1800 - 1918

Vrouwen en arbeiders

Hoe elitair is de Schaakclub Utrecht?

Erik Olof

Zeker in de negentiende eeuw is het schaken een bezigheid geweest van de elite, een smalle bovenlaag in de samenleving, die het zich kon veroorloven enige uren per week aan dit spel te wijden. De schaaksociëteit was bedoeld voor de oudere, deftige heren, notabelen, burgers met aanzien en jongeren die in de wieg gelegd leken om dat te worden. Tot op heden is iets van deze reuk aan het schaken blijven hangen, in tegenstelling tot de dammers.

scuvroeger1

Een beeld van Schaakclub Utrecht, ergens begin twintigste eeuw.

Ofschoon ‘Utrecht’ geen uitzondering vormt op deze regel, heeft het verenigingsleven altijd vrijzinnige trekjes vertoond. De Werkliedenschaakvereniging, waarvoor vooraanstaande leden van ‘Utrecht’ het voortouw namen, is al genoemd.

Maar Schaakclub Utrecht heeft ook actief meegeholpen om in Utrecht een Damesschaakvereniging op te richten. In 1897 werd in Utrecht de eerste damesschaakclub opgericht, waarvan Ollands echtgenote de secretaris was. De contacten over en weer waren, voor zover is na te gaan, hartelijk en zelfs innig te noemen. Naderhand, als zo rond 1915 de werklieden- en de damesschaakclubs ter ziele zijn, blijkt er enige doorstroming naar de Schaakclub Utrecht te zijn geweest. Natuurlijk kende ‘Utrecht’ begin twintigste eeuw ballotage, maar het is niet meer goed na te gaan of ooit aspirant-leden zijn geweerd. Goedkoop is de club echter nooit geweest en dat kan voor een deel van de schakende arbeiders reden zijn geweest om te gaan spelen in de schaakclub ‘Schaakmat’, waar je maar de helft hoefde te betalen. Van die club zijn mensen bestuurslid geweest die later in ‘Utrecht’ een belangrijke rol zouden spelen: G.Ch. Smeekes en G.L. de Brie om er maar een paar te noemen. Maar ook ‘Schaakmat’ hield het niet zo erg lang uit; in 1920 blijkt de vereniging te zijn opgeheven.

Kapper De Brie bleek het in ‘Utrecht’ uitstekend te kunnen uithouden. In de jaren twintig en dertig was hij een sterk schaker die in het eerste van Utrecht speelde en ook nog eens clubkampioen was geweest. Over hem gaat de legende dat hij – die onder zijn cliënten uiteraard veel schakers had – bij het baardschrapen en kuivenknippen graag met de cliëntèle een partijtje speelde. Dat ging dan op prikbordjes en zakschaakboekjes; van de fameuze kappersconversatie waren we dan af, en als het volliep in de zaak speelde de kapper met genoegen al inzepend en uitscherend simultaan.

Een mooi voorbeeld van de combinatie ‘elitair’ en ‘vrijzinnig’ is ook bode Van der Horst, die van 1927 tot 1957 voor de leden de borden en stukken heeft klaargezet en na afloop weer opgeruimd. Hij was evenwel tevens clublid, speelde zijn partijtje mee en stond in hoog aanzien.

Advertenties in clubbladen geven eveneens een beeld waaruit blijkt dat niet slechts de elite lid was. De sterke J.J. van Santen afficheerde jarenlang: ‘Huisschilder en clubschaker’. We kenden J.J. Ruder, ‘speciaal adres voor het bedrukken van feest- en graflinten‘ en de brave Germann: ‘fotografeert beter dan hij schaakt’. Tot aan de jaren zestig verscheen regelmatig een advertentie in het clubblad die een complete tropenuitrusting te koop aanbood.

Maar de grootste deftigheid is er dan, in de naoorlogse jaren, al af. Voordien bepaalden nogal wat artsen en andere lieden met ‘vrije beroepen’ het gezicht van de club. En nu? Geheel volgens de maatschappelijke trend hebben veel clubleden nog wel doorgeleerd, maar eten ze toch veelvuldig uit de staatsruif al of niet gezegend met werk aan de universiteit, in het onderwijs of als ambtenaar. Bij de jongeren zien we de generatie die met computertjes speelt snel doorstoten.

Wat moest de statige Schaakclub Utrecht van weleer met jochies die ook wel eens in een echte club wilden schaken? Weinig natuurlijk, maar toch hebben enkele van zulke blagen een grote rol gespeeld in de schaakwereld. Norman van Lennep was in 1893 nog geen 21 jaar, toen hij als secretaris van de Nederlandsche Schaakbond werd gekozen en als redacteur van het splinternieuwe Tijdschrift. Prange nam als 22-jarige het initiatief om in Utrecht een afdeling van de bond op te zetten. Adolf Olland was amper 18, toen hij al een schaakprobleem publiceerde in het Utrechtsch Dagblad.

spanjaardjongLeeftijd speelde toch minder een rol dan milieu- of standsverschil. Ook de oprichters van ‘Utrecht’ waren toen nog jong. De echte ‘broekjes’ moeten we iets dichter bij het heden zoeken: Spanjaard (links toen hij nog tiener was) en zijn HBS-vriend Van Steenis zijn nog maar net 15 jaar als ze zich aanmelden als clublid, Aarts zelfs maar 14. Kieboom, in 1950, is ook pas vijftien als Spanjaard hem verwelkomt als de toekomstige wereldkampioen. De broekjes genieten echter geen privileges; ze worden ‘gedoogd’ en alleen speelsterkte geldt als argument.

Nee, dan is het iets beter gesteld met de vrouwvriendelijkheid van de club. Toen omstreeks de eeuwwisseling onder invloed van de eerste feministische golf op verscheidene plaatsen bloeiende damesschaakverenigingen ontstonden, deelde ook de Domstad hierin. Let wel, het waren ‘dames’-verenigingen, geen ‘vrouwen’-verenigingen; de damesbeweging, in de hogere stand, joeg achter meer individuele vrijheid en rechten aan, de vrouwenbeweging voelde zich verknocht aan de idealen van het proletariaat.

De dames lieten van zich horen. In het Utrechtsch Dagblad van 23 mei 1886 staat een schaakprobleem afgedrukt van Mevrouw te K. uit Kampen. In hetzelfde blad staat een jaar daarop het bericht dat The Weekly Gazette te Montreal een probleemtoernooi uitschrijft, met extra prijzen voor de ‘dames-componisten’. In Utrecht wordt in 1897 de damesschaakclub met actieve steun van de Schaakclub Utrecht in het leven geroepen, gelijk met die in Zutphen. De doortastende weduwe Muller-Thijm in Zutphen noemt haar club Door oefening vooruit, In Utrecht heet de club Damesschaakvereniging Utrecht, die iedere maandagavond in hotel ‘des Pays-Bas’ bij elkaar kwam. Een van de deelnemers was mej. Jansen. In 1898 wordt de eerste ‘Dames- schaakwedstrijd’ (landelijk kampioenschap) gehouden en wint mevr. Muller-Thijm de eerste prijs, voor mej. Jansen van de Utrechtse Damesschaakvereniging. Mej. Jansen trouwde later met A.G. Olland (onze viervoudig Nederlands kampioen en stichter van Schaakclub Utrecht) en is ook secretaris geweest van de damesschaakclub. In 1900 was de voorzitster mej. J.J. van Rennes; zij was de dochter van een belangrijk Utrecht-lid: D.W. van Rennes, die ook bij de oprichting van de Utrechtsche Schaakvereeniging en Schaakclub Utrecht aanwezig was.

scu1906

Een foto van Schaakclub Utrecht uit 1906. De derde van links, zittend, is Mej Janssen.

De schaakkracht van de Utrechtse dames is zeker niet minder geweest dan die van dames elders in het land. Zij wonnen bijvoorbeeld in 1900 een correspondentiepartij van de Zutphense dames. Mevrouw Hilhorst wint een partij van de simultaan spelende Arnold van Foreest en haalt de krant: ‘Een succes voor de pas éénjarige damesschaakvereniging!’ Rijke, onafhankelijke dames maken met hun giften mede de simultaan mogelijk die wereldkampioen Lasker in 1898 komt spelen. Esser neemt het in 1902 op tegen 15 dames en 7 heren in de Utrechtse Damesschaakclub en moet remise toestaan aan een dame, M. Kraft, en een heer, A. Bouvé. De presidente, mej. Jansen, biedt het langst tegenstand.

Als de vereniging onstreeks 1915 wordt opgeheven, is het spoor verder moeilijk te volgen. Ongetwijfeld zullen dames lid geworden zijn van de Schaakclub Utrecht. Rond 1930 ontpopt mej. Van Bommel van Vloten zich als een goede schaakster, die bijvoorbeeld in een simultaan remise maakt tegen Spielmann.

Op 17 maart 1934 komt de wereldkampioene, Miss Vera Menchik, per boot in Vlissingen aan. Ze blijft een maand in Nederland en speelt verschillende partijen (onder andere tegen Euwe) en geeft vele simultaansceances. Op 31 maart speelt zij in Utrecht een serieuze partij tegen Spanjaard, die alle zeilen moet bijzetten om op het nippertje remise te halen. Op 12 april geeft zij een simultaansceance 28 leden van Schaakclub Utrecht. Ze behaalde een score van 64 % door er 12 te winnen, 12 remise te spelen (onder andere tegen mevrouw Keijser-Bronsveld en vier te verliezen. L.G. Eggink op de paternalistische toer in het Tijdschrift van april 1934:

‘Hier is een vrouw die vrouwelijke lieftalligheid paart aan geestkracht en geschiktheid tot zware arbeid; die geen sigaretten, geen lippenstift of rouge, geen wenkbrauwscheermes of cocktails, noch kwasi mannelijke manieren van noode heeft, om zich te doen gelden, zowel tegenover de vrouwelijke als tegenover de mannelijke sekse, die zij zonder enig speciaal hulpmiddel onder de bekoring van haar nederige, wilskrachtige persoonlijkheid weet te brengen…’

menchik

Een simultaan van Miss Vera Menchik In Nederland, vermoedelijk in Den Haag 1934.

menchik2Voor wie Vera Menchik, links in beeld, onbekend is het volgende. In de eerste helft van de 20e eeuw waren veel vooraanstaande mannelijke schakers een onwillig lid van de ‘Vera Menchik Club’. Dit was een kwalificatie voor alle spelers die van Vera Menchik verloren hadden. Onder andere Max Euwe (tweemaal), Sam Reshevsky, Conel Alexander, Edgar Colle, Jacques Mieses en Frederick Yates hoorden bij deze “club”. Vera Menchik was pionier in de schakende mannenwereld, vrouwelijk wereldkampioen van 1927 tot aan haar dood in 1944. Ze stierf met haar zuster op 38-jarige leeftijd toen de Nazi’s London bombardeerden.

Voor de tweede wereldoorlog was er naast Vera Menchik nog een andere vrouw die tot de vrouwelijke wereldtop behoorde. Haar naam is Sonja Graf. Ook zij kwam naar Utrecht toe. Op 3 oktober 1936 speelde zij tegen de kampioen van Schaakclub Utrecht van het seizoen 1933 – 1934: P.W. Meylink.

sonjagraf

De bewuste partij van Sonja Graf tegen P.W. Meylink.