1800 - 1918

Simultaanseances Lasker

Erik Olof

Lasker2Hoogtepunten zijn toch wel de optredens van wereldkampioen Lasker, links in beeld, eerst in 1898, dan in 1908 en tenslotte – hij is dan al niet zo jong meer – in 1920. De eerste keer rolt Lasker dertig van de 33 tegenstanders op; hij verliest van Hogewind en maakt remise tegen Olland en Speet. Voorafgaand aan de simultaan speelde hij nog een consultatiewedstrijd tegen de beste ‘Utrecht’-spelers. Lasker blijft, zoals gebruikelijk, een paar dagen te gast, logeert bij een bestuurslid en krijgt de gebruikelijke rijtoer naar De Bilt. Hij klaagt tijdens de rit over ‘de miskenning van zijn talenten op wiskundig gebied.’

Tien jaar later komt Lasker uit Engeland, waar hij erg veel simultaan heeft gespeeld, naar Nederland. Hij ziet er moe en weinig indrukwekkend uit. Te Kolsté: “…in een sjofel pakje, een klein valies in de hand, hetgeen aanleiding was, dat men hem bij herhaling van boven af beduidde dat men niets nodig had…” Gelukkig kan de Nederlandse schaakwereld wel iets van hem gebruiken. Eenmaal warm gedraaid, wint hij in Utrecht 18 van de 26 partijen en verliest er slechts één. Let wel, aan zulke simultaans doen ook de grote jongens mee, in dit geval E. Olland, Leussen, Van Foreest en Fick!

In De Schaakcourant is Te Kolsté vol lof over de man in z’n sjofele pakje: ‘… een sympathieke persoonlijkheid, die hier vele harten gewonnen heeft, bescheiden in hoge mate … wat imponeert is zijn innerlijk …’ Te Kolsté heeft drie idolen: Lasker, Capablanca en Aljechin, en hij haalt dan ook met instemming het Handelsblad aan over Lasker:

‘…klein, donker, met het hoofd een weinig in de schouders, als van iemand die veel gebogen zit. Grauwe kamertint op zijn ietwat bleek gezicht, dat nog grauwer lijkt door het aanblauwen van een weggeschoren baard. Een donkere, reeds doorgegrijsde, achteloos gelaten haardos met kleine golvingen hier en daar, waarvan er hem twee over de boven-oorschelpen vallen en één vooruit schiet, als een horizontaal luifeltje over het breede ietwat zorgelijke denkershoofd. Een donkere, al vergrauwende knevel hoven een luimig-vriendelijken, wat vermoeiden mond en een goed gevormde, vrij breede kin. Eenvoudig vriendelijk van bejegening, kleine grapjes makend tot deze of genen speler. Rookend, altijd met een sigaar tussen de tanden…’

lasker1920

Lasker als hij in 1920 in Den Haag simultaan geeft.

Een heel ander mannetje dan het jaar daarop was Mieses, aan wie een voorbeeld genomen zou moeten worden: ‘De smoking werd even wat in de plooien getrokken, de lorgnet wat vaster op de neus geplant, de bruine moustache vluchtig in de krul gezet…’

lasker1Hemeltjelief, letten die mensen ook nog op het schaken? Ja, toch! Te Kolsté: ‘De mening, door sommigen geuit, dat Mieses beter simultaan speelde dan Lasker, moeten wij tegenspreken. Mieses loopt sneller, is vlugger in zijn bewegingen dan Lasker, doch vertoeft in het algemeen langer dan deze bij de borden.’Te Kolsté gebruikt zijn venijn niet voor het spel van Lasker, van wie rechts opnieuw een foto zichtbaar is, die hij ‘een daemonische macht’ toekent, maar tegenover de hij de simultaanséance afwezige A.G. Olland. “Het zou wel aardig zijn geweest, als het ook den kampioen der stad Utrecht had mogen gelukken zich in een simultaanspel van den kampioen der wereld staande te houden.”

Olland heeft dit laten schieten omdat er niets is gekomen van een serieuze partij tussen hen beiden. Hij schrijft rancuneus: “Er gaat geen bezieling van hem uit” en geeft dan een klinische beschrijving over de patiënt Lasker. De kampioen, die eerder voor een match om de wereldtitel tegen Tarrasch duizend mark per partij had gevraagd, eiste voor een partij tegen Olland een te hoge som in de ogen van het ‘Utrecht’-bestuur: zestig gulden! “Het wil mij voorkomen dat èn Lasker èn Tarrasch hun besten tijd gehad hebben”, schrijft Olland zuur en al te voorbarig. Veel later, in het clubblad van 24 april 1924 deelt het bestuur mede: ‘Wij wenschten Dr. E. Lasker telegraphisch geluk met zijn schitterende overwinning in het Grootmeester-toernooi te New York!’

De kampioen heeft in een séance in de winter van 1920 opnieuw indruk gemaakt in de bisschopsstad door van de 27 partijen er slechts drie remise te maken, tegen P. Ponssen, G.Ch. Smeekes en … Dr. A. Schuckink Kool. In heel Nederland werkt hij zeshonderd partijen af en scoort negentig procent. Bij deze gelegenheid roemt Lasker ‘Holland, de veilige haven, waar het schip na veelbewogen reis het anker uitwerpt’. Ondanks de score van deze geweldenaar vindt Capablanca zichzelf een groter simultaanspeler:

“Eerstens heeft hij (Lasker) al een half uur nodig om de 12 sigaren, die hij op een avond rookt, aan te steken. Heeft hij geen sigaar meer, dan kan hij niet verder. Dan is hij hopeloos als een baby, wiens speen op de grond ligt. Dan ook heeft hij geen begrip van tijd. Om half twee in de nacht kijkt hij nog zo vergenoegd rond, als een professor bij zijn ochtendcollege. Kortom, hij denkt dat de waar in de lengte zit en in de gemoedelijkheid en ik heb tot devies “Quickness and smartness”.