Ter Olympiade
Hans Bouwmeester
De Nederlandse ploeg voor de komende olympiade is samengesteld. De contracten zijn getekend en de voorwaarden zijn voor mijn gevoel zeer riant te noemen. Er gaat behalve een team van zes spelers ook een non-playing captain mee. De laatste is nog wel een kersvers erelid van onze Koninklijke bond. In mijn tijd heb ik altijd gepleit voor een captain met een stevige schaaktechnische bagage, maar de inzichten zijn op dit gebied gewijzigd en als iedereen tevreden is, is er geen vuiltje aan de lucht. Men kan zich hoogstens afvragen of er ook nog gezamenlijk iets aan de voorbereiding is gedaan; vroeger kwam zoiets wel eens lang van tevoren ter sprake. De beroepsspelers van vandaag zijn veel meer in bedrijf dan de amateurs van toen dus ik kan mij voorstellen, dat daaraan weinig behoefte bestaat. Hopelijk zijn onze mannen in Turijn in goede vorm. Geen betere propaganda voor het schaken dan succes in de internationale arena en als de journalisten het niet laten afweten dan kunnen de schakers in het thuisland het spektakel van dag tot dag volgen.
Onwillekeurig gaan mijn gedachten terug naar de Olympiade van Moskou 1956. Het is alweer vijftig jaar geleden en voor mij was het de eerste keer dat ik het grote schaakfeest kon meemaken. In Dubrovnik 1950 was ik nog niet aan de beurt en Helsinki 1952 en Amsterdam 1954 had ik vanwege werk en studie moeten afzeggen. Moskou viel in september en dus niet in de schoolvakantie. Ik was leraar in Amsterdam; mijn rector was een sportman first class. Hij vond dat ik de kans niet mocht missen. Wie kwam er in die jaren “achter het ijzeren gordijn”, zoals dat toen heette. Het zou ongetwijfeld een geweldige ervaring worden. Ik vond een studiegenoot, een goede clubschaker, die mij wilde vervangen en de gemeente Amsterdam was bereid mijn salaris door te betalen. Noch eerder noch later heb ik zo’n riante regeling meegemaakt. Dat was belangrijk want de KNSB had nooit geld en de amateurstatus was heilig. De samenstelling van het team baarde zorgen. Euwe deed het eerste voorstel: “Zeg me hoeveel geld er is, dan zorg ik voor een goed team”. Dat voorstel viel bij de Koninklijke voorzitter niet in goede aarde. Het ging hier om een beleidskwestie en die was een zaak van het bestuur.
Voorzitter Van Steenis was een redelijke clubschaker. Er is altijd veel kritiek op hem geweest en tussen hem en Euwe waren er altijd spanningen. Toch heeft hij vanaf zijn aantreden in 1948 steeds geprobeerd het Nederlandse schaak internationaal te promoten en in het FIDE-bestuur speelde hij een rol van betekenis. Wat was nu in feite het grote probleem? Van Steenis was dol op schaken; hij wou meedoen en niet toekijken. Dat doel heiligde de middelen. Als voorzitter ging hij naar Moskou voor het FIDE-congres en dan kon hij dus, zo nodig, als invaller fungeren. De bedoeling was dat er vier spelers zouden gaan. Er werd in Moskou betaald voor zeven mensen—zes spelers en een captain— dus drie plaatsen werden voor een aanzienlijk bedrag verkocht aan geïnteresseerde toeristen en zo kwam er wat geld vrij om de reis naar Helsinki te betalen. Vandaar regelden de Sovjets de treinreis naar Moskou.
De delegatie van de FIDE die op Curacao arriveert, waar in 1961 het toernooi om de uitdager van Botwinnik gespeeld werd. Henk Steenis als voorzitter in het midden.
Euwe kon niet mee; hij had zojuist zijn leraarsfunctie aan het Amsterdamse Meisjeslyceum verruild voor een baan bij Remington Rand en daarvoor ging hij colleges volgen in de USA. Het was min of meer het begin van het computertijdperk. Van Scheltinga had net een nieuwe baan bij de Hoogovens en had geen belangstelling. Hij was in 1948 al eens in Moskou geweest en verlangde er niet naar terug. Ook Cortlever, bedrijfsdirecteur, wilde niet zomaar ruim vier weken uit zijn werk breken. En Donner, die nog altijd als student te boek stond, had geen zin. Hij was de enige Nederlandse schaker die betrekkelijk veel speelde en daaruit enige inkomsten had. Er was in Moskou niets te verdienen dus Hein wilde niet mee, tot grote vreugde van Prins, die ook toen al niet met hem door één deur kon.
Na veel onzekerheden werd de ploeg uiteindelijk samengesteld. Ik had gehoopt op het eerste bord, want in twee Hoogoventoernooien was ik de oudere collega’s voorbijgestreefd. Prins beriep zich op zijn grotere ervaring. Hij had altijd minstens zeven argumenten bij de hand om zijn zin te krijgen. Als hoogste troef dreigde hij met zijn krant. Zowel Euwe als het bestuur bleken daar gevoelig voor. Kramer was een makkelijke broeder; hij vond alles goed. Uiteindelijk kreeg hij het tweede bord. Ikzelf kwam aan drie en Mühring aan vier. Van Steenis was vijf en tevens captain. Hij regelde ook nog een bespreking met een ANP-delegatie. De spelers konden voor de verslaggeving zorgen en daar kwam dan nog wat geld uit. Van dit mooie plan kwam niets terecht. Het ANP had goede contacten met Tass en dat was goedkoper.
Prins zorgde voor de NRC en Het Parool. Hij deed ook nog wat radiowerk. Kramer werkte voor het AD en de Friese kranten, Mühring voor Trouw en Het Vaderland en ikzelf schreef een paar artikelen voor het Algemeen Handelsblad. Prins was freelance journalist. Kramer had een functie bij de gemeente Leeuwarden. De Friezen zijn altijd trots op hun voormannen in de sport en ik denk dat men daar wel een goede regeling heeft getroffen. In feite hebben we het er nooit over gehad. Mühring was directeur van de Rijksdienst voor automatisering. Hij vroeg geen geld voor loonderving. “Dat kunnen jullie toch niet betalen”, zo zei hij.
Er gingen drie toeristen mee. Hamming was hoogleraar in Utrecht, speler van DD en hij had, naar ik meen, meegedaan aan de beruchte Olympiade van München 1936. Doetjes was ook een DD-speler, ingenieur bij de Shell. De derde was de heer Rust, hotelhouder uit Haren, een krasse zeventiger die een Linguafooncursus Russisch had gevolgd en die kennis wel eens aan de praktijk wilde toetsen. Stuk voor stuk uiterst prettige mensen, die bijdroegen aan de goede sfeer.
Begin september 1956 was het zover. Van Steenis en Prins reisden ons vooruit. De laatste vertegenwoordigde Spanje en Portugal op het congres. Enkele dagen later vertrokken onze toeristen met Kramer, Mühring en Bouwmeester met een klein toestel van de Finn Air via Hamburg naar Helsinki. Het werd een vreselijke reis. Boven de Finse hoofdstad kwamen we in een verschrikkelijk onweer terecht. Het kleine toestel slingerde en schudde en mijn complete maaginhoud kwam naar buiten. Naast me zat de altijd onverstoorbare Haje Kramer rustig te eten. Het werd even spannend maar tenslotte kwamen we veilig aan de grond. Ik was doof aan beide oren en zou later naar de Russische dokter moeten, uiteraard met de tolk want de toren van Babel stond in Moskou nog stevig overeind. In het hotel aangekomen wachtte ons een verrassing: er was niets geregeld. Vooral de toeristen die elk drieduizend gulden hadden betaald, in die tijd een kolossaal bedrag, keken zuinig. Gelukkig had Hamming, die al vaker met de KNSB had gereisd, een flinke stoot dollars bij zich en zoals wij allen weten, geld maakt niet gelukkig, maar geld biedt mogelijkheden. Zo werd het eerste Olympische probleem overwonnen. Er zouden er nog vele volgen.
De volgende middag vertrok de trein naar Moskou; we reisden samen met de Engelsen. De Russische trein was comfortabel. Een ruime coupé voor twee personen; de reis duurde 24 uur. Aan de Russische grens ontstond een nieuw probleem; we moesten wat eten en de dollars van Hamming werden niet geaccepteerd. Peter Clarke van Engeland sprak goed Russisch. Het bleek dat we gast waren van het ontvangstcomité en geld was geen probleem meer. De volgende middag kwamen we redelijk uitgerust in Moskou aan. Captain Van Steenis ontving ons aan het station en de bus bracht ons naar hotel Moskwa, vlakbij het Rode Plein. De voorzieningen waren matig. Kramer en ik deelden een redelijk ruime kamer. In die tijd had je in Oost Europa moeilijkheden, die wij, welvaartskinderen, al ontgroeid waren. Soms was er geen water, soms viel de elektriciteit uit en alles ging op zijn Aziatisch, uiterst traag dus. Als je iets wilde bestellen moest dat via onze tolk, miss Marion, een Russische die vele jaren in de States was geweest en vloeiend Engels sprak. Was zij niet aanwezig dan kon je niets beginnen. Als zij voor ons iets bestelde dan kwam het na ongeveer een uur inderdaad op tafel. We pasten ons wel aan, maar voor Prins en Mühring, de verwende jongens, was het wel lastig.
Lodewijk Prins, een foto uit 1966.
We gingen uiteindelijk ook spelen. Daar waren we tenslotte voor gekomen. Het strijdtoneel was het theater van het Rode Leger. De avond voor de eerste ronde werd de Olympiade spectaculair geopend. Vrijwel alle sprekers oreerden in het Russisch dus de toespraken gingen aan ons voorbij. We zaten toevallig achter Botwinnik en Smyslov; de hele avond keken we in het felle licht van de schijnwerpers. Dat was geen genoegen. Maar goede wil overbrugt alles en we bleven vrolijk, want in de pauze ontmoetten we vele goede schaakvrinden uit alle delen van de wereld en dan heeft een ieder wel zo zijn grappige herinneringen.
Het team van de USSR zou natuurlijk goud winnen. De glorie van de Partij, die dit alles mogelijk gemaakt had, zou weer eens overduidelijk bevestigd worden. De Sovjets kwamen aan de start met Botwinnik, Smyslov, Keres, Bronstein, Taimanov en Geller. Captain was Kotov, een overtuigd partijlid. Tegen dit geweld viel niets te beginnen. De strijd om zilver en brons kon spannend worden. De Amerikanen waren er niet, maar Argentinië, Hongarije en Joegoslavië hadden zeer sterke teams. Uiteindelijk kwamen er 34 équipes aan de start. (In Turijn komen er, naar ik meen, 140 !)
We spelen een voorgroep met acht landen en zijn ingedeeld bij Joegoslavië, Israël, Denemarken, Oostenrijk, Frankrijk, Mongolië en Schotland. De bovenste drie komen in de A-finale. Daar is het ons in feite om begonnen. Spelen met de wereldtop is geen plezierritje maar de weinige keren dat je die kansen krijgt is er sprake van een gebeurtenis.
Aanvankelijk gaat het ons niet slecht, we winnen van Schotland, Oostenrijk, Mongolië en spelen dan gelijk met Israël. In die laatste wedstrijd valt Prins uit; hij heeft dan net een partij met Robatsch van Oostenrijk na drie zittingen tot een goed einde gebracht. Van Steenis valt in en bereikt zowaar remise tegen Smiltiner. Vervolgens winnen we van Frankrijk en denken dat het karwei vrijwel geklaard is.
Ondertussen wordt er veel geklaagd over de trage toestand in het hotel. Persmensen zijn wanhopig omdat alle nieuws alleen in het Russisch verschijnt en hun schrift is ook nog voor de meeste verslaggevers onleesbaar. Prins en Mühring mopperen wat af en Van Steenis, die zich in benarde omstandigheden altijd geducht weet te weren, bedreigt de organisatie met het terugtrekken van zijn team. Toch komt er langzaam wel wat verbetering. Evenwel…. Op een nachtelijk uur gaat bij ons de telefoon. Het is onze captain: “We verhuizen naar een ander hotel. Alles inpakken, de kamer is opgezegd, over een half uur gaan we over. Verzamelen in de hal!” Bom, telefoon op de haak. Kramer zit nog in bad, ik lig in bed de laatste bulletins te ontcijferen. We kijken elkaar aan. Er is geen uitweg mogelijk en we kleden ons aan, pakken de koffers weer in en gaan naar beneden. Met een half uur is iedereen aanwezig, behalve Prins natuurlijk. Als laatste komt de oude heer Rust uit de lift en vraagt: “waarom doen ze dat nou? Ik zit veertig jaar in het hotelvak, maar dit heb ik nog nooit beleefd!” “Rust roest!”, zegt Mühring.
Midden in de nacht brengt de bus ons naar hotel Leningradska. Kramer (links een foto van hem uit 1946) en ik krijgen wederom samen een kamer. Hamming en Doetjes kunnen ook samen en Mühring en Rust krijgen elk een kamer alleen. Van Steenis zal zijn kamer met Prins delen. De laatste komt een paar uur later. Ik had altijd het idee dat hij overhemden met 57 knoopjes droeg. Op het moment dat hij moest verschijnen was hij pas aan het 34e en dan moest iedereen wachten. Dat ging jaren zo door. Het idee van kamertje delen was niet aan hem besteed. De volgende middag wilde hij beslist alleen zijn en of Van Steenis dan maar wilde wijken. “Uiteraard zal ik dan op de gang bivakkeren, Lodewijk!”, zo sprak de grote kapitein. Lod wist wel dat hij ditmaal zijn zin niet kreeg en nog dezelfde dag maakte hij zoveel stampij bij de organisatie dat men ook voor hem een eigen kamer regelde.
Ondertussen gaat het spel verder. In de voorlaatste ronde krijgen we de Joegoslaven die met Gligoric, Karaklaic, Milic en Djurasevic komen opdraven. Mühring wil uitvallen. De spanning wordt hem teveel, zo zegt hij, en slaapmiddelen doen al niets meer. Ik ben tegen, beloof hem nog vele vrije dagen als we in de finale zijn, maar ik leg het af tegen Van Steenis, die graag wil meedoen. De laatste stelt de Joegoslaven zonder overleg met zijn teamgenoten na een half uur spelen vier remises voor! Captain Nedeljkovic overlegt met zijn ploeg en komt even later het aanbod elegant afwijzen. Natuurlijk, denk ik bij mezelf. Zeker no.6, Djurasevic, die niet zo vaak zal worden ingezet, wil spelen. De strijd gaat voort. Na vijf uur spelen maak ik remise met Milic, Prins en Van Steenis staan totaal verloren en Kramer staat slecht maar kan nog vechten. De volgende dag gaat het verder. Prins ziet van verder spelen af en capituleert. Van Steenis doet nog iets terug maar is kansloos. Kramer vecht vijf lange uren in een toreneindspel met twee pionnen minder. Maar geheel duidelijk is de zaak nog niet. Samen met Keres analyseren de Nederlanders achter de schermen het lastige eindspel. Het mag allemaal niet baten. Na 88 zetten moet de taaie Fries zich gewonnen geven en plotseling is onze positie in gevaar, omdat de Denen winnen van Israël, dankzij een blunder aan bord vier.
De Joegoslaven zijn safe en de Israëli’s ook, dankzij een forse overwinning op de Schotten. Wij zullen in de laatste ronde tegen de Denen tenminste 2,5 moeten maken om ons te kwalificeren voor de A-finale.
Ik kende de Denen. Na een schaakpauze van ruim anderhalf jaar kon ik kort voor de Olympiade aan een trainingstoernooi in Kopenhagen meedoen, mits ik zelf mijn reiskosten betaalde. Sinds Hoogovens 1955 had ik vrijwel niet meer geschaakt. Overdag een volle baan, ‘s nachts studeren, veranderen van werkkring,verhuizen, gezinsuitbreiding, dat alles houdt de stukken in de doos. Zo is nu eenmaal het lot van de schaakamateur, die er toch nog een beetje bij wil horen. Met Larsen had ik in een landenwedstrijd in 1952 tweemaal succesvol gestreden, maar nu, vier jaar later, was hij veel sterker geworden. Hij had de studie aan de technische hogeschool eraan gegeven en was fullprof schaker geworden. Hij werkte enorm en had aan Jens Enevoldsen, oud-kampioen en een sterke meester, een goede sparringpartner. Larsen zou de sensatie van de Olympiade worden!
Prins heeft zwart tegen Larsen. Ik waarschuw hem. Speel iets wat je goed kent. Het Prinselijk openingsrepertorium voldoet redelijk tegen de derde en vierde categorie, maar het is uiterst kwetsbaar tegen de sterken. Kramer krijgt wit tegen Poulsen, een houtvester die de rust van de bossen met zich meedraagt. Ikzelf heb zwart tegen Eigil Pedersen en zal onder alle omstandigheden op winst moeten spelen. Mühring heeft wit tegen Enevoldsen. De Deense meester loopt tegen de vijftig en wordt een beetje lui. Zijn broer Harald is captain van de ploeg en een talenfenomeen. Hij houdt zijn oudere broer goed in de gaten en zegt dat hij geen remise mag nemen zonder toestemming.
Na een klein uur spelen komt er duidelijkheid. Mühring staat in een Tarraschverdediging iets vrijer; hij biedt remise aan. Na enig overleg wordt dit aanbod geaccepteerd. Kramer en ik kijken elkaar aan. Het zal van ons moeten komen, want voor Prins vrezen we met grote vreze. Hij is in een Catalaan beland zoals destijds in Helsinki 1952 tegen Smyslov. Achteraf zal blijken dat Larsen dit weet en zich professioneel heeft voorbereid. Kramer speelt een rustige Nimzoindiër, staat bevredigend en zal het uiterste geven om het volle punt te maken. Ik kom in een Siciliaan goed uit de opening, maar krijg het moeilijk als Pedersen een gewaagd stukoffer lanceert. In de tijdnoodfase slaag ik erin om alle problemen de baas te worden en na vijf uur breek ik af in een stelling die gewonnen moet kunnen worden.
Ondertussen heeft Prins zich geweerd en staat nog; het eindspel met een minuspion lijkt mij verloren, maar geheel kansloos is het niet. Kramer heeft inmiddels een pion meer; dat wordt in de tweede zitting het beslissende gevecht.De volgende dag komt de waarheid onverbiddelijk aan het licht. Prins verliest na een goede veertien zetten en ik heb maar elf zetten nodig om het punt te maken. Nu hangt alles van Kramer af. Vijf uur lang vecht hij voor het volle punt; Poulsen wijkt niet; wit probeert het op beide vleugels maar de Deense vesting is onneembaar.
We zullen de B-finale moeten spelen. Eigenlijk is de lol eraf en in de laatste weken gaan de oudere spelers meer en meer onderuit. Ik overleef door af en toe een rustige remise te spelen en blijf ongeslagen. Maar tevreden ben ik niet, noch over ons spel noch over het beleid van onze Koninklijke bond. Topsport is een zaak van jonge mensen. Met mijn 27 jaar ben ik dan een jonge speler. Dat is nu gelukkig anders.
Uiteindelijk eindigen we als 19e. De USSR wint met 31 punten goud. Dat was te verwachten. De Joegoslaven en de Hongaren hebben beide 26,5. Volgens een bepaald systeem krijgt Joegoslavië het zilver en Hongarije het brons. Argentinië wordt vierde met 23.
Aan het eerste bord hebben Botwinnik en Larsen de hoogste score, De 21-jarige Deen wordt tot grootmeester benoemd en in die tijd had dat betekenis. Het westen heeft er een speler van wereldklasse bij gekregen. Verder gaat er een gerucht dat er in de USA een schaakwonderkind van 13 jaar is opgestaan, ene Bobby Fischer. Niemand weet iets van hem.
Links Bent Larssen.
Als we weer thuis zijn vraag ik een gesprek aan met de voorzitter. Ik mag de “schavuit”ergens wel. Ik heb respect voor zijn werkkracht en zijn doorzettingsvermogen. Hij is een van de oprichters van de PSP, zit in de Utrechtse gemeenteraad en is voortdurend in gevecht. Hij eet als vegetariër geen vlees en geen vis maar drinkt een stevige borrel en is een verwoed roker. Hij is volslagen a-musisch en woont in de Franz Schubertstraat. Het voorzitterschap van de KNSB combineert hij met een baan als directeur van een ingenieursbureau. Wie hem wil spreken moet ‘s nachts om twee uur bellen want dan zit hij thuis aan zijn bureau. Waarom maakt hij nou altijd ruzie met Euwe? Het is al meermalen voorgekomen dat ik, als snotjongen van begin twintig, aan tafel tussen deze bazen inzit om te proberen tot een compromis te komen. Soms lukt dat. Euwe is een groot diplomaat en een man van gezag in de schaakwereld. Je kunt plezier van hem hebben als speler en als steun bij een organisatie, als je hem in zijn waarde laat en zijn gevoeligheden ontziet. Voor mij is hij een vaderlijke vriend.
De KNSB is een amateuristische bond en dat moet zo blijven, vindt Van Steenis. Als ik praat over de opleiding van jonge spelers lacht hij wat sloom. Een schaker is individualist, hij moet alles alleen klaren. Ik vertel dat ik af en toe samenwerk met jeugdkampioenen Van Geet en Roessel. Die had ik in Moskou liever mee gehad dan bij voorbeeld Mühring. Ik leg hem uit dat schaken een vak is, dat waard is om onderwezen te worden. Onze jeugdkampioenen krijgen weinig kansen en geen enkele begeleiding. Ik heb in Moskou de toplanden bezig gezien. Hun succes is het resultaat van een geweldig instructie-apparaat met professionele trainers. Ik bied hem aan kosteloos mee te werken, maar uiteraard kan ik niet alles alleen doen. Ik heb een drukke baan en een gezin en moet ook nog afstuderen.
Het gesprek levert niets op. De illustere voorzitter heeft andere problemen aan zijn hoofd. Toen de gave der diplomatie is uitgedeeld heeft men hem overgeslagen. Hij jaagt zijn beste mensen de pest in. Rotterdam en Amsterdam beginnen een schaakbond buiten de KNSB. Natuurlijk gaat de conflicten over geld!
Van Steenis overleed in februari 1965. Kort daarna trad Frank Goudsmit aan als voorzitter en dat was het begin van een totaal nieuw beleid. Inmiddels is er veel bereikt en onze jonge mensen met ambitie hebben bepaald minder te klagen dan wij vijftig jaar geleden!
Steenis bij de opening van het PAM-toernooi in 1961.
Mijn duel met Pedersen was wel mijn beste prestatie in Moskou.
E. Pedersen – Hans Bouwmeester
Olympiade Moskou 1956, Siciliaans, Rossolimo-variant
1.e4 c5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 De theorie van deze variant was in die jaren nog niet sterk ontwikkeld. Rossolimo had met dit systeem enige aardige successen geboekt.
3…Pf6 4.De2 Dc7 5.O-O e6 6.d3 Le7 7.Lg5 Nu kan zwart een gunstige afwikkeling lanceren. Sterker is 7.Pc3.
7…Pg4 8.Lxc6 Vooral niet 8.Lxe7 Pd4!
8…Lxg5 9.La4 Op 9.h3 volgt 9… Lf6
9…Lf6 10.c3 O-O 11.Pbd2 Te overwegen viel 11.d4 Dan is 11… cxd4 12.cxd4 Lxd4!? Dubieus wegens 13.h3.
11…b5 12.Lb3 Lb7 13.h3 Pe5 14.d4 Pxf3+ 15.Pxf3 cxd4 16.cxd4 Df4 Uiteraard is het evenwicht nog niet beslissend verbroken, maar het zwarte loperpaar is een factor van betekenis.
17.Tfe1 a6 18.Tad1 Ld8 19.Dd3 Tc8 20.d5 Voert de spanning op. Van nu af aan moet zwart rekening houden met het openen van de d-lijn en ook met d5-d6.
20…Lb6 21.Pd4 Tfe8 Dreigt pionwinst.
22.g3 Df6 23.e5 Dh6 24.Kh2 Tc5 Niet zonder risico dwingt zwart de tegenstander tot een verklaring.Ik had de komende verwikkelingen wel zien aankomen, maar wilde niet teveel tijd investeren in diepgaande berekeningen. Mijn stelling leek gezond, dus die moest een stootje kunnen hebben.
25.dxe6 Ook 25.d6 kan in aanmerking komen. Er ontstaat dan een geheel andere partij.
25…dxe6
26.Pf5!? Dit maakt de partij uitermate spannend. Nu komt het erop aan om scherp te rekenen. Gelukkig had ik ruim een half uur meer op de klok.
26…exf5 27.Dd7 Dc6! Hierop was de berekening gebaseerd.
28.Dxf7+ Kh8
.
.
.
.
29.Ld5 Hij moet nu doorzetten want 29.f3 faalt op 29…Tc2+! En na 29.Tg1 Tcxe5 30.Td7 Dh6! 31.Txb7 Lxf2 32.Tg2 Lxg3+! wint zwart in de koningsaanval.
29…Txd5 30.Txd5 Tg8 31.Ted1 Lxf2 32.e6
.
.
.
.
.
Even opletten; er dreigt mat in drie. (33.Dxg8+!)
32…h6 “Was ist der Mensch ohne Ventil”. (Tarrasch)
33.e7 Lc5 34.Dxf5 De witspeler verkeerde in hevige tijdnood. Na de tekstzet zijn de spanningen voorbij. Ik vreesde tijdens dit gevecht vooral 34.e8=D Txe8 35.Dxe8+ Dxe8 36.Td8 Dxd8 37.Txd8+ Kh7 maar dit eindspel moet toch ook voor zwart gewonnen staan.
34…Lxe7 35.Dd7 Lf6 36.Dxc6 Lxc6 37.Td6 Lb7 38.b3 Te8 39.Kg1 Te3 40.T6d3 Te8 41.Td6 Hier werd de partij afgebroken en sloot ik de volgende zet in de enveloppe. (We speelden destijds 40 in 2,5 en daarna 16 in 1) Aan het eindspel valt niet veel te analyseren. Het speelt gemakkelijk. Ik heb dus tijd om Kramer te helpen bij de analyse van zijn moeilijke eindspel.
41…Lc8 42.h4 Kh7 43.T1d2 b4 44.Kf2 Lg4 45.Txa6 Lc3 46.Tc2 Ld4+ 47.Kg2 Te1 48.Ta5 Tg1+ 49.Kh2 Lf3 50.g4 Txg4 51.Tc4 Lg1+ 52.Kh3 Tg6
0-1