Siegbert Tarrasch, een goede schoolmeester
Hans Bouwmeester
Hij was een strenge leraar, maar had dan ook leerlingen die voor de dag konden komen.” Dit schrijft de hooggeleerde Milan Vidmar op zijn oude dag in Goldene Schachzeiten. Dit klinkt vriendelijker dan de woorden die Hannak in zijn Lasker-biografie aan Tarrasch heeft gewijd. Daaruit komt de befaamde ‘Praeceptor Germaniae’ als een ietwat bekrompen, betweterige dogmaticus tevoorschijn. Nu kon Hannak best aardig schrijven, maar bepaald minder goed lezen en van schaken had hij weinig verstand. We kunnen zijn beoordeling van Tarrasch dus als weinig relevant beschouwen.
Schoolmeesters zijn niet populair in onze samenleving. Men taxeert ze gemakkelijk als eigenwijze peuteraars, die alles beter weten en niet van tegenspraak houden. Hun antipoden, de ludieke creatieven, hebben doorgaans een veel betere reputatie. Dit oordeel berust in het algemeen niet op inzicht en kennis van zaken. De goede schoolmeester, die wij allen hebben gekend en van wie wij hebben geleerd, is een erudiet man. Hij heeft een grote vakkennis, kan improviseren, is systematisch, heeft een prettige spreekstem en een goed gevoel voor ’timing’. Kortom, hij is een creatief, ludiek mens; ‘goede schoolmeester’ is in vakkringen een eretitel. Wie gaan er schuil onder de zogenaamde ludieke creatieven? In het algemeen de grote artiesten, die vakkennis en techniek hoog in het vaandel hebben, maar ook vele warhoofden, die de betekenis daarvan niet of nauwelijks onderkennen. Steinitz, Tarrasch, Réti en Euwe waren goede schoolmeesters. Gutmayer en Diemer waren warhoofden.
“Over Tarrasch hebben wij in de Sovjet-Unie nooit iets geleerd. Ons grote voorbeeld was Tsjigorin”, zo zei Genna Sosonko eens enkele jaren geleden. Daar is nu verandering in gekomen, wellicht omdat plotseling ene Kasparov soms zo virtuoos met de Tarrasch –verdediging omgaat. Neistadt schreef een aardig Tarrasch-boek en nu is het beroemde 300 Schach-Partien, waaruit bijna alle schaakmeesters, geboren tussen 1900 en 1930, hebben geleerd, in een Russische vertaling verschenen.
Tarrasch, boven in beeld, zou misschien wereldkampioen geworden zijn als hij in 1890 de uitnodiging uit Havana, om daar met Steinitz te spelen, had aangenomen. Men zegt dat hij de zeereis te gevaarlijk vond. Daarna kreeg hij plotseling concurrentie van een zes jaar jongere landgenoot, Emanuel Lasker, die overigens ook een voortreffelijk didact was.
De deelnemers aan Wenen 1898.
Staand: Schwarz, Schlechter, Fahndrich, Caro, Maróczy, Showalter, Marco, Alapin, Halprin, Baird and Burn.
Zittend: Tarrasch, Blackburne, Pillsbury, Steinitz, Chigorin, Janowsky, Schiffers and Lipke.
Niet aanwezig op de foto: Walbrodt en Trenchard.
In Wenen 1898, het Keizer Franz Jozef-jubileum toernooi, boekte Tarrasch het grootste succes van zijn leven. Er meldden zich daar 29 deelnemers, van wie er 20 werden toegelaten. Het werd een dubbelrondig concours, zodat er 38 ronden werden afgewerkt. Na enige tijd trok de Hongaar A. Schwarz zich terug; er waren dus in feite voor elke meester 36 partijen te spelen. Alle groten, behalve Lasker, waren aanwezig en al spoedig werd duidelijk dat het tussen Pillsbury en Tarrasch zou gaan.
De Amerikaan, befaamd overwinnaar van Hastings 1895, lag voor. Hij had Tarrasch in de eerste turnus in een Open Spanjaard verrassend verslagen; in de 33e ronde kwamen beide titanen opnieuw tegenover elkaar. Na bijna honderd jaar heeft dit gevecht nog niets van zijn glans verloren. Tarrasch’s spel is onberispelijk. Ik denk dat menige hedendaagse grootmeester trots zou zijn als hij zo’n partij had gespeeld.
S. Tarrasch – H.N. Pillsbury
Wenen 1898
1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 Pf6 4.O-O Pxe4 5.Te1 Als sterker geldt 5.d4. Beide spelers waren overigens grote kenners van deze vorm van het Spaans. Tarrasch wijkt dus bewust af van de gebruikelijke varianten.
5…Pd6 6.Pxe5 Le7 7.Ld3 Deze zet, die ook al door Steinitz in zijn match met Zukertort, 1886, was gespeeld, is niet ongevaarlijk. Ook 7.Lf1 kan in aanmerking komen. Nog onlangs won Ljubojevic met 7.Dh5!? een aardige partij van Calvo. Er volgde: 7.Dh5 Pxe5 8.Dxe5 Pxb5? 9.Dxg7 Tf8 10.a4 Pd6 11.Pc3 Pf5 12.Pd5 f6 13.Dxh7 d6 14.Dg6+ 1-0.
7…Pxe5 8.Txe5 O-O 9.Pc3 c6! Dit tegenspel van Pillsbury is effectiever dan 9… Lf6 zoals hedendaagse meesters als Smyslov en Bisguier nog onlangs deden.
10.Dh5 g6 11.Df3 zinloos is: 11.Dh6 f5!
11…Pe8 12.b3 d5 13.Lb2 Le6 14.Tae1
14…Pg7 Tarrasch beschouwt deze zet als een ernstige fout. Dit is overdreven, maar met het door Schlechter aangegeven 14…Dd7 15.h3 Lf6 16.T5e2 Lg7 17.La3 Pd6 kon zwart een uitstekende positie verkrijgen.
15.T5e2 Lf6 16.La3 Te8 17.Pd1 Ld4 De inleiding tot een minder geslaagd plan. Pillsbury wil de loper naar een andere diagonaal brengen in de hoop dat deze aldaar een sterkere rol krijgt toebedeeld. Sterker lijkt evenwel 17…d4 18.Pb2 Le7
18.c3 Lb6 19.Pe3 Dd7 20.h3 c5 Pillsbury wenst geen vereenvoudiging. Na 20…Lxe3 21.Txe3 Lf5 had zwart weinig te vrezen gehad.
.
21.Lc1! Deze zet lag niet voor de hand. Tarrasch heeft evenwel goed voorzien dat de tijd van deze loper nog wel komen zal.
21…Lc7 22.Pg4 Lxg4 Jammer van de mooie loper. Was Pillsbury ten onrechte bang van het dreigende paard? Het toernooiboek geeft 22…Dd6 23.Ph6+ Kh8 24.g3 Tf8
23.hxg4 Te6 Nog altijd wil hij niet vereenvoudigen. Ten onrechte, want wit staat inmiddels duidelijk beter.
24.c4! d4? Hierna wordt het witte loperpaar oppermachtig. Ook na 24… dxc4 heeft wit een kansrijk spel, maar kan zwart wel vechten: 24…dxc4 25.Lxc4 Txe2 26.Txe2 Te8 27.Lb2 Txe2 28.Dxe2 De8
25.Le4 Tb8 26.d3 b6 27.g3 h5 Als zwart niets onderneemt, komen de witte pionnen op de koningsvleugel tenslotte onweerstaanbaar naar voren.
28.gxh5 Pxh5 29.Ld5 Txe2 30.Txe2 Kg7 31.Lg5 f6 Er dreigde 32.g4. Na 31… Ld8 is eenvoudig 32.Le7! afdoende, en ook: 31…Ld8 32.Te7 Lxe7 33.Dxf7+ Kh8 34.Dxg6 Lxg5 35.Dxh5+ Dh7 36.Dxg5 Te8 37.Le4 De7 (Of 37… Txe4 38.Dd8 en 39.Dd7.) 38.Dh6+
32.Te6! Een mooie combinatoire afsluiting van een prachtige positiepartij.
32…Le5
– 32…fxg5 33.De4! Pf6 34.Te7+ Kf8 35.Txd7 Pxe4 36.Txc7 en een glad gewonnen eindspel.
– 32…Tf8 33.g4 fxg5 34.De4 Pf6 35.Te7+ Kh8 36.Dh1+
33.Ld2! Th8 Er viel niets meer te doen tegen 34.g4, bijvoorbeeld: 33…Kf8 34.g4 Pg7 35.Txf6+ Lxf6 36.Dxf6+ Ke8 37.De5+ en wint.
34.g4 Dc7 35.gxh5 Txh5 36.Te8 Dd7 37.Tg8+ Kh7 38.Dg2 Df5 39.Le4 Th2 40.Txg6! Nog een aardig grapje.
40…Txg2+ 41.Txg2
1-0
Uiteindelijk kwamen Pillsbury, links in beeld, en Tarrasch samen met 27,5 uit 36 aan de spits, gevolgd door Janowsky met 25,5, de 62-jarige Steinitz met 23,5, Schlechter met 21,5, Tsjigorin en Burn elk met 20, waarna Lipke, Maroczy, Alapin, Blackburne, Schiffers, Marco, Showalter, Walbrodt en nog enige ‘minor-poets’ de rij sloten.
Een beslissingsmatch van vier partijen tussen beide winnaars wans noodzakelijk. Tarrasch won de eerste en Pillsbury de tweede partij. De derde werd een daverende overwinning voor Tarrasch, die met een schitterend torenoffer, 20.Txf6!!, Zijn aanval kon bekronen. “Als ich ihn sah”, zo schrijft de winnaar, “überlief es mir eiskalt. Ich fühlte sofort, dass dies der entscheidende Zug nicht nur der Partie, sondern des Stichkampfes un damit des grössten Turniers aller Zeiten sei!”
Wie Prisma 5 nog bezig, kan dit mooie duel daarin opzoeken. Het liep inderdaad zoals Tarrasch verwachtte. De vierde partij werd remise en de ‘Praeceptor Germaniae’ veroverde een prijs van Kr. 6000,-.
De boeken vermelden dit bedrag met een uitroepteken; het zal ongetwijfeld een belangrijke som zijn geweest. Tarrasch was ook zonder deze prijs niet armlastig. Hij trouwde al jong een rijke dame en had een bloeiende artsenpraktijk in Neurenberg. Ook hij kreeg zijn deel verdriet in het leven. Zijn enige zoon viel als officier in de eerste wereldoorlog en toen hij de 70 al was gepasseerd, ontnamen de Nazi’s hem zijn artsenpraktijk en ook zijn schaakrubriek. Tenslotte ontzegden ze hem de toegang tot zijn schaakclub. Tarrasch overleed in 1934 en ontsnapte zo nog tijdig aan de verschrikkingen die de Nazi’s voor zijn volk in petto hadden.