Op zoek naar de oorsprong van Schaakclub Utrecht. Wanneer was precies de oprichtingsdatum? Wat was de aanleiding van de oprichting? Wat gebeurde er rond die tijd? Het was niet eenvoudig een antwoord op deze vragen te vinden! Uiteindelijk is het Erik Olof toch gelukt. Hieronder een verslag van een reis door de geschiedenis. Dit artikel komt uit het jubileumboek 100 jaar SCU. Het artikel dat hierna komt is de visie van Olland, een reactie op dit artikel van Robert Beekman. Die komt uit het jubileumboek 125 jaar SCU.
Speurtocht naar de oorsprong
Erik Olof
Wanneer is het nu allemaal begonnen bij de Schaakclub Utrecht? Er is een formele, statutair vastgelegde oorsprong van 29 augustus 1871 en de jongere, officieel geaccepteerde oorsprongsdatum van 5 oktober 1886. Wat is nu de werkelijke oprichtingsdatum?
De ‘Utrechtsche Schaakvereeniging’, opgericht op 29 augustus 1871, kunnen we als de voorloper beschouwen van onze club. Van deze schaakvereniging bestaat gelukkig een document dat de oprichting keurig te boek stelt, de ‘Wet der Utrechtsche Schaakvereeniging’, links in beeld. Wat vertelt ons de ‘Wet’? Artikel 1 luidt: ‘Het Utrechtsch Schaak Gezelschap stelt zich ten doel het bevorderen van schaakkennis en zal uit minstens zeven leden bestaan.’
Eigenaardige openingszet! Opeens is het ‘Utrechtsch Schaak Gezelschap’ geworden. Het past in een lijn van slordigheid, wat naamgeving betreft. Weet u welke schaakclub schuilgaat achter de letters U.S.C.? Inderdaad, maar ik leg het u ook in de mond. De Utrechtsche Schaakclub, nu duiden we het steeds aan als SC. Utrecht of heel simpel ‘Utrecht’. In de jaren 20 (van deze eeuw) was het echter U.S.C., de Utrechtsche Schaak Club. Het is allemaal wat slordig, schakers eigen, en dat begint dus al met de ‘Wet’, waar in artikel 1 opeens van ‘Utrechtsch Schaak Gezelschap’ wordt gesproken. Overigens bleef het in die jaren verder ‘Utrechtsche Schaakvereeniging’.
Slordigheid is verder troef in de ‘Wet’, zeg maar de statuten. Namen blijken wisselend gespeld te worden, kortom heel anders dan tegenwoordig. Nu weten we van Prins geen kwaad. Bij de ondertekening van ‘de wetten’, links in beeld, zien we voorop het bestuur:
1. F. Altena, president
2. H,W. Claassen, thesaurier
3. P.A. Arondson, secretaris, blijkt doorgestreept
De nummering wordt een rommeltje, bij – geteld – de 6e naam staat nu J. van Walsen, secretaris.
Achterin is nog een namenlijst bijgevoegd, in het net door iemand overgepend, lijkt het, die het echt te dol vond. De ledenlijst telt, als ik het goed heb, maar liefst 23 namen. Erg betrouwbaar is het niet. Bijvoorbeeld D.W. van Rennes staat er twee keer op, één keer foutief gespeld: van Renes.
Interessanter echter is de herkenbaarheid van een aantal leden, die later terug te vinden zijn bij de SC. Utrecht, in 1886. Dat zijn dan tenminste de gebroeders Van Rennes (dit zijn er echt twee) en A. Lefèvre, ook deelnemer van het eerste schaaktoernooi te Utrecht, in 1864 door ‘Sissa’ georganiseerd. Ook de heer Klokke is later terug te vinden, in het bestuur van de SC. Utrecht.
De kans is niet geheel denkbeeldig, dat er nog andere leden zijn die de overstap naar de SC. Utrecht, in 1886, gemaakt hebben. Het is al mooi, dat bij de oprichting van de Utrechtsche Schaakvereeniging, in 1871, een aantal namen voorkomen die we na 15 jaar terug kunnen vinden bij de SC. Utrecht.
Dat duidt op continuïteit, want hoe zit het nu met wat in artikel 1 gesteld wordt, namelijk dat de schaakvereniging ‘uit minstens zeven leden zal bestaan’? Het is zeer waarschijnlijk, dat dit getal steeds is gehaald. Er is geen document gevonden, waarin de opheffing van de ‘Utrechtsche Schaakvereeniging’ vermeld staat. Evenmin is er enig document te vinden, waaruit zonneklaar blijkt dat de SC. Utrecht in 1886 is opgericht.
Op zoek naar de oorsprong
Op zoek daarom naar de oorsprong: wanneer is Schaakclub Utrecht opgericht? Er zijn geen gegevens, van de bron is geen bevestiging te vinden. Integendeel, eerder aanwijzingen die in een andere richting wijzen. De oprichtingsdatum van 5 oktober 1886 is voor het eerst vermeld in … 1925, in het clubblad van 1 april (nee toch…). Zonder enige uitleg. Plotseling, plompverloren, staat die datum onder het kopje ‘SC Utrecht’.
Wanneer dr. Olland in 1923 de geschiedenis van de club beschrijft in grote lijnen (zeer globaal in een aantal artikelen, aan het begin van het clubblad), signaleert hij het merkwaardige feit dat in Utrecht eerst een afdeling van de Nederlandsche Schaakbond werd opgericht, in september 1885, en dat later pas, ‘… in april 1886 de Schaakclub Utrecht tot stand kwam. … April? A.G. Olland is jarig in april, zou hij het daarmee verwarren? Of zou hij het daardoor juist zo goed onthouden hebben? April 1886 is zijn negentiende verjaardag.
Andere bronnen geraadpleegd: de betrouwbare Niemeijer, diens ‘Het Nederlandse schaakverenigingsleven in de 19e eeuw’ uit 1939. Integer stelt hij vooraf “In de gevallen waarin mij de juiste datum van oprichting van een vereniging niet bekend was, heb ik mij ermee tevreden moeten stellen in onderstaande lijst als vermoedelijke datum van oprichting het jaar te nemen, waarin ik de naam van de vereniging voor het eerst zag vermeld. Het vermoedelijke jaar van oprichting is in die gevallen tussen haakjes geplaatst.”
En in die ‘onderstaande lijst’ vinden we:
‘Utrechtsche Schaakclub’ (1886)
‘Utrecht’ 1886.
Zonder een verdere aanduiding. Alleen bij volstrekte zekerheid vermeldt Niemeijer de oprichtingsdatum. Bij ‘SC Utrecht’ geen ‘5 oktober’.
Het 25-jarig bestaan
In 1911 wordt het 25-jarig bestaan gevierd (zie foto boven), met een grote wedstrijd in hotel De l’Europe. Bijna honderd deelnemers. Feestrede van voorzitter Hogewind, die eraan herinnert dat de Schaakclub Utrecht bij de oprichting in 1886 twintig leden telde. In 1911 zijn het er ruim zestig.
De speurtocht gaat verder. De kranten uit die tijd. Olland heeft goede contacten met het plaatselijk ‘Utrechtsch Dagblad’. Als jongeman heeft hij schaakproblemen gemaakt en in 1885 in deze krant geplaatst gekregen. In het gemeentelijk archief het blad opgedoken van woensdag 6 oktober 1886. En daar staat het: ‘Het bestuur van de schaakclub Utrecht heeft zich aldus geconstitueerd. G.H.B. Hogenwind, voorzitter. E.L. Olland, secretaris. C.E.H. Klokke, thesaurier. Het voorstel van het bestuur om den heer H.H. Baudet tot eere-voorzitter te benoemen, werd bij acclamatie door de leden aangenomen.’
De naam Baudet is niet onbekend in de schaakwereld. Links een foto van Pierre Joseph Henri Baudet (1890 – 1922). Deze P.J.H. Baudet was hoogleraar wiskunde te Delft en heeft een aantal belangrijke bijdragen geleverd aan de theorie der wiskunde. Los daarvan was hij ook een fameus schaker. In menig Nederlands schaaktoernooi eindigde hij bovenaan. Een groot schaaktalent dus, die tevens goed bevriend was met Emanuel lasker. Helaas veel te vroeg gestorven. Pierre Joseph Henri Baudet was de achterneef van Hermanus Baudet (1847-1920), die in 1886 tot erevoorzitter van Schaakclub Utrecht benoemd werd.
Waar is de oprichting? Het bestuur ‘heeft zich geconstitueerd’. Meer niet. Wat is de waarde van dit bericht? Er staan spellingfoutjes in enkele namen. De naam Klokke (C.F.H., niet C.E.H.) zijn we al eens eerder tegengekomen, bij de ‘Utrechtsche Schaakvereeniging’ van 1871.
Andere bronnen leveren niets op. In de ‘Utrechtsche Provinciale- en ‘Stadsalmanak’, uitgave 1885-’86, staat niets, maar in de daarop volgende uitgave, 1887-’88, op pagina 201, is de SC Utrecht wel vermeld, met G.H.B. Hogewind, president. E.L. Olland, secr. C.F.H. Klokke, thesaurier. Correcte spelling… Verder staat erbij: ‘Speelavond maandagavond, Café Hollman-Groyen, Achter St. Pieter.’
Het ‘Adresboek der stad Utrecht’, een soort voorloper van de Gele Gids. Deze uitgave begint aan het einde van de vorige eeuw. In 1888-’89 staat voor het eerst vermeld: ‘Afd. Utrecht van den Ned. Schaakbond, secr.-thes. A.J.A. Prange’ en daaronder: ‘Schaakclub Utrecht, voorzitter G.H.B. Hogewind; secretaris E.L. Olland; thesaurier J. Pfeil. Bijeenkomst ’s maandags 8 uur ’s avonds, Hotel Hollman-Groyen, Achter St. Pieter.’
Olland schrijft, terugblikkend, in het clubblad van 1924:
Vermelding verdient de plaats, waar onze club het levenslicht zag. Dit geschiedde in een der zalen van het destijds bekende hotel restaurant van den heer Hollman-Groijen, zich bevindende Achter St. Pieter, in hetzelfde huis waar thans de Blindeninrichting gehuisvest is. Niet omdat de oprichters der club zulke liefhebbers waren van een heerlijk glas Duitsch bier, waarvoor het café Hollman-Groijen beroemd was, maar omdat zij daar voor zeer weinig geld een mooie zaal konden krijgen. Want om vooral leden te winnen mocht de contributie niet te hoog zijn. Deze bedroeg dan ook slechts fl 5,- per jaar (…) waarvan de helft voor de Nederlandse Schaakbond was.
Boven een foto van de straat Achter Sint Pieter, rond 1900.
Terug naar het ‘Utrechtsch Dagblad’, 1885. Bij april niets te vinden. Dan september maar. In augustus is de Algemene Vergadering van de schaakbond, in Den Haag, met de bondswedstrijden. Daarna komt er een afdeling van de bond in Utrecht.
Beet!
Beet! Maandag 7 september 1885, een bericht over de bondswedstrijd, van 30 augustus tot 4 september in Den Haag gehouden, met de uitslag. En dan: … een dringende oproep om in Utrecht een afdeling van de schaakbond op te richten. Want die bestaat nog niet. ‘Vier heeren hier ter stede hebben zich reeds bereid verklaard toe te treden. (…) Aan ons kantoor kan men zich als lid aanmelden.’
Verder bladeren, helemaal enthousiast nu. Zondag 13 september, een partij van Jhr. Dirk van Foreest, de winnaar van de bondswedstrijd, tegen een zekere N.N. (Dat is zo op te zoeken in het jaarboekje van de schaakbond, maar nu niet, nu gaat het om belangrijker zaken.) Hé, een schaakprobleem van A.G.O. Dat is Olland! Bij de goede oplossers van het vorige probleem prijkt H.H. Baudet. Een mededeling dat enkele lezers de correspondentiepartij tussen O. en W., inmiddels opgegeven door zwart, hebben uitgespeeld, waarbij wit toch echt verloor…
Het Zondagsblad biedt schaaknieuws. Dat moeten we verder uitzoeken. Maar wat staat hier ook nog? Een onopvallende mededeling: de redacteur meldt ‘met genoegen’ dat de afdeling Utrecht van de Ned. Schaakbond is ‘geconstitueerd’. ‘De afdeling telt nu al 15 leden. Secr.-thes. is A.J.A. Prange, Westerstraat 1. De contributie bedraagt 2,50 gulden per jaar.
Het idee in Utrecht een afdeling op te richten
Zo zit dat dus. De vergadering waarover Olland schrijft, is de Algemene Vergadering van de schaakbond geweest. De jonge student Prange heeft daar gesproken met een Jhr. Arnold van Foreest, een leeftijdgenoot, die hem gewezen heeft op een zekere A.G.O. te Utrecht, die schaakproblemen in het Zondagsblad heeft geplaatst, 28 juni 1985 en … 30 augustus! De eerste dag van de bondswedstrijd. Van Foreest kan de krant onder zijn arm hebben gehad. (In de wandelgangen komen Arnold van Foreest en Prange elkaar tegen: ‘Heer Prange, hebt u het probleem al opgelost? Een aardige tweezetter. A propos, van een zekere A.G.O. te Utrecht. U komt toch uit die contreien? U weet, dat in de Domstad nog geen afdeling van de bond is opgericht. Hier wacht u een schone taak…’)
De jaarboeken van de Nederlandsche Schaakbond er dan maar op nageslagen. De Nederlandsche Schaakbond wordt in 1873 opgericht, maar krijgt pas in 1893 haar Tijdschrift. Daarvóór zijn er de jaarboeken die verslag doen van het jaarcongres (de algemene ledenvergadering) en aansluitend het jaarlijks terugkerende toernooi dat officieus als het kampioenschap van Nederland is gaan tellen. De Nederlandsche Schaakbond meldt reeds bij haar oprichting, als Den Haag en Amsterdam oververtegenwoordigd zijn, dat zo spoedig mogelijk afdelingen in den lande opgericht moeten worden. Lang blijft het bij woorden zonder daden. Tot en met 1884 valt er geen enkel of slechts één lid van Utrecht op de landelijke lijst van de Nederlandsche Schaakbond te noteren. Terwijl in de editie van 1879 toch het volgende opgeschreven wordt:
Van Schaakgenootschappen ontving de Redactie de navolgende opgave:
Utrecht. De Utrechtsche Schaakvereeniging. President: A. le Fèvre, secretaris C.F.H. Klokke, Thesauriër P. A. Wennekendonk. Ledental: 28. Gewone bijeenkomst des Maandags ten 7 ure n.m. in het bovenlocaal van de Sociéteit de Vriendschap. Deze Club is opgericht 29 augustus 1871.
Dan wordt in 1883 op de bondsvergadering het idee geopperd om de vleugels eens uit te slaan en in andere steden dan Amsterdam of Den Haag het jaartoernooi te organiseren. Het kan een mooi instrument zijn om nieuwe afdelingen in andere steden op te richten. In 1884 doet in de tweede groep van het landelijk toernooi de Utrechter A.J.A. Prange mee. En in het jaarboek van 1885 wordt Prange door de Nederlandsche Schaakbond geroemd als degene die Utrecht binnenhaalt: De nieuwe afdeling die, dankzij de bemoeiingen van den heer Prange, sedert korten tijd te Utrecht gesticht werd, telt reeds op dit oogenblik 18 leden. Een jaar later zijn het er 30. Kennelijk heeft Prange nu de gehele Utrechtsche Schaakvereeniging overgehaald; in 1879 zou deze immers 28 leden geteld hebben.
Het was aldus Prange, die in 1885 naar Utrecht terugkeerde en langs de redactie van het ‘Utrechtsch Dagblad’ kwam. Een aangenaam gesprek met de redacteur. Het idee om in Utrecht een afdeling op te richten, valt in goede aarde. Vervolgens wist Prange een brug te slaan naar de andere Utrechtse schaakleden. Het feit dat in 1886 het jaarcongres en het jaartoernooi van de Nederlandsche Schaakbond in Utrecht georganiseerd zullen worden, is hierbij belangrijk wisselgeld. Zo simpel is geschiedenis, soms.
Het mysterie van de ‘vier heeren’
De oproep volgt in de krant. Maar wie zijn nu die ‘vier heeren’? Het mysterie van de ‘vier heeren’. Prange natuurlijk, dan de broers A.G. en E.L. Olland, en de redacteur … Wie is deze redacteur? Het mysterie van de geheimzinnige redacteur.
Volg het spoor terug, leerde J.B. Charles al. Het ‘Utrechtsch Dagblad’, de eerste maanden van 1885. Het levert niet veel op. De gedachten dwalen af. Advertenties lezen. Leuk om de prijzen uit die tijd te zien. Wat zie ik? Dit: ‘P.A. Wennekendonk, in wijnen. Oudegracht, hoek Visstraat. Bordeaux 2 gulden, Bordeaux superieur 28 gulden en de Port 13 gulden’. Hieronder, vetgedrukt: ‘Edele, onvermengde wijnen’. Ook toen al. De prijzen lijken erg pittig, dat zal toch niet per fles zijn… P.A. Wennekendonk, een der oprichters van de SC Utrecht! Hij is ook bestuurslid geweest van de ‘Utrechtsche Schaakvereeniging’. Net zoals Klokke en A. le Fèvre… (Naderhand zal blijken dat Petrus Alexander Wennekendonk te Doesburg is geboren, op 13 augustus 1843, en dat hij medeoprichter is van het ‘Doesborgh’s Schaakgenootschap’, op 11 mei 1873. Voor het eerst staat hij in het Utrechtse ‘Adresboek’ (vermeld in 1882-1883).
Er gaat een licht op. De correspondentiepartij, tussen O. en W. Dat zijn dan toch Olland en Wennekendonk!
Een schaakrubriek
Verder bladeren. We zijn al bij mei. Gelukkig zijn de kranten in die tijd niet zo dik. Een keurige, overzichtelijke indeling, dat scheelt ook. Zaterdag, 30 mei 1885: een artikel, gedateerd op vrijdagavond 7 uur, 29 mei, over maar liefst twee kolommen. Een enthousiast verhaal over het schaakspel en de geschiedenis. Veel over Morphy. Allicht, het schaakgenie is het jaar daarvoor overleden. (Pas later blijkt dat dit artikel is overgepend uit de ‘Friesche Courant’, boos vermeld door R. Heeren in de ‘Schaakkalender van het Noordelijk Schaakbond’, van het jaar 1886.)
Vervolgens een aankondiging: ‘… na herhaaldelijk uitgedrukt verlangen van abonnees (…) openen wij eene schaakrubriek (…) welke driemalen per week (…) verschijnen zal (…) met een correspondentiespel tusschen twee goede spelers hier ter stede (…) Ontegenzeggelijk bezit ook onze stad een aantal vrij goede spelers, ofschoon in den laatsten tijd het spel wel eenigermate verwaarloosd werd (…) Om hierin eene verandering ten goede te helpen bevorderen, verleenen wij gaarne zoveel mogelijk onze medewerking en hopen door de opening dezer rubriek er den eersten stoot aan gegeven te hebben…’
Dan komen de eerste vijf zetten in de strijd tussen O. en W. Met een diagram. Het wordt een Evans-gambiet.
Even speculeren. In het krantenbericht is sprake van ‘na herhaaldelijk uitgedrukt verlangen…’ Dat zou in het verlengde kunnen liggen van de oprichting van de Schaakclub Utrecht, in april, zoals Olland schrijft. Sinds dat moment verschijnt nu bijna iedere zondag een schaakprobleem, de eerste keer op 7 juni, van ‘den Heer E.O. uit Utrecht’. Het volgende probleem, op zondag 21 juni, is opnieuw van deze E.O. Naderhand is hij te identificeren als Eduard Lodewijk Olland, de oudere broer van A.G.O. Op zondag 28 juni wordt een probleem geplaatst van A.G.O. te Utrecht, met de redactionele mededeling dat het hier de ‘leider der witte stukken van de wedstrijdpartij’ betreft. Het is dus inderdaad Olland, op net achttienjarige leeftijd.
Op zondag 12 juli verschijnt een probleem van W. te Utrecht. Wennekendonk? Is de redacteur Wennekendonk? Veel later, 5 februari 1887, verschijnt een probleem met de aanduiding ‘van den redacteur dezer schaakrubriek’. Maar geen initialen. Ook niet veertien dagen later bij de oplossing: ‘de oplossing van het probleem van ons zelven’.
Wennekendonk blijkt echter een befaamd problemist. De krant van zondag 12 december vermeldt dat hij een eervolle vermelding heeft gekregen voor een compositie, bij een internationale wedstrijd voor problemisten in Zweden. De correspondentiepartij tussen O. en W., begonnen op 29 mei 1885, wordt door zwart op 11 september 1885 opgegeven, na de 27e zet van wit. Olland wint van Wennekendonk.
De correspondentiepartij tussen Utrecht en Gouda
In de afdeling Utrecht van de schaakbond groeide al snel een zekere activiteit. Op vrijdag 25 september kondigt de krant een correspondentiekaartje aan tussen Utrecht en Gouda. De zetten worden bepaald op zondagmiddag, in de bestuurskamer van Park Tivoli, ‘…welks bestuur zoo welwillend was (…) belangeloos af te staan …’ Olland vertelt later, dat Wennekendonk hiervoor gezorgd heeft. Natuurlijk, want hij levert de wijnen.
Park Tivoli, gelegen in Wittevrouwen, was van 1862 tot aan 1930 een van de grootste culturele happenings in de regio Utrecht. Van alles werd er georganiseerd, zowel binnen als buiten. Boven een foto van het gebouw, met rechts ervan het park. De foto is van 1929. In de crisistijd rond 1930 moest Utrecht een keuze maken, en het park is toen verkocht ten behoeve van woningbouw, waarbij het vrijgekomen geld gebruikt werd om het concertgebouw te renoveren. Het gebouw Tivoli zelf zou in 1955 gesloopt worden.
De bijeenkomst in de bestuurskamer van Park Tivoli is alleen voor leden van de schaakbond toegankelijk. Utrecht opent met 1.e2-e4. Het wordt alweer een Evans-gambiet. De strijd zal in hoge mate een confrontatie zijn geweest tussen Olland en de geduchte Messemaker. Na ruim een half jaar spelen geeft Utrecht op. Uit het ‘Utrechtsch Dagblad’, per zet en tegenzet afgedrukt tussen vrijdag 25 september 1885 en donderdag 15 april 1886.
Wit: Utrecht, zwart: Gouda
1.e2-e4 e7-e5 2.Pg1-f3 Pb8-c6 3.Lf1-c4 Lf8-c5 4.b2-b4 Lc5xb4 5.c2-c3 Lb4-c5 6.d2-d4 e5xd4 7.0-0 d7-d6 8.c3xd4 Lc5-b6 9.d4-d5 Pc6-a5 10.Lc1-b2 Pg8-e7 11.Lc4-d3 0-0 12.Pb1-c3 Pe7-g6 13.Pc3-e2 c7-c5 14.Dd1-d2 f7-f6 15.Kg1-h1 Lc8-d7 16.Ta1-c1 a7-a6 17.Pf3-e1 Ld7-b5 18.f2-f4 c5-c4 19.Ld3-b1
19… c4-c3 20.Tc1xc3 (Pxc3 Lxf1; Dxc3 Lxe2; Lxc3 Pc4 Dc2 Pe3) Pa5-c4 21.Dd2-c1 Ta8-c8 22.Tf1-f3? (a4! Pxb2 axb5! = ; a4 Pxb2 Txc8 Dxc8 Dxb2 Lxe2 Dxe2 Pxf4!) Lb6-a5 23.Lb2-a1 La5xc3 24. La1xc3 Pc4-e5 25. f4xe5 Lb5xe2 26.Tf3-e3 f6xe5 27.Pe1-f3 Le2xf3 28.g2xf3 Pg6-h4 29.Dc1-d1 Dd8-g5. Wit geeft het op.
De redacteur is in het artikel van 25 september 1885 meer dan lyrisch over het schaakspel. Het is geen spel meer … maar kunst. Over het correspondentieschaak op afstand schrijft hij dat het hier om een betrekkelijk nieuwe methode gaat. Zij dateert van het jaar 1814: Londen – Edinburgh en Rotterdam – Amsterdam.
Schaakhistoricus Van der Linde plaatst dit treffen echter in 1824. Hij geeft 1804 aan als jaar waarin de ‘oudste gedrukte correspondentiepartijen’ plaatsvinden, tussen Den Haag en Breda. Karakteristiek is zijn commentaar hierbij: ‘Gruwelijker geknoei nu, en dat nog wel in partijen per briefwisseling, laat zich moeilijk denken.’
De schaakproblemen
De schaakrubriek van het Utrechtsch Dagblad toont aanvankelijk steeds hetzelfde beeld: met telkens een schaakprobleem, eerst nog van stadgenoten, later ook van anderen. Dat van zondag 16 augustus is van een zekere P.A.W., zonder enige twijfel Wennekendonk. De volgende week staat er voor het eerst een volledige naam bij: J.M. Vorster te Maarssen. Eindelijk iemand die zich er blijkbaar niet voor schaamt. Was het maken van schaakproblemen iets inferieurs, een laakbare lichtzinnigheid tegenover het edele schaakspel? ‘Na de periode 1885-1887 heb ik me er niet meer aan bezondigd’, schrijft Olland in een brief aan de probleemredacteur van het Tijdschrift van de Nederlandse Schaakbond als die hem in 1901 om een paar van zijn problemen vraagt.
Het diagram hieronder toont zo’n probleem van Olland. Mat in drie zetten. De redacteur tekent erbij aan dat in de genoemde periode het begrip ‘economisch rein’ nog nauwelijks tot deze streken was doorgedrongen. Toch voldoet de matstand aan deze eis.
A.G. Olland
Mat in drie zetten.
Oplossing: 1.La4 Kd3 (Kf3 Tg7) 2.Tc7 Ke3 (e3 Lc2) 3.Tc3.
Bij de goede oplossers van de schaakproblemen in het Utrechtsch Dagblad vinden we weer telkens de naam Baudet, ook hij frank en vrij, net als enkele weken later Prange en de Rotterdamse topspeler Dupre, in hun hoedanigheid van probleemcomponist.
Partijen uit het buitenland
De partijen in de schaakrubriek komen allengs vaker uit het buitenland, met het commentaar uit buitenlandse schaaktijdschriften. Zo volgt de krant de match tussen Steinitz en Zukertort, die begin januari 1886 in de Verenigde Staten wordt gehouden om het wereldkampioenschap.
Het allereerste WK: die tussen Zukertort en Steinitz in 1886.
Actualiteit staat daarbij niet voorop, maar dat geldt ook voor partijen die in Nederland, sterker nog, in Utrecht worden gespeeld. Zo gaat het ook met de bondswedstrijd, als die, voor het eerst, in Utrecht wordt gehouden, augustus 1886. De Nederlandsche Schaakbond vermeldt: Het 14e congres en de daaraan verbonden wedstrijden vonden plaats te Utrecht, Café Schalkwijk op den 22e augustus en navolgende dagen. De ruime, net versierde zaal (de laatste eigenschap was bij de tropische hitte onbetaalbaar!) voldeed in alle opzichten. De wedstrijd wordt ook aangekondigd in de Utrechtse krant. De deelnemers worden genoemd: Dirk en Arnold van Foreest, Loman, ‘onzen Messemaker’. A.J.A. Prange deed als enige Utrechter mee aan de hoofdgroep, waar zijn enige wapenfeit een fortuinlijke winst tegen Messemaker was. Er staat opnieuw een oproep bij om lid te worden van de bond; dat kan bij Prange worden geregeld. Daarna valt de stilte over de bondswedstrijd, totdat een kort, zakelijk bericht ons informeert over de einduitslag. Olland heeft de eerste prijs gewonnen in de tweede klasse met acht punten. Hij won al zijn partijen. Pas op 29 januari 1887 geeft de krant de partij tussen Dirk van Foreest en Messemaker, en op 5 februari het miniatuurtje Olland-N.N., waarover we nu wat opener kunnen zijn; het slachtoffer was mijnheer Peet.
Boven een foto van het NK 1887. Olland is tweede van rechtsboven zichtbaar, met helemaal rechtsboven Arnold van Foreest. Onder Arnold, zittend aan de tafel: Dirk van Foreest. De volledige lijst van aanwezigen: (staand van links naar rechts) Benima, Süsholtz, Veraart, Tresling, Olland, Arnold van Foreest; (zittend van links naar rechts) Pinedo, Loman, Tinholt, Rothe, Dirk van Foreest.
Op maandag 27 december 1886 doet de redacteur op strenge toon een ernstig beroep op de schaakliefhebbers om toch vooral de theorie goed te bestuderen. Hij vervolgt met iets waarin de huidige leden van de Schaakclub Utrecht zich niet meer zullen herkennen: ‘De Schaakclub Utrecht is een van die vereenigingen welke den goeden weg bewandelen; de studie der theorie vormt de grondslag van haar werkzaamheid.’ Vanzelfsprekend volgt de opwekking toch vooral lid te worden van deze serieuze schaakclub. De contributie is vijf gulden per jaar, inclusief het lidmaatschap van de schaakbond.
De conclusies
Tot zover de speurtocht. Welke conclusies zijn hieruit te trekken? Als voornaamste dat het niet duidelijk is wanneer de Schaakclub Utrecht is opgericht. Waarschijnlijk is achteraf de datum 5 oktober 1886 genomen, omdat het de enige is die een houvast biedt: de constitutie van het bestuur. Op een lijst van voorzitters van de Schaakclub Utrecht staat als eerste H.H. Baudet, 1886, direct gevolgd door G.H.B. Hogewind, 1886-1911. Dat is eigenaardig. Is Baudet soms maar een maand, hooguit twee maanden voorzitter geweest? Een krantenbericht biedt uitkomst: Baudet is erevoorzitter geworden op het moment dat Hogewind de eerste (?) voorzitter werd.
Maar waarom wordt Baudet erevoorzitter op het moment dat de club wordt opgericht? Het erevoorzitterschap (en erelidmaatschap) is er toch voor bewezen diensten? Dit duidt op een verleden.
Het is als volgt voor te stellen. Sinds september 1885 komt een vast groepje bij elkaar, in de bestuurskamer van Tivoli. De broers Olland, Prange, Wennekendonk en nog een paar (bijvoorbeeld de redacteur van het Utrechtsch Dagblad). Baudet kan de nestor zijn geweest, een man met enig gezag tevens. Vooral bij de correspondentiepartij tegen Gouda komt dat er goed uit. Iedereen graait maar op het bord, de jongelui maken een geweldige chaos, maar dan zorgt Baudet, op zijn vaderlijk rustige en bedaagde wijze dat het allemaal in orde komt. Zo iemand maak je natuurlijk erevoorzitter. Dat de strijd tegen Gouda verloren gaat, is de schuld van Messemaker.
Olland er nog maar op nagelezen. Zijn artikelen over de geschiedenis van de Schaakclub Utrecht, in het clubblad van 1923. In het openingsartikel van 8 maart noemt hij Baudet tot tweemaal toe ‘onze eerste voorzitter’. Dat geldt dus voor de periode voor 5 oktober 1886. Iedere twijfel is weggenomen. De club bestaat al langer. Volgend punt.
Rond 1885 kan ook een onderlinge competitie op touw zijn gezet. Bij Van Lennep is te lezen dat A.G. Olland de eerste prijs wint in de onderlinge wedstrijd van … 1885. Te Kolsté begint een jaar later, in 1886. Nog aan de krappe kant, een onderlinge competitie die in drie maanden is afgerond, maar het kan. Nu is het voorstelbaar dat omstreeks april 1886 iemand op het idee komt, dat wat er gebeurt verdacht veel lijkt op het reilen en zeilen van een heuse schaakclub. Officieus, de Schaakclub Utrecht. Pas na de bondswedstrijd, augustus 1886, beseft men dat het toch min of meer officieel dient te gebeuren. De parallel is aantrekkelijk: na de algemene vergadering en de bondswedstrijd in Den Haag, augustus 1885, wordt de afdeling Utrecht van de Nederlandsche Schaakbond opgericht. Na de algemene vergadering en bondswedstrijd in Utrecht, augustus 1886, wordt de Schaakclub Utrecht officieel opgericht, althans ‘het bestuur geconstitueerd’. Overigens staat als een paal boven water dat op 29 augustus 1871 de voorloper, de Utrechtsche Schaakvereniging, aan haar bestaan begon. In de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag zijn de ‘Wetten’ (statuten en huishoudelijk reglement) uit 1871 goed opgeborgen, zo goed zelfs dat ze eerst nauwelijks te vinden waren. Een kostbaar manuscript.
In het bestuur van deze oerclub zaten in 1879 Klokke en Wennekendonk (naast voorzitter A. Lefèvre), die we later terug zien bij de Schaakclub Utrecht. De club telde toen 28 leden, die ’s maandagsavonds schaakten in een bovenzaaltje van sociéteit ‘De Vriendschap’. Op deze avonden werd ook het qui perd gagne gespeeld.
Enige karakteristieke schetsen over de club van de hand van Olland:
De vurige Amsterdamsche schaakijveraar, Pinedo, onvergetelijk voor de oudere schakers in ons land, bezocht nu en dan in gezelschap van Jhr. A.E. van Foreest onze club, waarbij dan, terwijl Van Foreest simultaan speelde, Pinedo wondermooie verhalen deed over Morphy en Andersen en over het succes dat hij, Pinedo, op schaakwedstrijden in Duitschland behaald had. Alleen medelijden was oorzaak geweest dat hij niet meer punten maakte. Immers, de tegenstanders, beroepsspelers, smeekten Pinedo hen te laten winnen om dat het hun brood was.
(…)
Met aangename gedachten zullen de weinigen die er nog van kunnen vertellen, terugdenken aan de eerste jaren der club. Allen waren natuurlijk trouwe bezoekers: de winterwedstrijden werden zonder stoornis glad afgespeeld en er bleef bovendien nog tijd over voor consultatiepartijen. En wanneer het middernachtelijk uur reeds lang voorbij was (één uur was toen sluitingstijd), zette Dr. Prange, toen nog student, die niet minder bedreven was in het piano- dan in het schaakspel, zich aan het klavier en deed ons tot bsluit van den gezelligen avond genieten van zijn virtuositeit. En wanneer hij soms zijn phantasie liet gaan, dan kostte het vaak moeite van Café Hollman-Groijen te scheiden.
Maar Olland schrijft ook in het clubblad van 8 maart 1923: ‘De Utrechtsche Schaakvereeniging was langzaam doodgebloed door gebrek aan belangstelling. Slechts enkele getrouwen, de kern van de vereeniging, maar die niet bij machte geweest waren de catastrophe af te wenden, besloten thuis om beurten schaakavonden te houden.’ Een interpretatie die te veel in pessimisme is gedrenkt. Genoemde kern was net zo’n Gideonsbende als die van het Deventer ‘Pallas’, dat immers met vier leden nog door ging. En ook het Nijmeegse Strijdt met Beleid, dat volgens Van Lennep ‘den doodslaap’ leek te zijn ingegaan, heeft het mogen overleven.
Misschien komt het wel door de vele verhuizingen in de begintijd dat het lastig viel de club verder uit te bouwen. Begonnen in De Vriendschap, daarna Café Hollman-Groijen (Achter Sint Pieter), daarna De Poort van Cleef (Mariaplaats), toen boven Sic Semper (hoek Trans en Nieuwe Gracht), vandaar naar Het Kasteel van Antwerpen, toen werden de tenten opgeslagen in Hotel de Liggende Os (heeft later plaats moeten maken voor Jaarbeursgebouw), vervolgens een langere periode in Het Haagsche Koffiehuis, daarna Hotel Terminus (Stationsplein), vandaar als vluchtelingen neergestreken in Luxor (Vischmarkt), en uiteindelijk in een van de lokalen van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. Moge de club hier spoedig tot rust komen, schrijft Olland in 1923.
Het gebouw van de Kunst en Wetenschappen op de Mariaplaats; een foto uit 1905.
Toch geen 100 jaar?
De conclusie ligt voor de hand en kan bij deze getrokken worden: de ‘Utrechtsche Schaakvereeniging’ is de werkelijke oorsprong van Schaakclub Utrecht en vloeit als vanzelf over in de SC. Utrecht, na een aardig intermezzo als afdeling van de schaakbond.
Wat mag nu het voorstel zijn, bij de viering van het eeuwfeest van de Schaakclub Utrecht? Gewoon doen alsof de club honderd jaar bestaat en als alle festiviteiten achter de rug zijn, maken we laconiek bekend dat het eigenlijk 115 jaar is. Trefzeker kunnen we dan verwijzen naar de ‘Wetten’ van 1871. In feite is dat een veel mooier beginjaar, want veroverde de Schaakclub Utrecht geen landskampioenschappen in 1946 en 1971? Dat is gebeurd ter gelegenheid van respectievelijk het 75-jarig en het 100-jarig bestaan.