Utrechters in het landelijke schaakleven
Erik Olof
De eerste initiatieven tot een landelijke schaakorganisatie zijn indertijd in Den Haag genomen, bij het deftige Discendo Discimus, op 23 mei 1873. Veel later, in 1924, zou een DD’er, Mr. A. Rueb, de wereldschaakbond FIDE op poten zetten. In Amsterdam werd, door toedoen van het VAS, in 1889 het eerste internationale schaaktoernooi gehouden. Wat kan de Schaakclub Utrecht daar tegenover stellen? Het antwoord kan luiden: actieve ondersteuning! Sinds het prille begin. Eerder al is de naam genoemd van de jonge, Utrechtse student A.J.A. Prange, die in 1885 bij de oprichting bestuurslid werd van de afdeling Utrecht van de Nederlandse Schaakbond. Al snel speelde hij ook een rol van betekenis in de landelijke bond.
Een sterk schaker is hij nooit geworden, maar als bestuurder wordt hij met ere vermeld, voor het eerst als de afdeling Utrecht door zijn inspanningen al achttien leden telt. Daarom wordt het congres van de bond in 1886 in Utrecht gehouden.
Als Multatuli, een jaar voor zijn dood, in 1886 bedankt voor het lidmaatschap van de bond, zijn de oprichters van de Schaakclub Utrecht intussen allen bondslid: Baudet, Hogewind, de broers Olland, Prange en Wennekendonk. Het jaarboekje van de bond over 1886 bevat een gewaagde nieuwigheid: een toelichting bij de gespeelde partijen in de bondswedstrijd, in het uitgebreide verslag van de dan secretaris geworden Prange. Het jaar daarop zal een voorstel om ook diagrammen te plaatsen, als werkelijk te revolutionair met een grote meerderheid worden verworpen.
Zorgen over de teruggang van het ledental
Prange laat zich kennen als een enthousiast en ijverig man, die niet alleen aan zichzelf hoge eisen stelt. Hij doet bijvoorbeeld een dringend beroep op Leiden, Haarlem en Nijmegen zich wederom aan te sluiten als deze steden uit de boot zijn gevallen. Zijn droefheid over een teruggang in het ledental, waardoor bijvoorbeeld de nieuwe afdeling in Den Bosch een doodgeboren kindje blijkt, plaatst hij in een breed maatschappelijk kader, met de strenge woorden: ‘Misschien is het niet ondienstig hier op den reden dier achteruitgang te wijzen. Die reden dan is dezelfde, die in ons land zovele goede en nuttige zaken tegenhoudt, de onverschillige Jan Saliegeest… Zelfs zij, die lid van de Bond zijn, schijnen over het algemeen niet te willen begrijpen dat het bondslidmaatschap niet alleen rechten schenkt (want die kent men wel), maar ook verplichtingen oplegt …’
Objectief gezien valt het wel mee wat de bondszaken betreft. Het ledental daalt slechts van 171 tot 168 en het batig saldo van 453,53 gulden tot 433,63 gulden. Het zal Prange meer hebben dwars gezeten dat er geen schot zat in de eenwording van schakend Nederland. Grote delen van het land bleven buiten het bereik van de bond. Eigenlijk zal de bond nog heel lang een soort Randstadgebeuren blijven. Prange zou stad en land gaan af reizen om zendingswerk te verrichten, maar hierin slechts matig succes boeken.
Heren onder elkaar
Het jaarverslag over 1888, van de hand van Jhr. A.E. van Foreest, maakt nonchalant melding van het erelidmaatschap, aan Prange verleend wegens de vele diensten die hij de bond bewezen heeft: ‘… terwijl de voorzitter, naar aanleiding van een paar opmerkingen, den heer Prange nog erelid maakte .’ Heren onder elkaar, dat werd even geregeld.
Het jaarboekje over 1891 verschijnt te laat, pas in juni 1892, met excuses: ‘Een onzer leden verloofde zich. Zeer gelukkig voor hem en zijn meisje, maar voor den Bond … treurig.’ De bond telt dan vijf afdelingen, alle op het congres van augustus 1891 in Utrecht vertegenwoordigd. Dr. (inmiddels) Prange wordt als vice-president gekozen.
Een poging van de afdeling Utrecht om ook niet-leden te laten mee doen aan de bondswedstrijden, wordt na langdurig debat verworpen. Een heikel punt, dat nog lang zal blijven spelen, tot aan het eerste officiële kampioenschap van Nederland, in 1909. Na afloop van het congres en de bondswedstrijden speelt Jhr. A.E. van Foreest (links in beeld) simultaan, twaalf partijen. In twee uur wint hij er elf en verliest er één.
Het verslag maakt verder duidelijk welk een grote rol schaakrubrieken van kranten in die tijd speelden: ‘… door de schaakrubriek van Rud. Loman, in het weekblad De Amsterdammer, worden nieuwe schaakverenigingen opgericht, te Alkmaar, Arnhem, Breda, Den Helder en Zwolle.’ Onder invloed van De Avondpost kreeg ook Den Haag een nieuwe schaakclub, ‘voor wie DD te duur is…’
Het slot van het verslag is als een klaroenstoot. ‘Alle schaakwezen in Nederland buiten de Bond moet ophouden, niet door gebrek aan levensvatbaarheid, maar doordat het in de Bond wordt opgenomen. Op 1 januari 1893 verschijnt het eerste nummer van het ‘Tijdschrift van de Nederlandsche Schaakbond’, met in de redactie Heemskerk, Den Hertog en … Prange, die zeer heeft geijverd voor de oprichting van het tijdschrift.
Een verkiezingsstrijd en haar gevolgen
Daarna gaat het bergafwaarts met Prange. Op het congres in 1893 stelt hij zich beschikbaar voor het voorzitterschap, maar wordt in een heuse verkiezing verslagen door Jhr. Dirk van Foreest, met 45 stemmen tegen 38. Prange blijft ondervoorzitter, maar treedt het jaar daarop terug, vermoedelijk omdat hij de nederlaag niet heeft kunnen verkroppen. Ook als redacteur van het Tijdschrift geeft hij er de brui aan. Hij verschijnt zelfs niet op de jaarvergadering, ‘zonder bericht’, zoals het verslag meedogenloos vaststelt.
Als secretaris-thesaurier van de Utrechtse afdeling wordt Prange in 1893 opgevolgd door dr. A.G. Olland, die dat zal blijven tot aan het schisma van 1907. Prange laat zich wel weer zien in de volgende algemene vergadering, in december 1895. Hij stelt zich voor zowat alle functies in de bond beschikbaar, maar wordt elke keer bij verkiezing geklopt. Voor het voorzitterschap, waarvoor Dirk van Foreest heeft moeten bedanken, wordt als tegenkandidaat van Prange Olland opgevoerd, die niet eens aanwezig is en nergens van weet. Dat gebeurde vroeger vaker; het motiveert althans mensen om aanwezig te zijn. Erg elegant was het natuurlijk niet het erelid tegen een van zijn vrienden uit te spelen. Olland ‘won’ de stemming met miniem verschil en weigerde het voorzitterschap op zich te nemen.
Prange, die slechts zijn erelidmaatschap mocht houden, vertrok later naar Nederlands-Indië, waar hij in Soerabaia directeur wordt van een HBS. Het septembernummer van het Tijdschrift bevat in 1916 zijn ‘in memoriam’, door Olland geschreven; hij is 53 jaar geworden.
Het 25-jarig bestaan
Het voorzitterloze tijdperk waarin de bond na de anticlimax rondom Prange en Olland verviel, is in de geschiedschrijving zorgvuldig geretoucheerd. Het lijstje van voorzitters in het KNSB-gedenkboek, naar aanleiding van het honderdjarig bestaan in 1974 verschenen, geeft geen onderbreking te zien, die er toch geweest is tussen eind 1895 en augustus 1896.
Voor de derde keer wordt het congres, nu steeds Algemene Vergadering genoemd, met de Bondswedstrijden in Utrecht gehouden in augustus 1897, in het nog landelijk gelegen café ‘Buitenlust’ aan de Maliebaan, nummer 43. De gebroeders Olland en Te Kolsté vertegenwoordigen de afdeling Utrecht en mogen (onder warm applaus, dank, enz.) drie kunstvoorwerpen aanvaarden, ter waarde van twaalf, acht en vijf gulden, die als speciale prijs uitgereikt worden aan die deelnemers, die in de verschillende klassen het beste resultaat tegen de prijswinnaars hebben behaald. De prijzen in de hoofdklasse liggen hoger; Loman wint de eerste prijs van zestig gulden.
Twee afbeeldingen van de Maliebaan rond 1900. Links café Buitenlust op nummer 43. Overigens is rond 1902 of 1903 het adres veranderd in Maliebaan 81.
.
.
.
.
Eind 1897 worden voorbereidingen getroffen voor de festiviteiten in het volgend jaar, als de bond 25 jaar bestaat. A.G. Olland schrijft een brief, waarin hij pleit voor de organisatie van een internationaal toernooi, bijvoorbeeld in Den Haag. Dat zou mooi kunnen gebeuren tegelijk met de inhuldigingsfestiviteiten voor de nieuwe koningin! De feestcommissie voelt er niet veel voor, wijst erop dat er al een internationaal toernooi in dat jaar is gepland, elders in Europa. Toch houdt ze een referendum ander de leden, die in grote lijnen gezagsgetrouw de lijn van de commissie volgen. Olland moet nog een jaartje wachten, voordat hij kan deelnemen aan het volgende internationale toernooi in Nederland, het tweede.
Het grootste conflict uit de geschiedenis van de schaakbond
Op de Algemene Vergadering van 24 juli 1898 wordt Olland in de redactie van het Tijdschrift benoemd, naast hoofdredacteur Heemskerk en de andere redactieleden, Meiners, Te Kolsté en Esser. Hij blijft redacteur tot 1906, wanneer het grootste conflict uit de geschiedenis van de schaakbond ontstaat.
Een foto van het NK 1898, waarop een aantal deelnemers uit het verhaal in beeld zijn. De wel vaker genoemde Te Kolsté zit en is vierde van links. Hoofdredacteur Heemskerk staat als tweede van rechts. Loman helemaal links. Olland helemaal rechts. Iedereen vermeldend: (staande van links naar rechts) Moquette, Bleijkmans, Heemskerk, van den Berg; (zittend van links naar rechts) Loman, Benima, Te Kolsté, Arnold van Foreest, Tresling, Meiners, Olland.
Het zou de moeite lonen deze ruzie uitgebreid uit de doeken te doen, niet alleen omdat Olland een alternatieve schaakbond zal oprichten, maar ook omdat deze belangwekkende gebeurtenissen slecht of foutief zijn weergegeven in de loop der tijd. Het draaide om een interne onenigheid binnen de redactie over al of niet geoorloofde publicatie van partijen uit de match Tarrasch – Marshall te Neurenberg in 1905 (en niet: Tarrasch – Lasker, zoals Ree en later Münninghoff schrijven). Het matchboek zou de redactie ter recensie zijn gestuurd, niet om uit te publiceren. De kwestie leidde tot een botsing tussen het bondsbestuur en de redactie, die uiteindelijk onder curatele werd gesteld. Censuur.
Ook in latere jaren is het auteursrecht van een schaakpartij een enkele keer punt van discussie geweest. Oskam heeft zich ermee bezig gehouden. In zijn proefschrift lanceert hij een stelling waarin de schaakpartij tot algemeen bezit wordt verklaard en in 1971 probeert een commissie, waarin onder anderen Lodewijk Prins en Eduard Spanjaard zitten, niemand minder dan de toenmalige wereldkampioen Robert Fischer hiervoor te interesseren, met als vergaande suggestie dat hij zijn match om het wereldkampioenschap tegen Boris Spassky, op IJsland, maar achter gesloten deuren moet spelen als deze kwestie niet geregeld wordt. Het auteursrecht blijkt overigens zowat het enige te zijn waarover Fischer geen eisen heeft gesteld.
De Nieuwe Nederlandsche Schaakbond
De hoog opgelopen kwestie rondom de controle op het Tijdschrift leidt op een extra ledenvergadering van de bond, 14 oktober 1906, tot een scheuring in de schaakbond. Olland neemt de opmerkelijke stap met anderen de bond te verlaten en een eigen, landelijke schaakbond te beginnen, de ‘Nieuwe Nederlandsche Schaakbond’, gevestigd te Utrecht. Op zondag 11 november 1906 kiezen 41 personen, bijeen in ‘Buitenlust’ aan de Utrechtse Maliebaan, in een voorlopig bestuur Olland als voorzitter, G.Ch. Smeekes als secretaris en J.H. Schröder als penningmeester. Allemaal Utrechters. De Domstad als hol van de dissidenten, scheurmakers.
Hierboven een foto van Schaakclub Utrecht uit 1906. Precies in de tijd dat men een eigen bond oprichtte. Zittend: Ramkema, Roeseling, mej. Janssen, Smeekes, Weijers, A.G. Olland, Hogewind, A. van Foreest, E.L. Olland, Bouvé, Jonker. Staande: Overhagen, Grondijs, ?, Hoogestraten, ?, van Wijngaarden, Fick, ?, Wetter, Ring, ? Altena, ?, Blokzijl, den Daas, ?, ?, Feit.
De nieuwe bond, die een nieuw tijdschrift introduceert, het ‘Nederlandsch Schaaktijdschrift’ geheten. (Hoe kan Münninghoff in zijn Euwe-biografie nu beweren dat dit tijdschrift schaaktechnisch op een laag pitje stond?; Tarrasch was een vaste medewerker; artikelen van Schlechter, Janowski, Tartakower; analyses van Nederlandse topschakers; het probleemdebuut van de zestienjarige Weenink). De nieuwe bond zal twee jaar blijven bestaan, voordat de schaakwereld zijn gezonde verstand terug krijgt en zich weer aaneengordt.
Een foto van Schaakclub Utrecht uit de tijd dat een eigen bond opgericht werd. Dit keer een foto uit 1909. Vier april 1909 om precies te zijn. Het betreft een diner, aangeboden door de heer D.W. van Rennes, ter gelegenheid van zijn benoeming tot ‘Eerelid van Schaakclub Utrecht’.
Intussen is het gedoe voor Jhr. A.E. van Foreest aanleiding geweest de brui aan het bestuurswerk te geven. Op zijn hoogtepunt telt de nieuwe bond tweehonderd leden en ruim twintig donateurs. In het reglement komen aardige punten te staan, over ballotage en een regeling voor een referendum ander de leden, ‘inzake problemen, waarbij scheuring kan dreigen’. Wat de ballotage betreft: die duidt hier niet op standsverschil. Voor leden van arbeiders-schaakclubs geldt zelfs een gereduceerd tarief. Eduard Lodewijk Olland en Wennekendonk, oprichters van de Schaakclub Utrecht, hebben indertijd het initiatief genomen voor de oprichting van de ‘Utrechtsch Werkliedenschaakvereniging’ in 1888. Een verlicht liberaal klimaat! Er komen eigen bondswedstrijden, voor het eerst natuurlijk in Utrecht, in ‘Buitenlust’, op een ‘zonnige, eerste paasdag’. Alle deelnemers gaan op de foto. In groep 1 wint Olland niet; met een neuslengte voorsprong komt Speijer vooraan. Als de grootste beletselen in de oude bond wegvallen, gaan in de nieuwe bond steeds meer stemmen op om te fuseren, en tenslotte is het zover. Olland hervindt zijn plek in de ‘oude’ bond en wordt in 1920 hoofdredacteur van het Tijdschrift, tegen een honorarium van driehonderd gulden per jaar. Hij behoort dan tot de eerbied afdwingende oude garde. Zou hij het hoofdredacteurschap hebben geweigerd, dan had de Algemene Vergadering aan de jonge, snel opkomende Max Euwe gedacht.
Een pijnlijk afscheid
Lang plezier zal Olland aan het hoofdredacteurschap echter niet beleven. Amper twee jaar later schuift de wispelturige Algemene Vergadering hem pijnlijk terzijde, om Euwe te benoemen, die, treurige traditie, niet aanwezig is en van niets weet.
De voorzitter, Jhr. Strick van Linschoten, protesteert en treedt terstond af. Een schande om iemand als Olland, die zoveel voor het schaken in Nederland heeft gedaan, zomaar aan de dijk te zetten! De vergadering kiest weifelend een andere voorzitter: 51 blanco stemmen op een totaal van 72. Maar toch: Strick en Olland exit. De nieuwe voorzitter, Mr. Levenbach, is natuurlijk niet aanwezig, maar accepteert later toch het voorzitterschap. Euwe, eenmaal teruggekeerd uit Londen, waar hij tijdens de vergadering verbleef, bedankt voor de eer om in deze omstandigheden Olland op te volgen, zodat de post enige tijd vacant blijft.
En anderen nemen het stokje weer over…
Met Prange en Olland zijn de meest in het oog vallende leden van de Schaakclub Utrecht geschetst waar het de beginperiode betreft. Jhr. A.E. van Foreest -over hem elders meer- trad beslist ook op de voorgrond, maar was geen oprichter van de Schaakclub Utrecht. Hij kwam er pas later bij. In de jaren dertig is H.J. Robijns, prominent lid van de Schaakclub Utrecht, bondspenningmeester geweest.
Na de tweede wereldoorlog treden andere leden van de club op de voorgrond. In de eerste plaats natuurlijk Ir. H.J. van Steenis, van 1948 tot 1957 en van 1959 tot 1965 voorzitter van de KNSB. Verder was hij actief in de wereldschaakbond, de FIDE.
Mr. Ed. Spanjaard was immer actief en maakte onder meer deel uit van de spelregelcommissie van de KNSB. En Drs. J.J. van Oosterwijk Bruyn, thans (1986) voorzitter van de computerschaakbond, was in 1950 captain van het Nederlandse team bij de schaakolympiade in Dubrovnik. Ongetwijfeld is dit lijstje niet volledig. Maar het geeft een indicatie.