Erik Olof
Eduard Lodewijk Olland
Adolf Georg Olland, geboren te 1867, richtte samen andere enthousiaste schakers als negentienjarige student Schaakclub Utrecht op. Los van zijn vele nationale en internationale prestaties (zie een ander hoofdstuk over hem), was hij voor Schaakclub Utrecht onmisbaar gedurende de eerste 45 jaar van ons bestaan.
Om te beginnen gaf Olland in 1890 een handzaam boekje voor schakende beginners uit (Theorie en Praktijk), dat als leidraad diende voor de vele cursussen die hij al die jaren gegeven heeft. Vele jonge talenten van Schaakclub Utrecht heeft hij wegwijs gemaakt in de beginselen van het schaak, maar ook het toernooischaak. Olland was een bijzonder trouw lid en werd minimaal dertien keer clubkampioen (minimaal, omdat van vele jaren onbekend is wie clubkampioen was). Vele jaren voorzitter, erevoorzitter en redacteur van het clubblad moge duidelijk maken dat zijn bijdrage niet gering was.
Maar straks meer over Olland en ook over zijn tragisch scheiden van Schaakclub Utrecht; laten we het eerst eens hebben over Olland. Nee, niet over de Olland, maar over zijn broer Eduard Lodewijk, niet zo’n heel sterke schaker, maar een prima bestuurder. Beiden behoren tot het groepje oprichters van Schaakclub Utrecht. Overigens, ook Ollands vrouw was actief in het vrijwilligersleven. In 1897 werd in Utrecht de eerste damesschaakclub opgericht, waarvan Ollands echtgenote de secretaris was.
Het is een kinderrijk gezin van de instrumentmaker Olland. Zes jongens en een meisje. De jongste is Adolf George en Eduard Lodewijk is zes jaar ouder. Vader Olland is door niemand minder dan Buys Ballot, grondlegger van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, naar Utrecht gehaald. Die heeft voor zijn waarnemingen precisie-instrumenten nodig.
Vader Olland heeft het van geen vreemde, zijn vader heeft hem het vak geleerd. Groningers van oorsprong. Grootvader Olland is de maker van een bijzonder mechanisch schilderij, met speelwerkje, daterend van 1826 en door de familie in bruikleen gegeven aan het Museum Van Speelklok tot Pierement, in de Utrechtse Buurkerk.
De beschrijving van het Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement: Schilderij met in het achterste deel uurwerk, zaagslagwerk, speelwerk met 3 melodieën, klokkenluiderswerk, mechaniek voor golven en schepen. de kast bestaat uit 3, aan elkaar gehechte, onafhankelijk functionerende delen. Het middendeel: stromende rivier, watermolen, bewegende mensfiguren. voorste deel: lijst met rolgordijn en schilderwerk, voorstellende het landleven.
Behalve de Euwe-mars voor draaiorgel, met de onsterfelijke tekst: ‘Als Euwe speelt, heeft hij wit … of zwart’, zijn in dit museum dus ook echte Olland-klanken te beluisteren!
De vader van Adolf en Eduard heeft interesse in het schaakspel. Hij brengt zijn kinderen de beginselen bij, maar de andere broers haken af. Vader Olland heeft een abonnement op het schaaktijdschrift Sissa (links het eerste nummer van 1847), maandelijks met taaie vasthoudendheid uitgegeven door Dr. Verbeek in Wijk bij Duurstede, van 1847 tot 1874. Het laatste nummer kan Adolf als zevenjarig ventje nog bekeken hebben. Schaaktechnisch zal hij meer hebben geleerd van de partijen die hij met zijn vader en oudere broer speelde. Al snel is hij ze echter de baas.
Een interessant fenomeen: de jongere broer die de oudere overtreft. We zien het eveneens bij Jan en Ton Timman, wellicht bij Jeroen en Marcel Piket. En wat te denken van Max en Wim Euwe? Alleen bij de gebroeders Van Foreest ligt het niet zo duidelijk.
Behalve met het praktische spel heeft Eduard broer Adolf ook de weg gewezen naar de compositie van schaakproblemen. Zijn grote verdiensten liggen evenwel in het organisatorische vlak. Sedert de ‘constituering’ van het eerste bestuur van de Schaakclub Utrecht op 5 oktober 1886 tot aan zijn (vroege) dood in 1910 is hij onafgebroken secretaris geweest.
Met zijn broer Willem is Eduard in veel opzichten in het voetspoor getreden van zijn vader, die als instrumentmaker naam maakte. Zij ook hebben aan de wieg gestaan van de instrumentenfabriek die in 1926 in De Bilt werd gevestigd, en die bekend is om de productie van snelwegers. (Nu verplaatst naar Nieuwegein.) Eduard Lodewijk heeft actief deelgenomen aan het besturen van bijna alle schaakclubs die de stad Utrecht in zijn tijd rijk is geweest, de ‘Damesschaakvereeniging’ niet mee geteld. In 1888 heeft hij met Wennekendonk de ‘Werklieden Schaakvereeniging’ opgericht, vermoedelijk de eerste in zijn soort in Nederland. Deze werkmansclub heeft zeker tien jaar bestaan, maar zo lang zijn Wennekendonk en Eduard Olland geen lid gebleven, want na enige tijd werden ze vriendelijk bedankt voor hun bewezen diensten, maar verder waren ze niet meer nodig. Toch te veel ‘heren’ om gewoon mee te blijven schaken.
Een andere schaakclub is ‘e2-e4’ geweest, voor het eerst in het ‘Adresboek der stad Utrecht’ opgenomen in 1891-92. President: E.L. Olland. Het Tijdschrift vermeldt bij zijn overlijden: ‘Hij was de ziel van het clubleven, verzuimde zoo goed als nooit de speelavonden en was om zijn beminnelijk zacht karakter zeer gezien.’
Een foto van Schaakclub Utrecht uit 1906. Zittend, derde van rechts, is Eduard Lodewijk Olland. Drie stoelen naar links, ook zittend, is Adolf Georg Olland. Direct links van Eduard zit overigens Arnold van Foreest.
Adolf Georg Olland
Over de schaakcarrière van Olland vindt u in een ander hoofdstuk een uitgebreid verslag. Hier andere zaken, en zijn bijdrage aan Schaakclub Utrecht.
Links nog een bekende foto van Olland, als hij jonger is.
Adolf Georg Olland, geboren te Utrecht op 13 april 1967, groeide op in Utrecht en zou daar zijn hele leven blijven wonen, tot hij twee jaar voor zijn dood in 1933 verhuisde naar Driebergen. Zijn vader leerde hem schaken, lazen we al, en zijn huiselijk gezin hebben we al een beetje leren kennen. Hij was een gerespecteerd arts, maar wat kunnen we nog meer over hem ontdekken?
Tijdens een speurtocht, onvermoeibaar op zoek naar documenten die helderheid kunnen verschaffen over de oprichtingsdatum van onze dierbare club, ontdek ik iets aardigs. In de Universiteitsbibliotheek van Utrecht ga ik – opnieuw vergeefs – een aantal namen langs. Alleen bij Olland is het raak, maar dat verwachtte ik. Zijn proefschrift is er te vinden, De invloed van het weer op het sterftecijfer, een Hollandser onderwerp kan ik me nauwelijks indenken.
Verder, ach, er staat nog iets bij Olland genoteerd, wat is dat? Een gedicht?! Te vinden op de afdeling oude handschriften. Ik begeef me er naar toe, in het oude gedeelte. Als steeds een bereidwillige bibliothecaris. Even later komt hij met een aantal …. schoolschriftjes tevoorschijn! Die zijn van honderd jaar geleden, dus inmiddels oude handschriften geworden. In de stemmige studiezaal, omgeven door ernstige boekenwurmen, gebogen over dikke folianten met middeleeuwse teksten, blader ik ontspannen deze schoolschriftjes door. Vol gedichten, in opdracht gemaakt door eerstejaars, foeten, in het kader van de ontgroening, in 1889. Bewaard gebleven! Geamuseerd lees ik hier en daar een gedicht. Het stelt allemaal niet veel voor.
Dan stuit ik op een lang gedicht, iemand die er echt zin in had. Ik ontcijfer de naam, P.C. Boutens! Een jaargenoot van Olland. Toen al liet hij zijn dichtader rijkelijk vloeien. Aan één bladzij heeft hij nauwelijks genoeg. Aan het eind wordt het een heel gekriebel. Weten ze dat wel, bij het Letterkundig Museum?
Hij is een uitzondering. De anderen maken zich er maar makkelijk van af. In vogelvlucht kom ik grofweg tot een tweedeling: de ene groep smeekt genade af, de opdracht wordt zeker ervaren als een vorm van geestelijke wreedheid; de andere groep speelt gemaakt enige verbazing over het merkwaardige natuurgebeuren, dat in de herfst plotsklaps overal het groen ontluikt, in de universiteitssteden tenminste.
Olland sluit zich hierbij aan. Onder zijn vierregelige bijdrage staat vermeld, dat hij het eindexamen gymnasium deed in 1889, als 22-jarige dus. Geen vluggertje! Zeker te veel tijd verknoeid met het schaken. Het is tot nu het enige handschrift dat ik van Olland gezien heb.
Hoe vreemd is toch de speling der natuur,
Dat, nu de boom verwelkt en gras en blad verkwijnt,
Een ander groen met jeugdig vuur
Opnieuw in Utrecht’s vest verschijnt.
Niet onverdienstelijk, maar braafjes, zou ik zeggen. Geef mij maar liever regels als paukenslagen, zoals van Bertold Brecht:
Und mach dich nur ein Plan
Sei nur ein grosses Licht
Und mach dich noch ’n zweiten Plan
gehen tun sie beide nicht.
Denn für dieses Leben ist der Mensch nicht schlau genug
Doch sein höheres Streben ist ein schöner Zug.
Het lijkt nog over schaken te gaan ook. Maar daar ging het hier even niet om. Het ging hier over Olland, de schaker als dichter. En niet over Brecht, de dichter als schaker.
Uit de ongetwijfeld zeer stoffige kelder van de Utrechtse universiteitsbibliotheek hebben we ook het proefschrift van Olland laten opdiepen. Olland promoveerde op het proefschrift Invloed van het weer op het sterftecijfer in 1896. Het is gedrukt bij Elsevier, te Amsterdam, en ik lees verder op het titelblad: ‘Te verdedigen op vrijdag 11 december 1896, des namiddags ten 3 ure’. Veel meteorologische gegevens, ter hand gesteld door zijn oudere broer Eduard Lodewijk, die secretaris was bij het K.N.M.I. En natuurlijk zijn leven lang – niet zo lang – ook secretaris van onze club. Ook hier dus een innige samenwerking tussen beide broers.
Helaas, bij de stellingen achterin het proefschrift zit geen enkele verwijzing naar het schaakspel. Er zitten echter wel een paar aardige bij, die ik hierbij maar weergeef:
- Warme zomers doen de kindersterfte aanmerkelijk boven het gemiddelde stijgen
- Men stelle alle artsen van staatswege aan
- Steilschrift is te stellen boven schuinschrift
- Het beste plaveisel voor pleinen en straten is de houten bestrating
Als wetenschapper had Olland een brede interesse. Niet alleen het weer of de artsenij was onderwerp van zijn studie; hij blijkt ook een vooraanstaand botanicus geweest te zijn, met veel kennis van planten en kruiden.
In de bibliotheek van de Schaakclub Utrecht heeft een ingebonden exemplaar gestaan van de eerste jaargangen van het clubblad, waaruit blijkt dat Olland van 1926 tot 1930 redacteur is geweest.
Twee logo’s van Schaakclub Utrecht die op de voorkant van het clubblad in de twintiger jaren pronkten. Boven een logo uit 1926; onder een logo uit 1928. Rond deze tijd vond er een opvallende modernisering van het clubblad plaats. Het logo hieronder is geheel in de stijl van het Futurisme en het opkomende De Stijl van Mondriaan. Op beide logo’s vindt u de naam van Olland terug als hoofdredacteur, die, het kan niet anders, verantwoordelijk is voor deze stilistische omslag in grafische vormgeving.
Na het vertrek van Olland in 1930 verschenen eigenlijk alleen nog mededelingenblaadjes, nauwelijks een clubblad te noemen.
Uiteindelijk is Olland, twee jaar voor zijn dood, in onmin met de Schaakclub Utrecht heengegaan. Die onmin kondigde zich al aan toen Olland zijn praktijk neerlegde in juli 1930 en naar Driebergen verhuisde. In de Telegraaf verscheen een artikel met de strekking dat Olland van een rustige oude dag wilde genieten en zich zou terugtrekken uit het actieve schaak. Dat was tegen het zere been. Hij zou nu juist meer tijd voor het schaken krijgen!
Wie heeft het bericht in de wereld gebracht? Dat blijkt Spanjaard te zijn geweest, die het naar eigen zeggen toch echt zo begrepen had. Spanjaard biedt zijn excuses aan en erkent en passant in Olland ook nog de sterkere speler. Een diepe buiging. Olland kondigt prompt aan dat hij verder mee wenst te doen aan de winterwedstrijd, buiten mededinging. De andere speIers moeten ook eens een kansje krijgen. Hij weet geen raad meer met de bekers.
In het clubblad van juni/juli 1930 neemt Olland afscheid als redacteur. Hij heeft dat werk sinds het voorjaar van 1926 gedaan, als opvolger van de overleden Mr. Van der Eerden, die er in 1923 mee begonnen is. In zijn afscheidsrede klaagt Olland nog over het geringe aantal bijdragen voor bet clubblad. Niets nieuws onder de zon!
In die periode verloopt de landelijke competitie voor Utrecht desastreus. Utrecht eindigt in 1930 op de laatste plaats, met 0 punten. In twee degradatiewedstrijden tegen Bussum klaart de lucht niet op. Utrecht wordt met 7 – 3 en 8 – 2 verpletterd. Aan het eerste bord speelt Olland gelijk tegen Felderhof. Spanjaard aan bord 2 en Van Foreest aan bord 3 falen volledig. De uitbreiding van de hoofdklasse van vijf naar zes teams redt Utrecht echter van degradatie.
Na Olland neemt het bestuur van ‘Utrecht’ zelf de verantwoordelijkheid op zich het clubblaadje te redigeren. De bestuursleden A. Boer en H.J. Robijns kwijten zich van die taak. Ollands gezondheid dwingt hem de winterwedstrijd te laten voor wat hij is; over die wedstrijd is verder weinig te lezen. De redactie klaagt dat ze te weinig informatie krijgt.
Het januarinummer van 1931 vermeldt de dood van H.C. Oudegeest, die meer dan twintig jaar secretaris is geweest. Olland blijkt niet te zijn opgesteld in het eerste team, waarmee een tamelijk ondoorzichtige periode van onmin begint tussen hem en het bestuur. In januari 1932 een rancuneuze ingezonden brief van Olland, die te maken heeft met het clubkampioenschap.
Anders dan in 1907 veroorzaakt de brief geen scheuring. Olland staat helemaal alleen. Hij bezorgt zichzelf geen rustige levensavond, maar gaat er nog eens hard tegenaan. Vanuit een mengeling van oprechte bezorgdheid met de club en een misplaatst gevoel van gekwetste trots, vermoedelijk. Buitengewoon ondiplomatiek, meer het kenmerk van de opstandige jeugd, gaat hij te werk.
Olland fulmineert over het gehalte van de leden, de betekenis van de club, zijn eigen erevoorzitterschap. ‘In het vrijwel inhoudlooze clubblaadje weerspiegelt zich de decadentie van onze club…’
Meestal brengt de oude dag een zekere mildheid met zich mee; zo niet bij Olland. De redactie meent Ollands hartekreten te moeten rechtvaardigen: ‘Hoewel we het in het algemeen niet gewenscht achten, dat er in ons clubblaadje artikelen van polemischen aard verschijnen…’ Tja, orde en rust zijn ver te zoeken. Rond de jaarwisseling 1931-1932 is de escalatie toegenomen; Olland heeft de leden een circulaire thuisgestuurd, met scherpe beschuldigingen aan het adres van het bestuur: ‘misleiding’, ‘laster’.
De kwestie van het clubkampioenschap is niet naar Ollands tevredenheid opgelost. Op de ledenvergadering van 28 januari 1932 verklaart Spanjaard zich ‘onder applaus, bereid om, indien dat kan baten, zijn titel ter beschikking te stellen’. Jhr. Arnold van Foreest dient een motie in, om de verzoening op gang te helpen. Maar ook al wordt die motie met algemene stemmen aangenomen, Olland blijft mokken. Hij haalt zelfs zijn vele schaakboeken terug uit de bibliotheek. Die blijken in bruikleen te zijn gegeven en niet geschonken. Bibliothecaris P. Jungman verzucht: ‘De hierdoor zeer geslonken bibliotheek …’ en ‘…onze bibliotheek in bedroevende mate gehavend…’
Andere leden staan schaakboeken af, met de vermelding ‘in eigendom afgestaan’. Maar de onmin wordt er niet mee uit de wereld geholpen. Als de 66-jarige Olland tijdens het Nederlands kampioenschap achter het schaakbord is overleden, publiceert het clubblad slechts een bescheiden in memoriam, waarin zonder al te veel warmte de verdiensten van Olland worden opgesomd. De narigheid ligt nog te vers in het geheugen. Triest.
Uit betere tijden: de oorkonde waarop staat dat Schaakclub Utrecht Olland tot Eerevoorzitter maakt. Gedateerd uit 1901.
Het conflict Olland – Spanjaard uit 1930
Eduard Spanjaard
Aan de leden.
Het bestuur der Schaakclub Utrecht is zoo welwillend geweest mij de gelegenheid te geven in het clubblaadje te antwoorden op het stukje van dr. Olland, getiteld “Aan de leden”. Voor hen die het niet gelezen mochten hebben, volgt hier eerst ter verduidelijking het bewuste bericht uit De Telegraaf.
“Olland wint den eersten prijs.
Winterwedstrijd Utrecht.
Utrecht, 7 mei. – door achtereenvolgens nog te winnen van Dr. Schuckink Kool en Dr. Brester wist Dr. Olland zijn reeds zoo fraaie score tot 12 uit 12. Hoewel hij nog één partij moet beëindigen, is hij reeds zeker van den eersten prijs en den zilveren beker, die thans zijn eigendom wordt, daar hij deze vier maal heeft gewonnen, namelijk in 1926, 1927, 1929 en 1930 (1928 Spanjaard).
Dr. Schuckink Kool maakte in de Siciliaansche opening een fout, waardoor hij ‘gaten’ kreeg op f5 en d5. Dr. Olland maakte hiervan een krachtig gebruik en won spoedig. Tegen Brester verdedigde Olland zich Russisch. Hij wist op den achtsten zet een stelling te verkrijgen die theoretisch als voor zwart minderwaardig geldt, maar waarin hij door eigen analyses een nieuwe zet had gevonden, die zwart ’t beste aanvalsspel geven.
Daar Dr. Olland binnenkort zijn dokterspractijk gaat neerleggen en Utrecht zal verlaten, is het niet uitgesloten dat hij zich ook uit ’t schaakleven zal terugtrekken. Mocht dit zoo zijn, dan vormt zijn schitterend resultaat in deze winterwedstrijd een waardig slot aan zijn schaakcarrière”.
Hoewel ik slechts de mogelijkheid van een terugtrekken heb verondersteld, immers schreef ik; “is het niet uitgesloten”en “mocht dit zoo zijn”, blijken toch sommige lezers uit het stukje de conclusie te hebben getrokken dat Dr. Olland in ieder geval met schaken zou ophouden.
Ik betreur het zeer dat ik, in journalistieke haast het zoo goed gemeende verslagneerschrijvend, er geen oogenblik aan gedacht heb, dat een en ander tot een misverstand kon aanleiding geven en bied gaarne mijn welgemeende excuses aan voor de moeilijkheden die ik hierdoor dr. Olland misschien heb berokkend.
Nog meer betreur ik het echter, dat het berichtje bij onze geachte eerevoorzitter het vermoeden heeft gewekt dat de wensch bij mij de vader der gedachte zou zijn geweest. Immer, het tegendeel is waar. De vader mijner gedachte is eigenlijk geweest een gesprek met een onzer meest gezien spelers, die me mededeelde dat hij een terugtrekken van Dr. Olland waarschijnlijk achtte, daar deze Utrecht ging verlaten. Mijn antwoord hierop was dat me dit buitengewoon zou spijten, daar juist het besef een sterkere speler boven mij te hebben, steeds de prikkel was, die mijn belangstelling voor het schaken gaande hield.
Genoemd lid zal dit gaarne willen bevestigen. Moge dit Dr. Olland overtuigen dat zijn boos vermoeden ongegrond is geweest en hem bij de Telegraaf het verzoek doen terugnemen om van mij geen berichten omtrent zijn persoon op te nemen, dan na correctie.
En moge tenslotte Dr. Olland nog vele jaren de voorvechter blijven van ons eerste tiental, dat blijkens de resultaten waarlijk zijn steun niet missen kan.
Antwoord Olland
Uit het bovenstaand stukje van den heer E. Spanjaard, dat ik met groote voldoening plaats, blijkt duidelijk, dat slechts een misverstand de oorzaak van het geïncrimineerde bericht is geweest. Gaarne constateer ik dat er mijnerzijds inderdaad geen reden bestond tot het booze vermoeden dat in het bovengenoemd misverstand zijn oorsprong vond. Ik zal het op prijs stellen met den heer Spanjaard, zoo vaak de gelegenheid zich voordoet, te strijden voor de eer van onze club. Overeenkomstig zijn wensch heb ik aan de redactie van De Telegraaf geschreven.
Links een jonge Spanjaard; rechts een oude Olland.