers, dikwijls zaken waarvan hij het einde niet kan voorzien. Soms ook struikelt hij over kleinigheden en bij tegenslag biedt hij geen stevig verzet. Doch hij heeft veel fantasie, grootse kennis van de openingen, een goed gevoel voor de stelling en aanvalskracht.” Maar met Pannekoek is het al gebeurd: hij was mentaal geknakt.
Mentaal geknakt door de teleurstelling in zichzelf. En misschien ook een beetje door dat incident met Loman. Bij de reflectie over dit toernooi lees ik de volgende aanbeveling: “Het stilzetten van de klok moet verboden worden. (…) Doordat de een iets wordt toegestaan, wordt de ander gedupeerd. (…) Het viel ons op dat in deze wedstrijd tal van misbruiken voorkwamen, zonder dat de leider of leiders ingrepen.”
Pannekoek in het jubileumboek van Schaakclub Utrecht: “Ik vond de geneeskunde boeiender dan het schaakspel. Ik geloof dat meer mensen een dergelijke breuk hebben ondervonden. Tarrasch vermeldt iets dergelijks in zijn Dreihundert Schachpartien na het aanhoren van een college van de beroemde fysioloog Dubois Raymond: Die Leidenschaft war hin, die Liebe ist geblieben, en hij verliet, om de bekoring van het schaakspel te ontlopen, Berlijn om in Halle verder te studeren. Ook van Ramon y Cajal, de grote Spaanse hersenhistoloog en Nobelprijswinnaar, is zoiets bekend uit z’n autobiografie. Hij kapte geheel met het schaakspel om niet te worden afgeleid van z’n studie. En zei Tartakower niet: Das Schachspiel ist ein böses Spiel, man spielt es nämlich viel zu viel.“