Jhr. Arnold van Foreest (1863-1954)
De broers Van Foreest zijn een begrip geweest in het Nederlandse schaakleven. In ons jubileumboek wordt enige – te bescheiden – ruimte gegeven aan ons oud-lid èn ere-lid Arnold van Foreest, drievoudig Nederlands kampioen (1889, 1893 en 1896). Voor Schaakclub Utrecht zijn zijn verdiensten onmetelijk geweest, te beginnen met een voorzitterschap van 1911 tot 1916. Te zijner ere is jarenlang het Van Foreest-toernooi door de club georganiseerd, ook al in het jubileumboek sterk onderbelicht. Hieronder bijdragen van Erik Olof, Eduard Spanjaard, Max Euwe, Jan Visser en van Oosterwijk Bruyn.
Een klassieke en unieke foto. Links aan tafel zit Arnold van Foreest, rechts Dirk van Foreest, beide tegen de negentig jaar. Staande aan tafel zien we links Jan Hein Donner en rechts ons eigen Hans Bouwmeester! De foto kreeg als bijschrift: “de oude garde schaakt – de jonge garde ziet toe”.
In de nagalm van Euwemars en Ollandklanken
Erik Olof
Uit het jubileumboek 100 jaar Schaakclub Utrecht.
Eind vorige eeuw behoorden de gebroeders Van Foreest tot de vaderlandse top. Arnold van Foreest (1863-1954) zou een fractie minder sterk zijn geweest dan Dirk, die driemaal in successie het toen nog officieuze kampioenschap van Nederland won, in 1885, 1886 en 1887 en daarna terug trad vanwege zijn drukke dokterspraktijk.
Boven een foto van het NK 1887. Het kampioenschap dat Dirk van Foreest aldus voor de derde keer op rij kampioen werd. Rechts, zittend aan de tafel achter de zwarte stukken, zien we Dirk van Foreest. Rechtsachter hem Arnold van Foreest, links daarnaast: Olland. De volledige lijst van aanwezigen: (staand van links naar rechts) Benima, Süsholtz, Veraart, Tresling, Olland, Arnold van Foreest; (zittend van links naar rechts) Pinedo, Loman, Tinholt, Rothe, Dirk van Foreest.
Maar Arnold was aan hem gewaagd. Hij boekte vele successen in de Bondswedstrijden en is zijn leven lang een actief en vooraanstaand schaker, schaakbestuurder, organisator en propagandist gebleven. En wat in dit kader belangrijk is: hij was lange tijd lid van de Schaakclub Utrecht, meer dan vijftig jaar. Arnold was een beminnelijk man, die in Nederland waarschijnlijk de meeste erelidmaatschappen van schaakclubs en -organisaties in ontvangst heeft mogen nemen, ten minste twaalf, waarbij ook een erelidmaatschap van de Schaakclub Utrecht. In de woelige jaren 1906-1907 was hij voorzitter van de landelijke schaakbond, van 1911 tot 1916 voorzitter van Schaakclub Utrecht. Vele malen was hij bovendien clubkampioen.
Een foto van het NK 1898. Twee jaar nadat Arnold voor de derde keer Nederlands Kampioen werd. Arnold is vijfde van links. Olland helemaal rechts. Iedereen vermeldend: (staande van links naar rechts) Moquette, Bleijkmans, Heemskerk, van den Berg; (zittend van links naar rechts) Loman, Benima, Te Kolsté, Arnold van Foreest, Tresling, Meiners, Olland.
Als schaker is zijn grootste succes wel de gedeelde eerste plaats geweest in een vierkamp met Marshall, Olland en Esser, begin deze eeuw. (Van Foreest maakte remise tegen Marshall en versloeg de beide anderen.) In de clubcompetitie verdedigde Arnold steeds een van de eerste drie borden van ‘Utrecht’, tot in de jaren van de Tweede Wereldoorlog.
In die duistere tijd, 1943, werd hij tachtig jaar. Onder uiterst moeilijke omstandigheden zette zijn club hem in de bloemetjes. Van heinde en verre kwamen de schakers hem feliciteren; Waling Dijkstra reisde helemaal uit het hoge noorden. Euwe was er ook, die juist in die tijd was aangezocht om het bestuursvacuüm in de schaakbond op te vullen. Er bestond een bestuurscrisis, doordat Zittersteyn met anderen uit protest tegen vergaande, dictatoriale maatregelen van de Duitse bezetter als voorzitter was opgestapt. (Het bestuur zou voortaan niet meer gekozen worden, maar benoemd door de bezetter.) Euwe bleek een aanvaardbaar compromis voor alle partijen, maar hij was nog niet officieel geïnstalleerd. Hij begon daarom zijn feestrede ongeveer zo: ‘Ik sta hier als voorzitter van de Nederlandse Schaakbond, maar onder voorbehoud. Alles wat ik hier ter huldiging ga zeggen, zeg ik dus onder voorbehoud!’ Zo’n grapje was aan Van Foreest wel besteed. Na de oorlog verhuisde Van Foreest naar Apeldoorn.
Een kleintje onversneden!
Eduard Spanjaard
Uit het gedenkboek Jhr. A.E. van Foreest, dat door SCU in 1948 uitgegeven is ter ere van de 85-ste verjaardag van Arnold van Foreest.
“Een kleintje onversneden!” Dat was de term, waarmede Jhr. Van Foreest in zijn Utrechtse tijd schaak placht te geven ter inleiding van een winstcombinatie.
Wie was en is een charmanter man in de Nederlandse schaakwereld dan deze schaakedelman? Wie paarde aan een zo voortreffelijke sportiviteit een zo grote schaakkracht en een zo duidelijke afkeer van puntjes-jagerij? Wie trok in den lande méér “Kiebitze”, méér bewonderaars en méér vrienden? Unaniem zal het antwoord luiden: “Niemand!” Van Foreest is de ideale schaak-mens, de perfecte mens-schaker. Zijn ridderlijkheid, zijn humor, zijn liefde voor het schaakspel, zijn warme hartelijkheid, ziedaar enige van de zuilen welke het gebouw van zijn persoonlijkheid blijvend verhieven en verheffen.
Wat is toch het geheim van Jhr. van Foreest, dat hij, ondanks zijn 85 jaren, blijft behoren tot de prominenten der Nederlandse schaakwereld? Stellig niet meer zijn speelsterkte; de tijd dat hij kampioen van ons land was, is lang voorbij. In het tijdschrift van de laatste tien tot twintig jaren zult ge gemengde resultaten van de Nestor vinden.
Neen, het zwaartepunt ligt ons inziens elders. Het merendeel der schaakspelers immers is egocentrisch en men zou haast tot de overtuiging komen, dat deze – technisch productieve, maar menselijk vaak steriele – eigenschap een conditio sine qua non, een noodzakelijk kwaad is, ware het niet dat een figuur als Jhr. van Foreest ons toont, dat het ook anders kan. Om het tot een flinke schaakhoogte te brengen, schijnt egocentriciteit, de drang om ons in onszelf terug te trekken, uitsluitend aan onszelf werken en te schaven, onvermijdelijk. “Schaakmeesters moeten hyena’s zijn”, pleegt meester Sämisch te zeggen. “Zij moeten niets en niemand ontzien en voor geen middel terugdeinzen, om hun doel te bereiken”.
Maar onze schaakedelman leert ons dat dit een misvatting is. Hoe weinigen van ons gunnen zich de tijd, om een zwakke speler eens de gelegenheid te geven zich door tegen ons te schaken, omhoog te werken? We hebben het immers te druk om aan deze voor ons oninteressante taak onze beperkte schaakuren op te offeren!?
Anders van Foreest. Steeds stond hij voor ieder klaar, op elke vrije clubavond en zonder aanzien der zwakke krachten van de tegenpartij. Hoevelen van ons, hebben niet hun schaakhart kunnen ophalen aan de offerpartijtjes tegen den excellenten aanvalsspeler en hun kennis en ervaring kunnen vergroten? Men denke slechts aan de “Toren”, waarin de verliezer een dubbeltje moest storten voor het 40-jarig jubileum. Stellig was de jubilaris de beste en meest gewaardeerde collectant!
Van Foreest hij ontziet alles en iedereen en vergeet nooit, dat het schaakspel slechts een kostelijke beuzelarij is. Wanneer andere spelers na een belangrijke competitie-zondag door draaien en alles om zich heen vergeten bij hun analyses, dan zei Van Foreest: “De Zondagavond is voor mijn vrouw”, en hij ging naar huis.
Het is zoals het voortreffelijke boekje van de na-oorlogslitteratuur ‘Amor Fati’ zegt: “Elk mens heeft de keus tussen twee wegen, om het even wat hij is, arbeider, kunstenaar, koopman of politicus. Hij kan zich zelve zoeken, dat is een weg, hij kan ook de zaak zoeken, die hij dienen wil.”
Het zij zo, dat de meeste schakers, om sterke spelers te kunnen worden, zich zelve zoeken moeten. Maar van Foreest verstond en verstaat de kunst, de zaak te zoeken, die hij dienen wil, in casu het schaakspel. Hem interesseert slechts de schoonheid van het spel, niet zijn eigen winstpunt. Hij denkt aan de verlangens van de derdeklassers, het belang van de club, de wensen van zijn partners, pas daarna komt hij zelf. Ziedaar het geheim van Jhr. van Foreest, ziedaar waarom zijn schaakzon niet ondergaat, waarom hij de gevierde en onvergetelijke persoonlijkheid blijft in de zo merkwaardige schaaksamenleving. Hij wàs onze halfgod uit onze jonge jaren en blééf de superieure, bewonderde, intens menselijke figuur, decennia lang.
Dáárom vergeten wij ook niet, wat hij bracht, wat hij zei en wat hij deed. Intuïtief voelden en voelen wij in hem de krachtige en goede mens, wiens uitingen ons bij blijven.
O, die eerste simultaanpartij tegen van Foreest, toen wij op de drempel der eerste groep stonden. Van Foreest moest zijn aandacht over een 25 borden verdelen en kwam in het nauw. Een leuning stoel werd aangerukt en de simultaanspeler ging er op z’n gemak bij zitten. Het baatte hem niet, voor het eerst moest hij zijn koning tegen ons neerleggen en we dachten dat ons hart stilstond van vreugde. Een brede grijns, een olijke opmerking, toonde zijn innerlijke pret, hoe dat aankomende broekje hem deed sneven. En hoe zoet was de revanche!
Enkele weken later kwam de eerste heuse wedstrijdpartij tegen de gevreesde crack. Dagen tevoren leefden we als in trance. Openingsvarianten werden herkauwd en uit het hoofd geleerd. In onze angst en radeloosheid zochten we, een uur voor de wedstrijd, onze toevlucht bij de allround speler en schaakjournalist Goud, hopende op de reddingbrengende tip, de schaaksteen der wijzen, die ons althans, met wit, veilig door de opening zou lozen. Helaas, een Goudsche domper was het resultaat. “U verliest van van Foreest”, dat waren de woorden die hij zei, toen hij ons uitliet, woorden die als mokerslagen dreunden, omdat wij wisten dat het waar was.
Vlijmscherp hanteerde van Foreest het schaakmes en op mijn 16e zet speelde ik het slechte Pf3-d2? en ontstond de linkerdiagram. De veteraan kwam dan ook hoorbaar in zijn element. Inderdaad hoorbaar, want als tegenstander kon men, althans in vroeger jaren, duidelijk een zacht gesnuif waarnemen, als de wolf die mensenvlees ruikt, zodra Van Foreest een offer aan het doorrekenen was. Na mijn paardzet hoorde ik dat gesnuif en toen wist ik dat ik mijn testament wel kon opmaken. 16… Ld6xh2! Binnen 30 zetten eindigde onze eerste officiële ontmoeting met de veteraan en zijn klap was raak! Later ging het wel anders maar nimmer verminderde de kracht, die van hem als mens uitstraalde.
Vreemd, hoe wij sommige details kunnen onthouden, terwijl belangrijke gebeurtenissen worden vergeten. Het gebeurde in Bussum en wij speelden een opwindende partij tegen Van Doesburgh, zenuwslopend &eagrave;n door het verloop èn omdat de wedstrijd ervan kon afhangen. Het was beslist niet te zien, wiens aanval het eerst zou doorslaan. Ineens rustte even de hand van Foreest op onze schouder “Goed zo”, zei hij, meer niet. Dit kleine gebaar was de steun die we behoefden, en daarmee zegenvierde het eerste tiental.
Steeds stond hij zijn mannetje op de 64 velden. Geen meester verbeterde ooit zijn koningsaanvallen en zijn eindspeltechniek. Maar hij werd geen wereldkampioen, omdat hij nimmer vergat, dat het schaken slechts een spel is. Hij was steeds de perfecte natuurspeler, die zich niet wenste te begraven onder stapels huiskamervarianten; die weigerde om avond aan avond aan theoriestudie te wijden. Van Foreest’s opvattingen van het schaakspel zijn die van den Ridder uit de Middeleeuwen, recht op het doel af, met open vizier. Zijn motto luidt kortweg: “Waar staat de vijandelijke koning??” Hij heeft een afkeer van de moderne loopgravenoorlog, een afkeer, welke hem meermalen deed doodlopen tegen de afwachtende positiestrategie der jongere schaakgeneratie.
Meent niet, dat hierdoor zijn goede humeur ooit werd beïnvloed. Het gebeurde eens, dat Van Foreest in een tweedaagse wedstrijd van onze club was ingedeeld in een groep van vier, met o.a. Dr. Euwe. Tegen het einde kwamen we binnen. “Hoe hebt U gespeeld?” was onze vraag. “Ik heb lang gerocheerd”, luidde het duistere antwoord. ???????? “Ja, ik scoorde drie nullen!” Zo is Van Foreest, blijmoedig, een goede grap op het juiste moment, steeds sportief.
Is er wel iemand onder de Nederlandse schakers, van wie we met recht kunnen zeggen dat hij geen vijanden heeft. En toch verlaagt hij zich nimmer tot strooplikkerij of gehuichel. Men denke slechts aan die donkere dagen onzer club, dat klachten van een grote groep leden de Vereniging haast in twee aparte clubs dreigde te splijten. In een uiterst geladen buitengewone vergadering nam hij vanzelfsprekend de leiding in handen. Zonder de minste concessie, recht door zee, met ernstige blik en vol waardigheid wist hij het conflict te overbruggen. Het fluïdum zijner tactvolle persoonlijkheid werkte als olie op de golven. De rust keerde weer, de club blééf één. Zonder zijn krachtige optreden toen ware het kampioensjaar 1946 nooit gekomen!
Ieder menselijk wezen wordt ééns door den groten Levensschaker mat gezet. Wanneer wij de 85-ste verjaardag van iemand vieren, dan is het zeker niet verwonderlijk of cru, een “memento mori”, een “gedenk te sterven”, uit te spreken. Maar bij het 85-jarige levensjubileum van ons geliefd erelid van Foreest schijnt het haast onnodig aan het onafwendbare einde te denken. Wanneer er schaakpartijen zijn van over de honderd zetten waarom zou de vitale en gezonde van Foreest nu ook niet eens een levenspartij van honderd of meer jaren spelen? Als er iemand is, die het kan, dan is hij het! En wien zouden wij het méér gunnen?
Jhr. van Foreest, schaakedelman onzer club, mogen wij op deze dag een onvervulbare, maar toch zo goed gemeende verjaarswens uitroepen? Wat wij U toewensen op het, grote Schaakbord des Levens, Jhr. van Foreest is … eeuwig schaak!
Uit de vele mooie partijen die Arnold van Foreest gespeeld heeft, staan wij hier stil bij een echte vechtpartij tegen Olland, gespeeld in 1907. Als Olland, ook al zo’n combinatorisch begaafde speler, tegen Arnold van Foreest speelde, dan was dat voor veel clubspelers aanleiding eens bij hun bord te komen kijken! Groot spektakel kon immers verwacht worden, en de spelers stelden de toeschouwers doorgaans niet teleur. De partij maakt ook duidelijk was een echte vechtersbaas van Foreest was; op een gegeven moment kan hij maar beter de remise binnenhalen, maar hij blijft de strijd zoeken!
Jhr A.E. van Foreest – Dr. A.G. Olland
6e matchpartij uit 1907
[Commentaar uit herdenkingsnummer 1948.]
1.e4 e6 2.d4 d5 3.Pc3 Pf6 4.Lg5 Lb4 5.e5 h6 6.Ld2 Lxc3 7.Lxc3 Gebruikelijker is 7.bxc3 Pe4 8.Dg4 g6 9.Ld3 Pxd2 10.Kxd2.
7…Pe4 8.Ld3 Pxc3 9.bxc3 c5 10.Lb5+ Ld7 11.Lxd7+ Pxd7 Daar wit hier een tempo minder heeft (10. Dg4 Da5 en Pe2 faalt op c4, terwijl cxd4 na Kd2 of Dg3 zou volgen) is een bedachtzame handeling vereist. Zwart moet nu m.i. de lange rochade voorbereiden, ondanks de open b-lijn, daar hij de stelling met c4 kan afsluiten; ook zelfs na de afruil op d4 komt 0-0-0 in aanmerking omdat de zwarte stukken sterke velden op de damevleugel kunnen innemen.
12.Pe2 cxd4 13.cxd4 Da5+ 14.c3 O-O 15.O-O Tc8 16.f4 Pb6 17.Tf3 Tc6 18.Dc2 Pc4
19.f5 Deze doorbraak verschaft wit goede tegenkansen daar zwart natuurlijk f5-f6 niet mag toelaten en zodoende zijn centrumstelling uit elkaar moet laten slaan.
19…exf5 20.Dxf5 Pd2 21.Te3 Da3 22.Dc2 Pc4 Hiermee geeft zwart toe, dat zijn laatste manoeuvres niet voldoende doordacht waren. Consequent was 22… Pe4 23.Txe4 dxe3 24.Dxe4, waarna de witte centrumpionnen zeer sterk dreigen te worden. Nu krijgt wit echter het initiatief en dan is van Foreest uiterst gevaarlijk.
23.Tg3 f6
.
.
24.e6! Minder goed was 24.Dg6 De7 25.Dxh6 fxe5.
24…Txe6 25.Pf4! Te4! En niet Td6 26.Txg7 Kxg7 27.Dg6 en wit heeft minstens remise.
26.Pxd5 f5 27.Dd3! Valt niet alleen c4 aan; lokt ook de dame weg van de dekking van toren f8.
27…Db2 28.Tf1 Dxa2 Nu volgen er prachtige wendingen, die door de witspeler fraai berekend zijn.
.
.
.
.
29.Dxe4! fxe4 30.Pe7+ Kh7 31.Txf8 e3 Niet het materiële risico is hier groot (dame plus pion tegen twee torens), maar wel het positionele; zal de zwarte vrijpion op de e-lijn, die thans al mat op a1 helpt dreigen, het witte spel niet machteloos maken? Het vervolg is van beide kanten geforceerd.
32.Pg6 Da1+ 33.Tf1 Dxc3 34.Pf8+ Kg8 30… Kh8 verliest: 31,Pe6 g5 32.Tgf3 en wit weeft een matnet. Bv. 32… Pd2 33.Tf8 Kh7 34.T1f7 Kg6 35.Tg7 Kh5 36.Pf4! (Kg4 h3 Kh4 g3 Kxg3 Pe2 en damewinst). Of bv. 32… Pd6 33.Tf6 Pe4 (Kh7 Pf8 en paardwinst) 34.Txh6 Kg8 35.Tf8 mat.
35.Pe6 g5 36.h4 Met 36.Tf8 Kh7 37.Tf7 had wit een gewonnen stelling bereikt; na elke koningszet volgt Tgf3 en het mat is slechts met materiaalverlies te verhinderen.
36…Pd2 37.Tf8+ Kh7
38.hxg5 Hier had de heer van Foreest zijn fraaie aanvalscombinatie kunnen bekronen met 38.h5, gevolgd door eeuwig schaak op f7 en f8. Maar dat ligt niet in zijn aard!’ Er volgde:
38…Dc1+ 39.Kh2 Pf1+ 40.Txf1? Nog altijd kan Jhr van Foreest naar remise overschakelen met 40.Kh3 Pxg3 41.Tf7 met eeuwig schaak! Opnieuw kan hij zijn temperament niet in toom houden!
40…Dxf1 41.g6+ Kg8 42.Txe3 Df5 43.g7 a5 44.Te5 Df6 45.Te4 Wit wil het paard ondersteunen met d5 en vervolgens Tf4-f8 spelen.
45…a4? Dr. Olland meende aan dat het na 45… De7 mogelijke paardeneindspel(!) voor zwart gewonnen was: 46.d5 Dd6 47.Tf4 Kh7 48.Kh3 Dxd5 49.g8D Kxg8 50.Tf8 Kh7 51.Tf7 Kg6 52.Pf4 enz. Maar na 48.Kg1 is dit eindspel helemaal zo duidelijk nog niet, omdat de witte koning op tijd de damevleugel kan bereiken. Maar na 45… Dg6 46.Te5 a4 47.d5 a3 48.d6 Dd3 is niet te zien hoe wit verlies kan ontlopen.
46.d5 a3! Na b5 volgt nu Tf4 De5 Kh3, dreigend Tf8.
47.Ta4 En nu hernam de partij haar rechtvaardigen loop: er volgde remise door eeuwig schaak, niet door wit, maar door zwart gegeven:
47…De5+ 48.Kg1 De3+ Een boeiende partij! In al zijne phasen!
1/2-1/2
Links een foto van Arnold Foreest toen hij nog jonger was. Zo rond de eeuwwisseling, schat ik. Rechts een bekendere foto van hem, zo aan het eind van zijn leven.
Een waaghals van top tot teen
Dr. M. Euwe
Uit het gedenkboek Jhr. A.E. van Foreest, dat door SCU in 1948 uitgegeven is ter ere van de 85-ste verjaardag van Arnold van Foreest.
Amsterdam, 16 mei 1948. De vlag uit op 20 juni a.s., wanneer Jhr. A.E. van Foreest zijn vijfentachtigste verjaardag gaat herdenken! Vijfentachtig jaar en nog altijd even vief, vooral als de aanstaande jubilaris achter het schaakbord zit. Dit is geen gewoon jubileum van een schaker, die jaar in jaar uit solider gaat spelen en nu op hoge leeftijd terug kan blikken op een ‘Stürm und Drang’-periode van heel lang geleden, gerijpte middelmaat van een halve eeuw oud en geconsolideerde classificatie sindsdien.
Neen, bij Jhr. van Foreest liggen de zaken heel anders, hij heeft zijn schaakjeugd nog niet achter de rug! Hij speelt nog steeds even fris en ondernemend, tintelend van aanvalslust als zestig jaar geleden. Een waaghals van top tot teen, die geen respect toont voor welke reputatie dan ook en daardoor voor iedere schaakgrootheid gevaarlijk kan worden.
Iemand met zo’n stijl verveelt zich nooit en moet heel veel van het schaakspel houden, hij zal het spel trouw blijven, ook al schrijven geleerde geesten nog zo verstandig over remisedood en soortgelijke wanbegrippen. De jubilaris speelt goed schaak, hetgeen evenwel nog niet zijn grootste verdienste is. Er komt nog een tweede factor bij, die minstens zoveel gewicht in de schaal legt, namelijk de persoon van de jubilaris: geestig en sportief, een aangenaam causeur, die elke situatie van de – humoristische kant – beschouwt. Hij houdt van het schaken, hij speelt om het spel en niet om de knikkers en hij brengt zijn sportieve opvattingen in praktijk onder complete wegcijfering van zijn eigen ik.
Voor een schaker wil dat laatste heel wat zeggen. Want het moet mij van het hart hoeveel goede eigenschappen het schaakspel ook moge aankweken, veel schakers zijn toch wel erg doordrongen van hun eigen betekenis en de waarde van hun eigen schaakspelletje. En dit opgeschroefde gevoel van eigenwaarde missen wij bij Van Foreest ten enemale. Hij wint of verliest met hetzelfde plezier, als het maar leuk toegaat. Als hij zich maar heeft uitgeleefd in verwikkelingen, waaraan geen touw is vast te knopen, of als zijn tegenstander hem er fijntjes in heeft laten lopen. Neen, een uitvoerig overzicht te gaan schrijven van de schaakloopbaan van de jubilaris, daarmee wil ik mijn lezers niet ophouden. Het spreekt vanzelf, dat van Foreest veel wedstrijden heeft gespeeld, het de ene keer wat beter, de andere keer wat slechter heeft afgebracht, het erelidmaatschap draagt van een eindeloze reeks van verbintenissen, een charmant simultaanspeler is, enz. enz.
Ik wil slechts een tweetal hoogtepunten aanstippen.
12 maart 1911. De wereldberoemde Amerikaanse grootmeester Marshall had in snel tempo alle bekende en ombekende Nederlandse grootheden aan zijn zegekar gebonden en kwam als slot van zijn tournee in de Paaswedstrijd van het V.A.S. – toen ook al traditie – tegenover Olland, Esser en Van Foreest. Zou Olland of Esser nu misschien eens een kansje krijgen? Neen, die twee eminente spelers zijn alleen maar gewoon sterk en plaatsen de Amerikaan niet voor bijzondere problemen.
Van Foreest doet dat wel: hij laat zich niet intimideren, offert de kwaliteit en als zijn grote tegenstander toen niet wijselijk op remise had aangestuurd, was hij er aangegaan. De einduitslag luidde: 1/2. Van Foreest en Marshall 2½; 3. Olland 1, 4. Esser 0.
03/12/1911
[Commentaar van Robert Beekman]1.e4 e5 2.d4 exd4 3.c3 d5 4.exd5 Dxd5 5.cxd4 Pf6 6.Pf3 Pc6 7.Pc3 Lb4 8.Le2 O-O 8… Pe4 9.Ld2 Lxc3 10.bxc3 0-0 11.0-0 Pxd2 leidt tot een gelijke stelling.
9.O-O Lxc3 10.bxc3 Lg4 In deze stelling heeft wit het loperpaar, en dat is met een open stelling als deze een voordeeltje waard.
11.Tb1 Marshall zoekt de complexiteit op, vermoedelijk er op rekenend dat zijn surplus aan rekentalent gunstig is. Rustiger was bijvoorbeeld h3 Lh5 Le3.
11…Tfe8 Slaan op b7 kan toch niet: Txb7 Pxd4.
12.h3 Lh5 13.Le3 Ook hier was bijvoorbeeld c4 Dd7 Le3 (Txb7 Txe2 Dxe2 Pxd4 met voldoende compensatie) niet oninteressant.
13…Tab8 Een zet die niet bij de stijl van Foreest past! Wat heeft hem doen afzien van Dxa2? Indien Txb7 Pd5 Ld2 Pa5, en de toren op b7 moet naar b5 of b1. In beide gevallen volgt Txe2 Dxe2 Pxc3.
14.Tb5 Laatste kans op een zet als c4! Na Da5 volgt Db3, en wit staat een beetje gekunsteld, maar de zwarte dame op a5 evenzeer.
14…Dxa2 There is no turning back now! Marshall dwong van Foreest tot het aannemen van het offer op a2, en geforceerde varianten verschijnen nu op het bord.
15.Tc5 Een zet als De6 gaat nu niet. 16.d5 kan dan niet wegens Dd6 17.dxc5 Txe3 en zwart trekt aan het kortste eind, maar 16.Txh5 Pxh5 17.Pg5 wint de kleine kwaliteit.
15…Lg6 16.Lc4 Dc2 17.Da1 Deze stelling zal Marshall in zijn vooruitberekening in het hoofd gehad hebben. Wat dreigt wit? Welnu, na Pg5 is de dreiging van damewinst met Tc1 zeer vervelend. Ook dreigt wit sterk d5 en de pionnen op c7 en/of a7 kunnen geslagen worden. Een belangrijke zet is nu 17… Pd7. De toren heeft dan geen goede velden op de vijfde rij, en Pg5? Pxc5 maakt het veld f5 vrij. Er volgt dan de geforceerde variant 18.Tc1 De4 19.Ld5 De7 20.Lxc6 bxc6 (Pxc5 Lxe8 wint een stuk) 21.Txc6 en de zwarte pionnen op a7 en c7 zijn zwak. Duidelijk voordeel voor wit, dus. ‘ Maar in deze stelling verraste van Foreest Marshall met:
17…Txe3! 18.fxe3 Pe4 Direct Pe4 kon natuurlijk niet wegens Tc1 en damewinst, waarop nu kan Df2 volgen.
19.Txc6 Marshall offert hier gelijk de kwaliteit terug met Txc6. In de commentaren wordt telkenmale gezegd dat hij daar verstandig aan deed, omdat hij anders “eraan gegaan was” (de woorden van Euwe, bijvoorbeeld). En in het herdenkingsboek van 1954: “Wit haast zich wijselijk, de kwaliteit terug te geven! Zwarts aanval werd gevaarlijk.” Maar is dat zo? Wit had ook 19.Td5 kunnen spelen. Na bijvoorbeeld 19… Dxc3 20.Dxc3 Pxc3 21.Td7 ziet de stelling er veelbelovend uit voor wit, met de toren op de zevende rij, pion c7 onder vuur, en na Pg5 drievoudige aanval op f7. 19… Pxc3 kan niet wegens Tc5 en Pe2 wordt telkens beantwoord met Kh2, waarbij de dame op c2 vis a vis de toren op c5 (Lxf7+) zeer kwetsbaar staat. Maar wat dan na 19.Td5? Misschien Pf6, of Pd6, maar in alle gevallen is er van een verschrikkelijke aanval van zwart niets te zien. Zwart heeft een pion voor de kwaliteit en wit moet aldus goede winstkansen hebben.
19…bxc6 20.Dxa7 Tf8 21.Pe5?! Na deze zet komt zwart zelfs in het voordeel. Na Da3 of Da1 was er nog steeds weinig aan de hand.
21…Dxc3 22.Ld3 Dd2 23.d5? Geeft nog een pion weg op die op e3 te dekken. Na Kh2 Dxe3 Tf3 Dg5 Pxg6 Dxg6 Dxc7 Dd6 ontstaat een eindspel waarin zwart een pion meer heeft, maar wit ongetwijfeld de pion op c6 zal veroveren, en dus remise waarschijnlijk is.
23…c5? Wat is er tegen cxd5? Zwart staat gewoon twee pionnen voor, met behoud van actieve stelling. En de witte pion op e3 blijft een zorgenkind.
24.Pxg6 Dxe3+ 25.Kh2 Dg3+ 26.Kh1 Dxg6 27.Kg1 Dg5 28.Lxe4 De3+ 29.Kh1 Dxe4 30.Dxc5 Door zwart remise gegeven. Nog steeds staat zwart een pion voor, maar zoals in veel varianten aan het einde van de partij, is het waarschijnlijk dat de zwart c-pion tegen de witte d-pion afgeruild wordt, waarna het eindspel bijna altijd remise zal worden.
Achter ziet u Marshall. Hij speelt hier overigens tegen Olland (op de rug gezien), in dezelfde vierkamp van 1911.
Juni 1922. Een ploeg van twaalf Nederlandse schakers bindt de strijd aan tegen het grote Duitsland. Op de heenreis speelden Jhr. A. E. van Foreest, Mr. Dr. Fick en Jhr. Strick van Linschoten een driehoekswedstrijd in vluggertjes, die de uren deden omvliegen en die de jubilaris in ongewoon enthousiasme bracht, getuige diens herhaaldelijk opsommen van de drie deelnemers: “Strick, Fick en ik”. Dat was de enige keer, dat van Foreest over “ik” sprak en zulks nog slechts ter wille van het rijm. De onzen gaven in Duitsland goed partij, en moeten de meerderheid van hun tegenstanders tenslotte erkennen. Wij verliezen met 14 – 9. Van Foreest evenwel staat zijn mannetje, hoewel hij aan het vierde bord speelt en dus de sterke Duitser Wagener tegenover zich heeft, behaalt hij in de twee door hem gespeelde partijen 1 punt. Hij is bijna de enige, die in deze wedstrijd voor Nederland een plus scoort.
En daarmee zijn we op een derde uitzonderlijke kwaliteit van de jubilaris gekomen: verantwoordelijkheidsgevoel bij belangrijke gelegenheden, ofschoon de luchtige stijl Van Foreest zich daartoe eigenlijk helemaal niet leent. Veel spelers zijn op hun best, wanneer het erom gaat een goed individueel resultaat te boeken, maar Van Foreest speelt het sterkst, wanneer de eer van zijn vereniging of zijn land op het spel staat. Alweer een wegcijferen van het eigen ik en deze karakteristiek, die al het doen en laten van de jubilaris op weldadige wijze kruidt. Het is dan ook de voornaamste reden, waarom onze van harte gemeende gelukwens op 20 juni a.s. alom in den lande weerklank zal vinden.
Bijzondere verjaardagen
Jan Visser
Uit het jubileumboek 100 jaar Schaakclub Utrecht.
Er zijn in de periode waarover ik schrijf, heel wat jubilea of bijzondere verjaardagen gememoreerd. In 1953 bijvoorbeeld werd Jhr. Arnold van Foreest (zijn broer Dirk was nog ouder en sterker!) 90 jaar en werden Dr. Schuckink Kool, Pijper en Van Wijngaarden 80 jaar. Nog weer later ook Bruins 80 jaar. Aan de eerste vier werd een geheel clubblad met foto gewijd. Van Wijngaarden, vaak een soort maecenas van onze club en een bijzonder geliefd mens, vierde in 1956 zelfs zijn zestigjarig clublidmaatschap.
Een foto uit 1953, toen vier SCU-spelers hun 80ste verjaardag vierden en één zijn 90ste. Van links naar rechts: G.H. Bruins (1873), Jhr. A.E. van Foreest (1863), W. Pijper (1873), Dr. A. Schuckink Kool (1873), A.H. van Wijngaarden (1873).
Maar van al deze jubilarissen enige tijd later ook de doodsberichten. De legendarische Van Foreest werd 91 jaar. De al even legendarische partij tegen Van Oosterwijk Bruyn, gespeeld toen Van Foreest 88 jaar was, volgt hierna, met het commentaar dat het slachtoffer Van Oosterwijk Bruyn in het clubblad schreef. Wij citeren van Oosterwijk Bruyn:
Begin december bezocht ons oudste Erelid voor het eerst weer sinds enige jaren de clubavond. Onze voorzitter vertolkte de gevoelens van alle aanwezigen, toen hij Jhr. Van Foreest een hartelijk welkom toeriep en de hoop uitsprak, dat hij nog dikwijls op de SC Utrecht zou komen om de jongeren een lesje te geven. Jhr. Van Foreest beloofde, dat hij binnen afzienbare tijd weer een geregeld bezoeker van onze club hoopte te worden, en wat dat lesjes geven betreft, och, daarvoor verwijs ik naar de hiervolgende partij. Aan ondergetekende was namelijk de eer te beurt gevallen, als tegenstander te fungeren op deze avond. Ik vestig speciaal de aandacht niet alleen op de fraaie combinatie aan het slot, maar ook op de onfeilbare techniek, steunend op een routine, die reeds aanving in de tijd, dat Steinitz zijn grootste triomfen vierde, waarmee de witspeler een eenmaal verkregen voordeel tot winst weet te voeren.
Vervolgens bespreekt Van Oosterwijk Bruyn een partij van hemzelf tegen Arnold van Foreest, op een moment dat Arnold reeds 88 jaar oud is! In het verslag van deze partij, waarbij Van Oosterwijk Bruyn, onder andere zelf een aantal jaren daarvoor door de KNSB uitgenodigd voor een toernooi van talentvolle aspirant-meesters leest u hoe zijn tegenstander de lof geeft die deze zo ten volle verdiende!
Jhr. A.E. van Foreest – J.J. van Oosterwijk Bruyn
Interne Schaakclub Utrecht , 1951
[Commentaar van J.J. van Oosterwijk Bruyn]
1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.d4 exd4 4.Lc4 Pf6 5.O-O Pxe4 6.Te1 d5 7.Lxd5 Dxd5 8.Pc3 Tot zover allemaal theorie van een stokoude variant. Als zwart het goed doet, is de kans groot dat het regelrecht remise wordt. Maar als zwart het niet goed doet …
8…Df5? Juist was 8…. Da5.
9.Pxe4 Le6 10.Lg5 h6 11.Lh4 g5? 12.Pxd4! Nu ziet men waarom de dame op f5 slecht staat. Zwart mag niet ruilen op d4, maar ook andere zetten helpen niet veel.
12…Dg6 13.Pxe6 fxe6 14.Lg3 Th7 Dreigt Td7 en 0-0-0, maar zover komt het niet.
15.Dd3!! e5 16.Pd6+! Dit is sterker dan Pf6.
16…Dxd6 17.Dxh7 O-O-O 18.Df5+ Kb8 19.Lxe5 Dd5
.
.
.
.
.
.
20.c4! Alweer het beste. Zwart hoopte te profiteren van de penning van Le5, maar wit laat hem de kans niet.
20…Da5 21.g4 Lb4 22.Te2 Db6 23.a3 Tf8
.
.
.
.
.
.
Hierop was zwarts spel gebaseerd. Maar nauwelijks had ik de toren losgelaten, of mijn tegenstander schoot naar voren, hief de hand dreigend boven het bord en verklaarde met stentorstem (hetgeen de voorzitter, die in een zeer ernstige partij gewikkeld was, een verstoord SSST ontlokte): ‘Nu zal ik U eens laten zien, mijnheer, hoe wij vroeger combineerden.’
24.Ld6!! en zwart capituleerde. Waarom? Ziet u dat zelf maar! Jhr Van Foreest zag het binnen twee minuten!
1-0