1960 - 2016

Spanjaard en Olland (1)

Olland en Spanjaard, een vergelijking

Erik Olof

Een speurtocht naar de overeenkomsten tussen Olland en Spanjaard. Twee van de belangrijkste spelers van Schaakclub Utrecht. Beiden speelden bijzonder lang en trouw op de clubavonden, beiden hebben onnoemelijk veel voor SCU gedaan, beiden waren sterke spelers. (Uit het jubileumboek 100 jaar SCU.)

Het is natuurlijk een hachelijke onderneming de twee bekendste voormannen van Schaakclub Utrecht met elkaar te vergelijken. Toch volgt hier een poging, uit nieuwsgierigheid.

Het is aardig overeenkomsten tussen beide mannen te zoeken, maar de verschillen liggen voor de hand. In zijn tijd was Olland een belangrijker schaker, een tijdlang primus inter pares, terwijl Spanjaard in Nederland nooit echt tot de top heeft behoord. Hij kwam echter wel in de buurt.

Olland wordt als landskampioen opgevolgd door Euwe, die van 1921 tot 1954 alle kampioenschappen waaraan hij mee doet, voor zich opeist, tot hij deze titel in 1954 verliest aan Donner, als hij in de laatste ronde remise moet toestaan aan … Spanjaard. Spanjaard eindigt datzelfde Nederlands kampioenschap nog verdienstelijk als gedeeld vierde.

NK1954Links ziet u hoe Euwe Donner feliciteert, terwijl helemaal links Spanjaard, boven Cortlever in beeld, die in de laatste ronde remise tegen Donner speelde, hartelijk toekijkt.

Beiden zijn heel hun leven op de voorgrond getreden, actief op organisatorisch terrein ook. Bij Olland ging dit duidelijk om een landelijke, vooraanstaande rol, tot het op touw zetten van een eigen, dissidente schaakbond toe, die het twee jaar heeft uitgehouden. Eerder was hij al een keer benoemd tot voorzitter van de Nederlandsche Schaakbond, hetgeen hij niet accepteerde. Later werd Olland nog hoofdredacteur van het Tijdschrift.

Spanjaards rol in de landelijke schaakorganisatie is minder prominent geweest, maar niet weg te cijferen.

Schrijven en humor

Op één onderdeel in deze denkbeeldige tweestrijd wint Spanjaard het evenwel duidelijk van Olland: het publicitaire werk. Spanjaard schreef veel meer, met humor vaak, liet zich hierin ook veel meer kennen dan Olland ooit deed. Olland hield het kort en zakelijk. Zijn schrijfstijl is voor zijn tijd zelfs opmerkelijk zakelijk, kort en bondig, nog altijd zeer goed te lezen. Dit in tegenstelling tot vele anderen uit zijn tijd, met gezwollen en belachelijk verheven stijlbloempjes, voor ons nu. Humor spreekt er echter niet uit. Af en toe is Olland zelfs wat ‘knorrig’, om niet te zeggen rancuneus, als hij zich onheus behandeld voelt. En dat komt nogal eens voor.

Eén duidelijke uitzondering hierop is de schaakdroom, die Olland tijdens het tienjarig bestaan van de Schaakclub Utrecht heeft verteld. In verkorte vorm is dit vrolijke verhaal gepubliceerd in het Tijdschrift van 1898, in twee afleveringen. Een humoristische schaakdroom, waarin voor onze tijd opmerkelijk herkenbare thema’s spelen: de pionnen, die het verdrukte proletariaat voorstellen, de dame, die er feministische ideeën op na houdt, de koning, die de republiek vreest… Uiteraard, eind vorige eeuw: de eerste feministische golf, de ‘sociale quaestie’, de opkomende arbeidersstrijd; Olland had ermee te maken en belichtte deze problematiek met een voor hem zeldzaam gevoel voor ironie. Toch een verlicht liberaal.

ollandoudOp schaaktechnisch gebied is Olland, links in beeld, niet echt conservatief te noemen. Hij bleef de beginselen trouw, door Steinitz ontworpen, paste de openingsideeën van de ‘nieuwlichters’ als Réti, Nimzowitsch en Aljechin (1.e2-e4 Pg8-f6) zelf niet toe, maar dat verhinderde hem niet een tamelijk positieve recensie te schrijven over het boek van Réti: Die neuen Ideen im Schachspiel (1922). Olland: “… een boek van een artiest en van een denker tevens, van een Leonardo…” Als mens moet Olland niet altijd even gemakkelijk zijn geweest, om het voorzichtig uit te drukken. Een autoriteit, met autoritaire inslag. ‘Knorrige Olland’. Het verhaal gaat, dat patiënten die bij hem op het spreekuur kwamen beter eerst konden informeren hoe de dokter de avond tevoren had geschaakt. Konden ze zich alsnog uit de voeten maken.

Hier zijn overeenkomsten met Spanjaard te bespeuren. Ook niet altijd een gemakkelijk heerschap. Briljant, met boosaardige trekjes (wie zegt daar dat het schaakspel zo’n gunstige uitwerking heeft op de karaktervorming?) Spanjaard heb ik persoonlijk gekend; daar kan ik dus over meepraten. Hij had altijd bijnamen voor iedereen. Mij noemde hij steevast ‘Erika’, vermoedelijk niet zozeer om mijn weinig vrouwelijk uiterlijk, maar eerder om mijn zachtaardig, lief karakter, vermoed ik. Ik heb het hem nooit gevraagd.

Ons gevoel voor humor verschilde wel. Ik werd erg vrolijk toen Spanjaard mij eens hevig verontwaardigd opbelde. In het clubblad had een stukje over mij gestaan, niet mooi meer. Ik zou hooguit nog deugen voor het vouwen en nieten van het clubblad; het leek erop dat een mederedacteur flink uit zijn slof was geschoten tegen mij. “Weet hij niet dat jij een vlotte pen hebt? Daar moet hij zuinig op zijn!”, zei Spanjaard door de telefoon.

Ik was erg ingenomen met het compliment. Toch heb ik hem toen maar uitgelegd, dat ik het allemaal zelf had geschreven. Spanjaard kon er niet om lachen. Hij mopperde nog wat, dat we het hoge niveau van het clubblad moesten handhaven en niet tot schelden moesten vervallen – “dan krijg je van die toestanden, zoals in die linkse blaadjes” – en hing toen op.

Spanjaard, een verlicht liberaal, als Olland? Ik waag het te betwijfelen. Ondanks het politieke en het flinke leeftijdsverschil konden we het goed vinden. Soms raakte ons gevoel voor humor elkaar wel.

De fysieke conditie

Over de fysieke conditie van Olland bestaat weinig informatie. In ieder geval duidt niets erop dat die net zoveel te wensen over liet als bij Spanjaard het geval is geweest. Spanjaard moest het altijd voorzichtig aan doen, geheel tegen zijn temperament in. Hij wilde altijd veel, ontzettend veel.

Dat speelde hij echter ook uit. Als illustratie van zijn boosaardige trekjes de volgende anekdote, niet zonder humor. Hans Ree, in de rubriek ‘Holland dagboek’ van NRC/Handelsblad, in juli 1975:

Mr. Ed. Spanjaard, advocaat te Utrecht, had in zijn goede tijd de volgende gewoonte. Aan het begin van de partij sprak hij tot zijn tegenstander: “Als je straks een sirene hoort brullen, moet je niet schrikken; dat is dan de ambulance, die mij komt halen. Ik ben namelijk doodziek, de dokter heeft me eigenlijk verboden te spelen en ik kan ieder moment voor het bord neerstorten.” Vervolgens begon hij te schaken, als een duivel, en behaalde listig menig puntje, vooral tegen Donner.

“Zo, nu zijn de kinderziekten er wel uit”, zei hij op z’n zeventigste. Maar erg lang heeft hij van de derde levensfase niet kunnen genieten.

donnerspanjaardBeroemd geworden is zijn overwinning op de grootmeester uit het toernooi in Wageningen, 1961. Donner had door prachtig spel een hele loper meer en iedereen zat te wachten op een spoedige overgave van de Utrechtse jurist, toen wit een verraderlijke wending over het hoofd zag. In de stelling van het diagram (links) speelde hij 42.Th7-a7?

Zwart reageerde met 42… Ta1-h1 43.Kh2xh1 Kf4-g3, waarop Donner de historische woorden sprak: “Ja Eduard, zulke dingen gebeuren.” En hij gaf zich meteen gewonnen.

.

 .

diadonnspan2En deze stelling komt uit de wedstrijd tussen DD en Utrecht, hoofdklasse KNSB, 1954, eerste bord. Donner, met wit, dreigt mat op g8 en g7. Hopeloos verloren voor zwart. Niets meer aan te doen. Spanjaard speelde 1… Lf6-g5! Donner, die zich wellicht niet meer kon voorstellen dat zwart zich nog uit deze partij zou kunnen redden, speelde argeloos 2.Dg2xg5? 2.Pa4 won simpel. En nu: 2… Pc4-a3! En het is remise! Als zwart op de eerste zet Pa3 had gespeeld, was er na Kb1 niets aan de hand omdat de dame de tweede rij dekt. Maar nu de dame is weggelokt, volgt 3.Kb1-a1 Pa3-c2 4.Ka1-b1 Pc2-a3 met remise, omdat bxa3 Ld3 Kb2/a1 Dc3 mat is.

Donner en Spanjaard, ook daarover valt overigens veel te vertellen. Donner kon net als Spanjaard mensen door de mangel halen, maar Spanjaard had toch meer eergevoel, aanstekelijk positief enthousiasme en menselijke bescheidenheid. In januari 1948 behaalde Donner 9 uit 9 in de B-groep van Beverwijk. Hij startte daardoor als favoriet in het Van Foreest bekertoernooi van Schaakclub Utrecht. Toen Donner na een remise en twee verliespartijen zonder bericht wegbleef, was het bestuur van Schaakclub Utrecht hierover uiteraard weinig te spreken. Toenmalig voorzitter Mr. Spanjaard weigerde daarom op 20 februari 1949 in de hoofdklasse (DD – Utrecht) tegen Donner te spelen.

Maar terugkerend naar ons spoor: ook Olland kende zijn eigen conditie goed; hij was immers zelf arts. Hij wist dus aan welke risico’s hij zichzelf blootstelde, toen hij, als 66-jarige besloot mee te doen aan het Nederlands kampioenschap in 1933. Hij had al last van zijn hart.

De uitzonderlijke overeenkomst

En dan voltrekt zich natuurlijk de uitzonderlijke overeenkomst tussen Olland en Spanjaard. Beiden sterven in het harnas, tijdens een partij. De overeenkomst kan zelfs nog verder worden doorgetrokken; beiden hebben op het moment dat de dood hen treft, een overwegende stelling opgebouwd.

Het kampioenschap in het Nationaal schaakgebouw in Den Haag nadert zijn slotfase, in juli 1933. Euwe is alweer zeker van zijn titel. Graaf van den Bosch heeft hem aardig kunnen bijhouden; zij spelen tegen elkaar, in deze op één na laatste ronde. Olland heeft zijn laatste partij vooruit gespeeld, op verzoek van zijn tegenstander.

De Nederlandsche Schaakbond bestaat zestig jaar en er komt een jubileumtoernooi na dit kampioenschap. Met bekende buitenlanders. De hoogst geplaatsten uit het kampioenschap mogen mee doen aan deze ‘Eeregroep’.

Olland speelt nu tegen Hamming, later eveneens lid van Schaakclub Utrecht. Het verslag in het Tijdschrift, augustus/september 1933:

… Reeds had Olland zijn toelating tot de Eeregroep in zicht, toen de catastrofe kwam: Hamming zag tot zijn ontzetting zijn tegenstander, die hem danig in de engte had gedreven, achterover zakken, een paar korte snikken buiten bewustzijn en Nederlands gentleman-chessplayer was niet meer …

Van de schrik gaven Euwe en graaf Van den Bosch hun partij remise. (Eén van de twee remises die Euwe in dit kampioenschap zou toestaan.) Het verslag meldt nog trouwhartig dat de wedstrijdleiding niet anders kon doen dan de partij voor Olland verloren verklaren, wegens tijdsoverschrijding … Nu kon Hamming zich plaatsen voor de ‘Eeregroep’.

Spanjaard overleed op vergelijkbare wijze aan het bord. Vele, vele jaren later, op de clubavond, donderdag 7 mei 1981. De winterwedstrijd zit er bijna op, de 22e ronde. Spanjaard, de veteraan, doet het uitstekend. Hij draait de hele competitie al in de kopgroep mee. Nu speelt hij tegen youngster André Schenk. De partij is al een eind gevorderd, wanneer hij plotseling door de dood getroffen wordt. Later vindt de wedstrijdleiding hier een meer elegante oplossing voor de uitslag van de partij: 1-1. Zo staat het dan ook laconiek tussen alle andere uitslagen in het clubblad vermeld.

In de eindrangschikking eindigt Spanjaard nog als derde, achter clubkampioen Frans Cuypers, en op de tweede plaats Dennis Dieks. Vóór alle andere zeventig veel belovende schakers en oudgedienden. Spanjaard was niet met zijn tweede, maar met zijn derde of vierde jeugd bezig.

De eindstellingen

Eerst zag het er niet naar uit dat beide historische partijen hier gepubliceerd konden worden. De partij van Olland tegen Hamming bleek nergens te vinden, niet het in het Tijdschrift opgenomen en toernooi bulletins bestonden toen nog niet. Bij de KNSB is ook niets bewaard gebleven. Rob Verhoeven van de Koninklijke Bibliotheek, bood uitkomst. De partij zat in zijn privé verzameling; ze was ooit gepubliceerd in Het Nieuwsblad van het Zuiden, zaterdag 21 oktober 1933. Daar had ik niet gezocht.

Wit: A.G. Olland, zwart: A.W. Hamming
1.e2-e4 c7-c5 2.Pg1-f3 Pb8-c6 3.d2-d4 c5xd4 4.Pf3xd4 Pg8-f6 5.Pb1-c3 d7-d6 6.Lf1-e2 e7-e6 7.0-0 Lf8-e7 8.b2-b3 0-0 9.Kg1-h1 a7-a6 10.f2-f4 Dd8-c7 11.Le2-f3 Lc8-d7 12.Pc3-e2 b7-b5 13.Lc1-b2 Tf8-d8 14.Pe2-g3 Ta8-c8 15.Ta1-c1 Pc6xd4 16.Dd1xd4 Dc7-c5 17.Dd4-d3 b5-b4 18.Lb2-d4 Dc5-b5 19.Dd3-e3 d6-d5 20.Lf3-e2 Db5-b7 21.Le2-d3 d5xe4 22.Ld4xf6 Le7xf6 23.Pg3xe4 Lf6-c3 24.Pe4-d6 Db7-c7 25.Pd6xc8 Ld7xc8

diaollanddoodDe eindstand. Olland heeft wit tegen Hamming, kreeg een hartaanval en overleed vrijwel onmiddellijk, in gewonnen stelling.

Commentaar van de krant:

Hier werd de partij plotseling op zoo tragische wijze afgebroken om niet meer te worden beëindigd. Wit heeft ongetwijfeld belangrijk voordeel behaald, doch een direct winnende voortzetting is natuurlijk niet aan te wijzen. De partij moest later reglementair voor zwart gewonnen worden verklaard (sic!)

Siep Postma schreef in De Vacature, een onderwijsblad, in 1976 in zijn schaakrubriek over dit ongelukkig overlijden:

In deze stelling kreeg Dr. Olland een hartaanval en overleed vrijwel onmiddellijk. Er wordt wel beweerd, dat Olland overleed terwijl hij mat had willen aankondigen. Vermoedelijk is deze lezing ontstaan door een elegie op Ollands overlijden in Fernschach, van de hand van Dr. Dyckhoff uit München:
“Es winkt der Sieg.
Die Pulse hämmern.
Schach Nochmals Schach!
Schon macht die letzten Züge – der Gegner? Nein, das müde Herz – Schachmatt!”

Een ander hardnekkig gerucht is dat Hamming, nadat duidelijk was dat Olland overleden was, de partij opgaf. Hij stond toch verloren; daar was niets op aan te merken. Maar de wedstrijdleiding zou daarmee niet akkoord zijn gegaan. Hoe kan iemand een partij nog winnen als-ie dood is?!

De partij van Spanjaard leek overigens eveneens verloren geraakt. André Schenk had de partij niet meer en in de consternatie was het notatiebiljet van Spanjaard zoek geraakt. Tot co-auteur Dr. Jan Visser met de mededeling kwam deze partij in zijn cartotheek te bezitten. Hij had een kopie ontvangen van de vrouw van Spanjaard, om ook deze laatste partij in zijn systeem te verwerken, zoals hij met alle partijen van Spanjaard had gedaan.

partijspanjaardHet notatiebiljet, links in beeld, was tevoorschijn gekomen. Mevrouw Spanjaard had het opgevouwen gevonden in de brillenkoker van haar echtgenoot. Navrant detail: linksboven heeft Spanjaard erbij geschreven ‘Laatste partij!’ Voor de laatste ronde in de interne competitie had hij namelijk vrij genomen …

Wit A. Schenk, zwart: Ed. Spanjaard
1.f2-f4 Pg8-f6 2.Pg1-f3 g7-g6 3.b2-b4 Lf8-g7 4.Lc1-b2 0-0 5.e2-e3 d7-d6 6.Dd1-c1 Pb8-d7 7.Lf1-c4 c7-c6 8.0-0 b7-b5 9.Lc4-e2 Pd7-b6 10.d2-d3 Pb6-d5 11.a2-a3 Pf6-g4 12.Lb2xg7 Kg8xg7 13.e3-e4 Dd8-b6+ 14.d3-d4 Pd5-e3 15.Tf1-e1 e7-e5 16.h2-h3 e5xd4 17.h3xg4 Pe3xc2 18.Le2-d3 Pc2xe1 19.Dc1xe1 Lc8xg4 20.Pb1-d2 Lg4xf3 21.Pd2xf3 Ta8-e8 22.De1-h4 a7-a6 23.e4-e5 d6xe5 24.Pf3xe5 Db6-d8 25.Dh4-f2 Dd8-d5 26.Ta1-c1 f7-f6 27.Pe5-f3 Te8-e3 28.Tc1-d1 Tf8-e8. Hierna noteert Spanjaard, in tijdnood gekomen, nog slechts de zetten van zwart. De reconstructie van wits zetten is door André Schenk.
29.Ld3-f1 Te3xa3 30.Td1xd4 Dd5-e6 31.Df2-c2 De6-e3+ 32.Kg1-h1 Ta3-c3 33.Td4-d7+ Kg7-h6 34.Dc2-b2 De3-c1 35.Db2-f2 Dc1xf4 36.Td7-d4 Te8-e4

diaspanjaarddood

De eindstand in de partij Schenk tegen Spanjaard.

Schaken alsof het leven ervan af hangt

Multatuli zei het al, in de briefwisseling met zijn vriend Roorda van Eysinga: “We moeten schaken alsof het leven ervan af hangt. Anders baat het niet.” Dat was Spanjaard op het lijf geschreven. Het is een duidelijke wens van hem geweest, ongetwijfeld met het voorbeeld van Olland voor ogen, in het harnas te sterven in gewonnen positie!

Het klinkt al door in het in memoriam, dat hij in één van zijn schaakrubrieken aan Olland wijdt (4 augustus 1933):

‘… Ondanks het tragische van zijn dood zit er toch iets heel moois in, dat iemand die het schaakspel boven alles lieft heeft, als het ware op ’t veld van eer sterft. En tekenend zijn in dit verband de woorden die meester Maroczy sprak: “So möchte ich auch sterben, das ist der schönste Tod eines Schachmeisters”.

Maroczy was onder de toeschouwers van het bewuste Nederlands kampioenschap, en sprak bij het overlijden van Olland deze woorden uit.

simultaan1977spanjaard

Een week voor zijn dood herhaalde Spanjaard, hier links in beeld, deze wens, tegenover Bert Kieboom, toen deze hem bedankte voor de mooie woorden die Spanjaard ter gelegenheid van zijn dertigjarig lidmaatschap in het clubblad had geschreven. “Je mag ook mijn in memoriam schrijven”, zei Kieboom. “Dat zal ik met genoegen doen”, antwoordde Spanjaard gevat, niet wetend dat zijn gesprekspartner een week later achter het schrijfbureau zou gaan zitten om de rol om te keren.

Spanjaard schaakte altijd al alsof zijn leven ervan af hing. De legendarische inzet, met de fysieke gevolgen, is fraai beschreven door Jaap van der Tuuk, in het clubblad van juni 1981, als reactie op Spanjaards dood:

Ik weet niet of het gepast is hem in een wedstrijdverslag te gedenken. Maar bij nader inzien is het misschien wel de enige gepaste manier, want Spanjaard is voor mij alleen maar denkbaar achter het schaakbord, sidderend met alle ledematen en zich voor honderd procent inzettend. Ik zal deze emotionele, humoristische, soms boosaardige, maar altijd originele man missen. Maar vooral zal ik missen dat ik hem nooit meer kan verwijten dat hij mij respectievelijk Tukebuuk, Tuukstra of Tukowitsch noemde, want hij was de enige die dat mocht.

Op de bewuste avond, donderdag 7 mei 1981, werd zijn vrouw op de hoogte gesteld. Een moeilijke boodschap. Na het verwerken van de eerste schok vroeg zijn vrouw hoe zijn stelling was. Enigszins verbluft informeerde de voorzitter bij kenners. Ja, hij stond beter, waarschijnlijk gewonnen. Toen was het in orde. Zijn vrouw vertelde dat dit Spanjaards wens was geweest.

scu1928

Olland en Spanjaard. Twee mensen die heel erg belangrijk zijn geweest voor Schaakclub Utrecht. Beiden vanaf tiener tot aan het einde van hun leven lid geweest. Heel veel georganiseerd voor onze club. Jarenlang het boegbeeld van onze club. Spanjaard is de kroonprins die koning Olland onttroont in het seizoen 1927-1928. Spanjaard is 16 als hij lid wordt van onze club en nooit heeft hij zeker geweten wie die eerste jaren zijn lidmaatschap heeft betaald. Hij heeft het wel vermoed: Olland. Lang heb ik (Robert Beekman) gezocht naar een foto op die zowel Olland als Spanjaard in beeld brengt. Slechts één foto heb ik gevonden. Deze! Schaakclub Utrecht in 1927. Helemaal rechts zit Olland. Helemaal links buigt Spanjaard achter de man met snor naar voren toe.

In het harnas gestorven

Is het meer voorgekomen dat schakers tijdens een partij overleden? Visser vertelde me dat P.S. Leonhardt, geboren 13 november 1877 te Posen, op 14 december 1934, ruim een jaar na Olland in Königsberg achter het bord aan een hartaanval overleed. In zijn tijd was Leonhardt een bekend schaker, die de meestertitel verwierf toen hij in Nederland in 1903 het internationale toernooi van Hilversum won. Hij stond bekend als een ‘dieptedenker’, zoals Sämisch en later Reshewski.

Op eigen kracht, tijdens mijn nieuwsgierige speurtochten, vond ik een vierde voorbeeld: Zukertort. Volgens Rud. Loman, in het Tijdschrift van augustus 1919, sterft hij op 20 juni 1888, 46 jaar oud, “aan zijn nederlaag kort tevoren tegen Steinitz. Toen Zukertort van deze match uit Amerika naar Londen terugkeerde, was hij geknakt naar ziel en lichaam en zijn schaakkracht was voorgoed gebroken. Tijdens een partij in Simpsons Divan werd hij door een beroerte getroffen en stierf dus in het harnas.”

Simpsons Divan, het beroemde trefpunt te Londen, zoals het Café de la Régence indertijd te Parijs. In The Oxford Companion to Chess van David Hooper & Kenneth Whyld, 1984, staat te lezen: “…Seized by a stroke, while playing at London’s famouw coffee-house, Simpson’s Divan, he died the next day …” Uitvoeriger nog is The Britisch Chess Magazine van juli 1888: “… in the midst of a friendly game, was seized with what his friends thought a fit (…); he lingered on unconsious until the next morning, and died quite peacefully at 10 a.m. This was on Wednesday, the 20th June. The cause of death is officially stated to have been cerebral hemorrhage …”

Opmerkelijk, Zukertort was evenals Olland arts. Alleen bleef Olland zijn leven lang huisarts te Utrecht en werd Zukertort al vrij snel beroepsschaker.

Overzicht van schakers die achter het bord stierven

Robert Beekman

  1. Adolf Georg Olland, hartaanval, 1933.
  2. Eduard Spanjaard, hartaanval, 1981.
  3. Johann Zukertort, beroerte, 1919.
  4. Paul Leonhardt, hartaanval, 1934.
  5. Efim Bogoljubov stierf aan een hartaanval terwijl hij een schaaksimultaan gaf (1952).
  6. Herman Steiner stierf in het 1955 California state championship.
  7. Gideon Stahlberg, stierf gedurende het 1967 Leningrad International tournament.
  8. Vladimir Simagin stierf aan een hartaanval achter het bord in een toernooi van Kislovodsk in 1968.
  9. E. Forry Laucks stierf gedurende het US Open in Puerto Rico in 1969.
  10. De Roemeense schaakmeester Stefan Szabo kreeg een hartverlamming bij de analyse van een spannende partij, die vijf uur had geduurd (1975).
  11. Cecil Purdy stierf aan een hartaanval in 1979 toen hij schaakte in Sydney, Australia.
  12. Ed Edmundson stierf aan een hartaanval toen hij schaakte op het strand in Hawaii (1982).
  13. Vladimar Bagirov had een hartaanval achter het bord in een schaaktoernooi in Finland (2000).
  14. Aivars Gipslis had een beroerte toen hij schaakte in Berlijn (2000).

En dan zijn er nog doodsoorzaken die niet aan een directe schaakpartij maar wel aan schaken gekoppeld zijn:

  1. Howard Staunton stierf aan een hartaanval in een stoel terwijl hij een schaakboek schreef (1874).
  2. Capablanca stierf aan een hartaanval bij de Manhattan Chess Club terwijl hij een schaakpartij analyseerde (1942).
  3. Frank Marshall stierf aan een hartaanval toen hij net een schaaktoernooi verlaten had (1944).
  4. Alexander Aljechin is gestikt in een stuk vlees terwijl hij een schaak studeerde (1946).
  5. Leonid Stein, stierf aan een hartaanval op 38-jarige leeftijd – te jong – (1973).
  6. Paul Keres, stierf aan een hartaanval toen hij naar huis terugkeerde van een schaaktoernooi in Vancouver (1975).
  7. Alex Suetin, stierf aan een hartaanval na afloop van een schaaktoernooi (2001).

Schaken is een gevaarlijke bezigheid! Met name het aantal hartaanvallen in bovenstaande lijst zal u niet ontgaan zijn.