Beekman

Johner – Nimzowitsch (1926)

De mysterieuze torenzet

Robert Beekman

Ook de mysterieuze torenzet is een concept van Aron Nimzowitsch. De toren wordt dan achter de eigen pion gezet, wat op zichzelf hoogst inefficiënt is. Een toren hoort immers op een (half)open lijn thuis. Maar staande achter zijn eigen pion, en wellicht een beetje verveeld, wacht de toren tot de tegenstander het enige of belangrijkste plan uitvoert door een bepaalde pion op te spelen, waarna de toren alsnog de ruimte krijgt die het nodig heeft.

De mysterieuze torenzet is daarmee onderdeel van de prophylaxe, die net als het blokkerende paard en de Uberdeckung bij het door Nimzowitsch ontwikkelde “Systeem” horen. Een onvoorstelbare indruk heeft hij gemaakt met zijn boek Mein System. Vele grootmeesters hebben hem geroemd voor de immense invloed die hij op hun spel gehad heeft.

Hij stierf vroegtijdig aan kanker, in 1935 op 49-jarige leeftijd, en heeft daarmee niet de verschrikkingen hoeven mee te maken die hem wellicht als in Duitsland woonachtige jood te wachten stond.

Carlsbad1929

Zittend, derde van rechts: Nimzowitsch. Zittend tussen de spelers van Carlsbad 1929, waarin hij overwinnaar werd boven alle sterke schakers uit die tijd: zijn grootste wapenfeit. Bovenste rij van links naar rechts: Yates, Tartakower, Marshall, Treybal, Canal, Becker, Colle. Middelste rij van links naar rechts: Johner, Grünfeld, Euwe, Mattison, Sir George Thomas, Brinckmann, Sämisch, Gilg. Zittend van links naar rechts: Miss Menchik, Spielmann, Vidmar, Capablanca, Tietz, Bogoljubow, Nimzowitsch, Rubinstein, Maroczy.

nimzowitsch1Op alle foto’s zien we een vriendelijke en sympathieke man, zo ook links.

Er wordt beweerd dat Nimzowitsch eigenlijk tegen Aljechin om de wereldtitel had moeten spelen, maar dat was vermoedelijk niet zo succesvol geweest, gelet op de uiterst negatieve score tegen Aljechin. Ondanks, of misschien wel vanwege zijn “Systeem”. Want hoe geniaal het ook is, die ‘mysterieuze toren’ doet daar nog altijd niet veel. Nimzowitsch heeft veel eigenzinnige zetten gespeeld, en Aljechin was wat dat betreft een stuk actiever in zijn schaakspel.

Of zou het komen doordat hij aan een andere kwaal leed, waaraan wel meer grote schakers uit die tijd leden – met uitzondering van bijvoorbeeld ons eigen Max Euwe -: de Ziekte der Eigendunk? Speurend op internet zie ik dat zijn gedrag nog altijd het meest indruk gemaakt heeft. Zo had hij bijvoorbeeld een visitekaartje met hierop: “Aron Nimzowitsch – Kandidaat voor het Wereldkampioenschap en Kroonprins van de Schaakwereld”!

Soms kwam hij binnen in de toernooizaal en ging eerst in een hoek op zijn kop staan, wachtend tot zijn partij begon. Hij heeft ook een keer zijn been gebroken, toen zijn eigen been verstrikt raakte in de stoelpoot van de stoel waar hij op zat. Uiteraard ging hij gewoon verder met schaken. Verder is een voorbeeld bekend van Hamburg, 1910, waarin hij een kwartier te laat kwam, eerst naar de zet van zijn tegenstander Köhnlein keek (1.e4), vervolgens uitgebreid naar zijn eigen handen, dan uitgebreid naar het plafond, dan opstaan om uitgebreid naar de schilderijen aan de muur te kijken, vervolgens het instructieboekje van de schaakklok doorlezen (en de klok tikte nog steeds verder), uitgebreid controleerde of de handleiding ook overeenkwam met de klok, en tot slot een zet deed (1… c6, wat hij in die tijd overigens altijd speelde). Hij won wel, overigens.

Of was het psychologische oorlogsvoering? Tartakower zei over hem: Hij doet alsof hij waanzinnig is, zodat hij ons allemaal waanzinnig kan maken. In 1931 speelde Nimzowitsch tegen Vidmar. Nimzowitsch, die een grote hekel had aan rokende tegenstanders (wat deze dan ook wijselijk nalieten), vroeg aan de toernooidirecteur om zijn tegenstander te verzoeken niet te roken. ‘Maar hij rookt helemaal niet’, zei de toernooidirecteur. ‘Dat weet ik’, zei Nimzowitsch, ‘maar hij dreigt er mee, en de dreiging is sterker dan de uitvoering!’

In Berlijn mist Nimzowitsch de eerste prijs door van Sämisch te verliezen. De partij nadert zijn einde en langzaam beseft hij wat hij zichzelf aangedaan heeft. Hij gaat op de tafel staan en schreeuwt door de zaal: “En van deze idioot moet ik nu verliezen!!”

Nimzowitsch had duidelijk voor niemand ontzag, en dat bleek wel in Kissingen, 1934, gedurende de tweekamp om het wereldkampioenschap tussen Aljechin en Bogoljubow. Een Nazi-officier komt de zaal binnen. Nimzowitsch stapt gelijk op hem af en vraagt op brute wijze naar de papieren van de militair. Deze geeft niet gelijk antwoord, waarop Nimzowitsch er terstond aan toevoegt: In dat geval kunt u gelijk vertrekken!!, met zijn vinger onmiskenbaar naar de uitgang wijzend. Iedereen hield zijn hart vast: een jood die een Nazi-officier tot de orde roept. Maar deze verliet evenwel met een beschaamd gezicht de zaal, net alsof hij iets heel erg verkeerds had gedaan.

nimzowitsch2Naar Nimzowitsch is het Nimzo-Indisch vernoemd. Heden ten dage, aan het begin van de eenentwintigste eeuw, is het complex van dame-indisch en Nimzo-indisch veruit met meest populaire antwoord op d4. Het Nimzo-indisch ontstaat als wit op de derde zet Pc3 speelt, dame-indisch als wit op de derde zet Pf3 speelt. Dat mag toch wel een groot compliment heten voor Aron Nimzowitsch. Zeventig jaar na zijn dood haalt hij toch nog zijn gelijk! Dat zou hem, ijdel als hij was, een groot plezier gedaan hebben. In een tijd dat er op 1.d4 eigenlijk maar één antwoord mogelijk was (1… d5), legde hij omstandig uit dat het niet ging om het bezetten van het centrum, maar om de invloed op het centrum. Bij 1.d4 is veld e4 het sleutelveld. Na 1.d4 Pf6 2.c4 e6 3.Pc3 moet 3… Lb4 gespeeld worden, omdat anders wit alsnog e4 speelt. Tegen dit Nimzo-indisch heeft de top van het grootmeestersgilde het al min of meer opgegeven om voordeel tegen te behalen, en dus spelen de meesten 3.Pf3, waarna zwart tijd heeft voor … b6 en … Lb7 (wederom: controle over veld e4). Als zwart dan later … d5 speelt krijgen we eigenlijk een soort van Tartakower-variant van het afgeslagen Damegambiet. Waarom dan niet gelijk 1.d4 d5 2.c4 e6 spelen? Omdat wit dat de gevreesde ruilvariant speelt (snel slaan op d5), dat in bijna alle varianten wel een plusje voor wit oplevert.

Hij heeft zelf ook met dit systeem de mooiste successen geboekt. Wie kent zijn prachtige partij tegen Johner niet? Ik heb de partij gelardeerd met het commentaar van Nimzowitsch zelf (in zijn standaardwerk Het systeem. Naspelen is tevens illustratief omdat hierin een schitterend voorbeeld van de mysterieuze torenzet voorkomt. Hoewel … mysterieuze torenzet? De benaming van het concept klopt wel, maar het is eigen een mysterieuze damezet. Het gaat in deze partij om de gedachte achter de manoeuvre Dd8-d7-f5-h7, waarmee wit zijn plan van expansie op de koningsvleugel niet goed kan doorzetten (prophylaxis).

Paul F. Johner – Aaron Nimzowitsch
Dresden 1926
[Commentaar van Nimzowitsch]

1.d4 Pf6 2.c4 e6 3.Pc3 Lb4 4.e3 O-O Zwart is van plan om het dubbelpion-complex alleen tot stand te brengen onder omstandigheden die gunstig voor hem zijn.
5.Ld3 c5 6.Pf3 Pc6 7.O-O Lxc3 8.bxc3 d6 De prognose voor het pionnencomplex c3/c4 is lichtelijk gunstig voor zwart. Toch zou zwart na 9.e4 e5 10.d5 Pa5 niet in staat zijn om de barricade tot stand te brengen die hij eenvoudig in deze partij realiseert. Zijn c-pion is namelijk veel beter geplaatst op c7.
9.Pd2! Een fijn concept. In antwoord op 9… e5 10.d5 Pa5, kan wit het paard op a5 tot een verklaring dwingen middels Pb3.
9…b6 10.Pb3? Hier was nog voldoende tijd voor. f4 had eerst gespeeld moeten worden. Op e5 volgt dan: 10.f4 e5 11.fxe5 dxe5 12.d5 Pa5 13.Pb3 Pb7 14.e4 Pe8 En de zwakke pion op c4 kan door De2 gedekt worden, waarop wit op zijn beurt gebruik kan maken van de f-lijn in combinatie met a4-a5. Het spel zou dan ongeveer gelijk zijn.
10…e5
dianimz111.f4
Nu volgt op d5 e4!:
– 11.d5 e4! 12.Le2 Pe5! of
– 11.d5 e4 12.dxc6 exd3 met voordeel voor zwart.
11…e4 De7 was ook mogelijk. Bijvoorbeeld: 11…De7 12.fxe5 dxe5 13.d5 Pd8 14.e4 Pe8 gevolgd door Pd6 en f6 en zwart heeft een sterke defensieve positie.
12.Le2 Dd7 Zwart ziet op de witte pionnen op de f-, g- en h-lijn een kwalitatieve meerderheid. De gespeelde zet impliceert een ingewikkeld systeem van inperking. Simpeler was 12… Pe8 geweest. Bijvoorbeeld: 12…Pe8 13.g4 f5 Dg5 13…f5 14.dxc5! Bezie de ‘dode’ loper op c1 en constateer hoe slecht de witte stukken staan voor een aanval over de g-lijn. 14…dxc5 15.Dd5+ Dxd5 16.cxd5 Pe7 17.Td1 Pd6 en zwart heeft het betere spel.
13.h3 Pe7 14.De1 h5! 15.Ld2 Dh4 werkt niet vanwege: 15.Dh4 Pf5 16.Dg5 Ph7 17.Dxh5 Pg3
15…Df5!
dianimz2De dame gaat naar h7! Daar is ze uitstekend geplaatst, omdat de witte koningsvleugel kreupel wordt als h5 zal dreigen. Het moet toegegeven worden dat de inperking achter de manoeuvre Dd7-f5-h7 een opmerkelijk concept is.
16.Kh2 Dh7! 17.a4 Pf5 Dreigt Pg4 hxg4 hxg4 Kg1 g3!
18.g3 a5! In deze positie kan de achtergebleven pion op b6 makkelijk gedekt worden.
19.Tg1 Ph6 20.Lf1 Ld7 21.Lc1 Tac8 Zwart wit graag d5 afdwingen zodat hij ongestoord op de koningsvleugel kan opereren.
22.d5 Anders volgt Le6 en is wit gedwongen om d5 te doen.
22…Kh8 23.Pd2 Tg8 En nu komt de aanval. Was Dd7-f5-h7 eigenlijk een aanvallende manoeuvre? Ja en nee. Nee, omdat het hele idee was om de expansie van de witte koningsvleugelpionnen tegen te houden. Ja, omdat elke inperkende actie de logische voorbode is van een aanval en omdat elk immobiel complex ernaar neigt om een zwakte te worden en daarom vroeger of later object van aanval wordt.
24.Lg2 g5 25.Pf1 Tg7 26.Ta2 Pf5 27.Lh1 Wit heeft kundig al zijn defensieve krachten in stelling gebracht.
27…Tcg8 28.Dd1 gxf4 Opent de g-lijn voor zichzelf, maar de e-lijn voor de tegenstander. Deze zet moest daarom goed doorberekend worden.
29.exf4 Lc8 30.Db3 La6
dianimz331.Te2
Wit grijpt zijn kans. Zwarts e-pion wordt nu twee keer aangevallen. Als hij zichzelf had beperkt tot zuiver defensieve maatregelen, zoals wellicht 31.Ld2, was er een mooie combinatie mogelijk: 31.Ld2 Tg6! 32.Le1 Pg4+ 33.hxg4 hxg4+ 34.Kg2 Lxc4! 35.Dxc4 e3 En na deze stille zet kan Dh3 mat alleen gepareerd worden door Pxe3, wat wit zijn dame kost.
31…Ph4 32.Te3 Lc8 33.Dc2 Lxh3 34.Lxe4! Kxh3 leidt tot mat in vier: 34.Kxh3 Df5+ 35.Kh2 Pg4+ 36.Kh3 Pf2+ 37.Kh2 Dh3#
34…Lf5 Het beste, omdat … h4 niet langer tegengehouden kan worden. Na de val van wits h-pion staat de verdediging machteloos.
35.Lxf5 Pxf5 36.Te2 h4 37.Tgg2 hxg3+ 38.Kg1 Dh3 39.Pe3 Ph4 40.Kf1 Te8! Een nauwkeurige finish. Zwart dreigt nu 41… Pxg2 42.Txg2 Dh1 43.Ke2 Dxg2, waartegen wit geen verdediging heeft. Na 41.Ke1 volgt 40…Te8 41.Ke1 Pf3+ 42.Kd1 Dh1+ en mat. Dit is één van de beste blokkade-partijen die in ooit gespeeld heb.

0-1

En anders wel zijn wereldberoemde partij van de onsterfelijke zetdwang tegen Sämisch. Na 25 zetten is een stelling ontstaan, met alle stukken nog op het bord, waarbij wit in zetdwang staat! Een prachtig stukoffer van Nimzowitsch ging daaraan vooraf.

Sämisch – Nimzowitsch
Kopenhagen, 1923

1.d4 Pf6 2.c4 e6 3.Pf3 b6 De startpositie van het dame-indisch.
4.g3 Lb7 5.Lg2 Le7 6.Pc3 O-O 7.O-O d5 Tegenwoordig gaat de hoofdvariant verder met Pe4.
8.Pe5 c6 9.cxd5 En hier is e4!? actueler.
9…cxd5 10.Lf4 a6 11.Tc1 b5 12.Db3 Pc6 13.Pxc6 Lxc6 14.h3 Weinig ambitieus. Beter is Pe4, met als oogmerk stukken af te ruilen en snel tegenspel op de c-lijn te creëren.
14…Dd7 15.Kh2 Ph5 16.Ld2 f5 17.Dd1 Brengt e4 in de stelling, wat ook Nimzowitsch zich goed realiseerde. Was e4 niet het sleutelveld?
17…b4 18.Pb1 Lb5 19.Tg1 Zou wit nog hopen op actieve stukkenspel? Zijn stukken zijn nu aardig teruggedreven en verstandiger lijkt anti-schaak, te beginnen met f4 en dan hopen het nog te houden.
19…Ld6! 20.e4
dianimz4Voorzien.
20…fxe4 21.Dxh5 Txf2 Voor een stuk heeft zwart twee pionnen, maar bovenal enorm goed stukkenspel. Met name pion g3 is een vervelende zwakte.
22.Dg5 Taf8 23.Kh1 T8f5 24.De3 Ld3 25.Tce1 h6

.

.

.

.

.

dianimz5De onsterfelijke zetdwangpositie! De dame kan niet spelen, de torens evenmin (Td1 Te2 verliest de dame), het paard staat vast, en na Lc1 gaat paard b1 verloren en Lf1 Lxf1 verliest gelijk een stuk. Wit kan dus alleen maar pionnen spelen. Maar g4 T5f3 Lxf3 Th2 is mat. En dus blijven de pionnen op a2, b2 en h4 over. Uit ‘onsterfelijk leedvermaak’ zou zwart bij wijze van spreken de koning heen en weer kunnen spelen (alleen op a3 is a5 nodig). Maar het moge voor zich spreken dat zwart ook pion g3 simpel kan winnen met Dc7 en Lxg3, waarna T5f3 gelijk beslissend is.

0-1