1960 - 2016

Nederlands kampioen in 1971! (1)

Het tweede landskampioenschap van 1971

Bert Kieboom

Toen de top van het Nederlandse competitieschaak nog niet werd beheerst door ‘huurlingen’ en een clubkampioenschap dus nog echt een clubkampioenschap was, heeft de Schaakclub Utrecht menigmaal haar partijtje om de landstitel mee geblazen. Twee maal is het gelukt de hoogste plaats te behalen, in 1946 en in 1971. Nauwelijks minder imposant is dat het eerste tiental bijna onafgebroken in de hoogste klasse heeft gespeeld van 1920/’21 tot en met 1957/’58. In dit hoofdstuk een verslag van het kampioenschap in 1971. (Uit het jubileumboek 100 jaar SCU.)

Ook het tweede kampioenschap, van 1971, is niet uit de lucht komen vallen. Na de malaise, eind jaren vijftig, toen al onze ‘Musketiers’ waren weggelopen en de terugval onvermijdelijk was, kwam de omkeer zo rond de tijd van het PAM-toernooi (1961). Mannen als Bouwmeester, Van Geet van Van de Pol waren onze gelederen komen versterken. Onder leiding van eerstgenoemde werd een trainingsprogramma op touw gezet en geleidelijk wierp dat ook vruchten af. Lang niet zoveel als onze ambitieuze voorman graag had gewild en de inertie van het schakersvolkje zal er ook wel de reden van zijn geweest dat Hans het uiteindelijk voor gezien hield. Illustratief hiervoor was een theorieavond, waarop Bouwmeester zeer grondig de Pirc onder handen nam. De discussie spitst zich toe op de vraag of zwart in een bepaalde variant … e5 kon doorzetten. Vraagt iemand: Als je zo graag … e5 wilt spelen, waarom doe je dat dan niet op de eerste zet? Aardig grapje, maar onze inleider, die zich thuis natuurlijk geweldig had ingespannen om alles op een rij te krijgen, kon er op dat moment niet zo hard om lachen.

Toch is de ijver van Bouwmeester beloond, al heeft hijzelf; net als Mozes, het beloofde land niet mogen betreden. Het was Lodewijk Prins die de bazuinen liet schallen rond de muren van Jericho en zijn tiental naar de landstitel voerde.

Wie niet waagt, die niet wint. In 1946 werd het eerste landskampioenschap gewonnen. Het zou tot 1971 duren, voordat er weer iets gewaagd werd dat de landstitel opleverde. Ook leven we dan nog net voor de tijd van de sponsorende computerfirma’s.

verholt.

Het Schaakbulletin schrijft: “Utrecht heeft, er leek geen twijfel mogelijk, de landstitel behaald. Toch is het de afgelopen maand een zenuwachtige bedoening geweest voor de Rotterdamse en Utrechtse schaakclub. Wat gebeurde er? De afgebroken partij Böhm – Verholt was zonder meer remise.

Böhm toog dus naar Utrecht om daar in ’t bijzijn van bijna het voltallige eerste van Utrecht, bij Verholt thuis (links in beeld een foto van Verholt uit 1977 – uit de simultaan tegen Karpov), nog wat zetten te doen.

.

.

.

.

diabohmverh11… Kd7-c6. De afgegeven zet. 52.Te3-f3 Tg5-a5 53.Tf3-f6 Ta5-a4 54.Kc4-c3 Ta4-a2 55.Tf6xg6 Ta2xh2 56.Kc3-c4 h5-h4. Waarom niet het meer dan door de hand liggende … Tc2? 57.d4-d5 Kc6-c7 58.g3xh4 Th2xh4 59.Kc4-b5 Th4-h7 60.Tg6-g4 Th7-f7 61.Tg4-c4 Kc7-b7 62.Tc4-c6 Tf7-d7 63.Tc6-b6 Kb7-c7 64.Kb5-a6 Kc7-c8 65.Tb6-c6 Kc8-d8 66.Ka6-b6 Td7-h7. Pionneneindspelen zijn verloren voor zwart. 67.Tc6xd6 Kd8-c8 68.Td6-f6 Th7-h1 69.Kb6-c5 Kc8-d7 70.Tf6-f7 Kd7-e8 71.Tf7-a7 Th1-c1 72.Kc5-d6 Tc1-d1 73.Ta7-e7 Ke8-d8 74.Te7-h7 Kd8-c8 75.Th7-h8 Kc8-b7 76.Th8-e8 Td1-d2 77.Te8-d8 Td2-d1. Beter naar h2. 78.Kd6-e7 Td1-h1 79.Td8-f8 Th1-e1 80.Ke7-d7 Te1-h1.

diabohmverh2In deze stand werd de partij opnieuw afgebroken, en de wijze Spanjaard kon zijn clubgenoten er met moeite van weerhouden de partij op te geven. Rotterdam waande zich bijna kampioen, maar Chéron leerde anders. In dit standaard-eindspelwerk bleek een spiegelbeeld van het tweede diagram te staan, en dat bleek remise.

Böhm dus weer naar Utrecht, maar nu liet Verholt zich niet meer van de wijs brengen en na 101 zetten berustte Böhm in het onvermijdelijke. Remise. Utrecht kampioen. Proficiat.”

Een andere reactie op ons kampioenschap. Chr. Vlagsma in de Haagsche Courant van 15 mei 1971:

Utrecht sterkste schaakclub … De titel van landskampioen is dit jaar terechtgekomen hij schaakclub Utrecht, geen onbekende overigens in ons georganiseerde schaakleven, die zijn rentree in de hoofdklasse maar meteen duidelijk rechtvaardigde door beslag op de eerste plaats te leggen. De Utrechtenaren hebben het daarbij niet gemakkelijk gehad. In de voorlaatste ronde werd nog de tweede plaats ingenomen, doch een 5,5 – 4,5 zege in de laatste ronde op het leidende tiental van Rotterdam bracht toch nog de fel begeerde landstitel binnen het bereik van de Domstadschakers.

Lodewijk Prins over het emotionele schaak

Vlagsma publiceert dan een partij uit de wedstrijd voor de KNSB-competitie Utrecht – Leeuwarden van de man die zo’n belangrijk aandeel heeft gehad hij de verovering van de titel.

prinsEn dat is Lodewijk Prins, links in beeld, eerstebord speler van Schaakclub Utrecht in dat bewuste kampioensjaar. Hieronder kunt u zijn overwinning op voormalig Nederlands kampioen E. Scholl naspelen.

L. Prins – E. Scholl
Meesterklasse 1970/1971

1.e4 e5 2.d4 exd4 3.Dxd4 Pc6 4.Da4 Pf6 5.Pf3 De7 De routinier Prins is zijn gewoonte om de schaakopeningen wat uitzonderlijk te behandelen, nog steeds trouw gebleven. Klaarblijkelijk wil Scholl in dit opzicht niet voor hem onder doen. Toch heeft de extreem uitziende tekstzet een logisch doel: het spel vereenvoudigen teneinde Prins zijn experimenten tot een minimum te beperken.
6.Pc3 Db4 7.Ld3 Dxa4 8.Pxa4 d6 9.O-O Le7 10.Pc3 O-O 11.Pb5 Pe8! De juiste afweer. Na Ld8 volgt Lg5 en Lxf6, waarna de zwarte koningsstelling ernstig beschadigd zou worden.
12.c3 Pe5 13.Pxe5 dxe5 14.Le3 Prins ziet toch kans het in deze rustige stelling ongewoon te doen. Met a4 en a5 had hij de pionnen formatie op de damevleugel intact kunnen houden.
14…a6 15.Pa3 Lxa3 16.bxa3 Pd6 17.c4 Wit heeft toch wel wat voor de gebroken pionnenstelling: loperpaar plus open b-lijn. Dat deze kenmerken mee tellen, laat Prins instructief zien.
17…Le6 18.Tfc1 Tfd8 19.a4! Nu gaat c5 een dreiging worden, omdat veld b5 aan Pd6 is ontnomen.
19…Pc8 20.Lf1 Ld7 21.a5 Pe7 22.Tab1 Lc6 23.f3 Pg6 Zwart hoopt met de manoeuvre Pg6-f8-e6-d4 zijn positie aanmerkelijk te kunnen verbeteren, maar wit zit uiteraard niet stil.
24.Td1 Pf8 25.c5 Pe6 26.Lc4 Txd1+ Op Pd4 was Lxd4 gevolgd en nu bijv. Txd4 Txd4 exd4 Kf2 en pion d4 gaat met Kd3 en Tb4 en Lb3 verloren, of exd4 en Tb4! met dreiging Ld5 Lxd3 Tbxd4, eveneens met pionwinst.
27.Txd1 Td8 28.Ld5 Lxd5 29.exd5 Pd4 30.Tb1 Txd5 31.Txb7 f6? De matdreiging had zwart met h6 moeten pareren. Het waarom blijkt zo dadelijk.
32.Txc7 Pf5 33.Kf2 Td3 34.c6! Mogelijk dankzij zwarts minder zorgvuldige 31e zet. Met Txe3 g4 Tc3 gxf5 had zwart nu in ieder geval op het mogelijk nog houdbare toreneindspel moeten ingaan. Zijn volgende zet maakt een abrupt einde aan de strijd.
34…Pxe3? Mogelijk dankzij zwarts minder zorgvuldige 31e zet. Met Txe3 g4 Tc3 gxf5 had zwart nu in ieder geval op het mogelijk nog houdbare toreneindspel moeten ingaan. Zijn volgende zet maakt een abrupt einde aan de strijd.
35.Td7! en zwart geeft op. Na het gedwongen 31…. Tc3 36.c7 Pd5 37.Td8 en c8D blijft zwart kansloos een kwaliteit achter. Had hij 31…. h6 in plaats van f6? gespeeld, dan was nu 33…. Tc3 36.c7 Kh7! mogelijk geweest.

1-0

In het kader van de strijd om de landstitel schrijft Lodewijk Prins zelf in zijn schaakrubriek in Het Parool (10 april 1971) het artikel ’t Emotionele schaak. Op dat ogenblik lijkt de hoop verloren voor Utrecht, omdat de remiseweg in het verbroddelde eindspel van Verholt dan nog niet gevonden is en een ander ‘niet te verliezen’ eindspel, van Arend van Oosten tegen Lex Jongsma, zojuist verloren is gegaan. ‘Alleen oud-gedienden wisten dat in clubschaak nooit iets zeker is’, schrijft Prins laconiek.

‘Er is een tijd geweest’, citeren wij Prins, ’tot omstreeks 1934-’35, waarin schakers zoals Te Kolsté, Schelfhout, Goud, Kersten, in nationale dagbladen kolommenlange verslagen lieten verschijnen over tientallenwedstrijden om het clubkampioenschap van Nederland.

In die jaren waren zulke wedstrijden gebeurtenissen van belang; de rivaliteit tussen Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht, niet in de laatste plaats zelfs binnen Amsterdam (tussen VAS en ASC) kon er hoog oplaaien. Het waren toen nog zondagse wedstrijden, druk bezocht door medestanders, die hun helden Euwe, Van Hartingsveld, Weenink, Van Hoorn, Van den Bosch, Fonteyn, Landau, Oskam, om maar enige te noemen die mij het eerst te binnen schieten, aanvuurden. Van den Bosch – Euwe, 1 – 0 (Discendo Discimus – ASC) baarde in 1933 groot opzien.

Die tijden van charmante geestdrift, waardoor een organisatie in de kinderschoenen wordt geëlektriseerd, zijn voorbij. Terwijl in de Sovjet-Unie jaarlijks door grootmeesters met de clubs die zij vertegenwoordigen nog steeds grote belangstelling wordt getrokken, kan de Nederlandse clubcompetitie, overschaduwd door internationale opbloei van het schaakleven en een daaruit voortgekomen stortvloed van evenementen, niet langer in het nieuws worden aangetroffen. Die afwezigheid schaadt een stukje schaakfolklore dat in zijn eigen categorie toch een beter lot had verdiend. Het is waar, een tempo van vijftig zetten in 2,5 uur valt tegenwoordig uit de toon; er komen wel betrekkelijk weinig afgebroken partijen bij voor, maar de kans op wisselvalligheden in tijdnood wordt erdoor vergroot.

Is dat een steekhoudend argument voor het laten verkommeren van de clubwedstrijden, vraag ik mij af. Door de decenniën heen hebben in die wedstrijden altijd emoties overheerst en blunders, al dan niet in tijdnood begaan, hoogtij gevierd.

Het lijkt mij dan ook goed, u een beslissende momentopname uit de Nederlandse clubschaakcompetitie van dit seizoen aan te bieden, niet alleen ter ere van een helaas verbleekte traditie maar ook om nog eens het soort tragedie te vereeuwigen waardoor die wedstrijden berucht zijn geworden.

Toen Weenink, Van den Bosch en Landau nog voor Amsterdam, Den Haag en Rotterdam optraden, was de Schaakclub Utrecht over het algemeen niet opgewassen tegen VAS, DD en NRSV. Dit slaat op de periode van A. E. van Foreest, die nog een tijdgenoot van Multatuli is geweest, van dokter Schuckink Kool en van kapper De Brie, maar ook al van Spanjaard, die na veertig jaar nog steeds het eerste tiental verdedigt, dit seizoen 1970-’71 met vijf punten uit zeven partijen. Leden zoals Wind, Van Oosterwijk Bruyn, Bouwmeester hebben pas later naam gemaakt. In 1946 behaalde Utrecht het landskampioenschap. Vijfentwintig jaar later, om precies te zijn vorige week, was de club, zojuist terug in de eredivisie waarin zij twee jaar lang had ontbroken, naar alle menselijke berekeningen opnieuw kampioen.

Zaterdag jl. was Utrecht-Rotterdam voorlopig in 5 – 3 geëindigd …’ Dan volgt Prins’ analyse van het drama-Van Oosten, en zijn verzuchting: ‘Het kampioenschap is dit jaar kennelijk toch weggelegd voor Rotterdam.’ Maar Prins zei het zelf al: ‘In clubschaak is nooit iets zeker.’

prins1966
Een foto van Jan Prins uit 1960.

De spelers en de wedstrijden

De volgende spelers hebben het kampioenschap van 1970-1971 binnengehaald:

1. L. Prins 3,5 uit 7
2. A. van Oosten 2,5 uit 7
3. G. Verholt 4 uit 7
4. M. Etmans 2,5 uit 7
5. B. Kieboom 4 uit 7
6. E. Spanjaard 5 uit 7
7. J. van Kleef 4,5 uit 7
8. J. Duistermaat 5 uit 7
9. J. van der Pol 2,5 uit 4
10. J. Perrenet 5 uit 7
inv. H. Knipscheer 0 uit 2
inv. P. de Haan 0 uit 1

De volgende glorietocht leidde naar het kampioenschap:

Utrecht Moerwijk 5 – 5
Utrecht Philidor (Lw.) 6 – 4
Utrecht Philidor (Lei.) 5,5 – 4,5
Utrecht Watergraafsmeer 4,5 – 5,5
Utrecht L.S.G. 6,5 – 3,5
Utrecht V.A.S. 5,5 – 4,5
Utrecht Rotterdam 5,5 – 4,5

En dit was de eindstand:

Utrecht 11 38,5 K
Rotterdam 10 42
Moerwijk 9 34,5
Watergraafsmeer 8 40,5
VAS/ASC 8 34,5
Philidor (Lw) 5 33,5
Philidor (Ld) 4 31 D
LSG 1 25,5 D