schaakgeschiedenis

Overleden schakers

Maurits van Oranje (1567-1625) in IJzendijke. Foto: Jo Drijver

2020 zal ons nog lang heugen als een wel heel vreemd schaakjaar. Dit jaar zijn ons enkele markante schakers ontvallen. Nee, niet door dat gevreesde virus, maar door andere oorzaken. Het is goed om daar bij stil te staan.

De oudste was Tiede Herrema (1921-2020), van wie maar weinigen weten dat hij lid is geweest van Oud Zuylen. Herrema was vooral bekend doordat hij in 1975 als topman bij AKZO ontvoerd was door de IRA. Daarover is veel geschreven. Het was in die tijd groot nieuws.
Herrema was geboren in Zuilen en kwam na de oorlog bij de vereniging. Jo Drijver wist in het archief te vinden wanneer precies. Herrema werd lid op 1 september 1945 en betaalde toen de maandelijkse 75 cent contributie. Op 1 oktober was de bijdrage kennelijk verhoogd en betaalde hij 1 gulden. Per 1 juli 1947 bedankte hij als lid. Dat hij de schaakclub nog een warm hart toedroeg, bleek toen hij in 1986 op de receptie ter ere van het 50-jarig bestaan aanwezig was.

Wie wel eens bij Moira-Domtoren heeft gespeeld, heeft hoogst waarschijnlijk wel eens kennis gemaakt met Bertus van der Zwam (1949-2020).

Henk Weenink (1942-2020) was vooral bekend van HSG, SSC1922 en de Bond van Probleemschaakvrienden.

Het meest onverwacht kwam misschien wel het overlijden van Johan Hut (1961-2020). Hij was de laatste jaren in onze kringen vooral bekend als schaakjournalist, met een schaakrubriek in de Gooi- en Eemlander. Hij was een groot kenner van de Nederlandse schaakgeschiedenis.
In de jaren zeventig zaten we op dezelfde middelbare school: Het Baarnsch Lyceum. Na de match Fischer – Spasski in 1972 was ook daar een schoolschaakclub opgericht (door de wiskundeleraren Jan van Dorsselaer en Bert Buisman, geen onbekende in de Utrechtse schaakwereld). Het ligt voor de hand dat Johan ook op die drukbezochte club heeft gespeeld – ik kon het me niet herinneren. Dat was iets wat ik hem altijd nog wilde vragen, maar dat zal nooit meer gaan.