In 1920 kwam Pannekoek (1905 – 1996) op vijftienjarige leeftijd vanuit Nederlands-Indië naar Nederland. In 1922 begon hij met zijn medicijnenstudie en werd lid van Schaakclub Utrecht. Aan het einde van zijn studie ging hij aan de slag als medicus en zei hij het actieve schaken vaarwel. Al met al waren het maar een paar jaren, van zijn zeventiende tot zijn tweeëntwintigste, die Pannekoek bij ‘Utrecht’ schaakte. Had hij het spel niet vaarwel gezegd, dan was hij, zoals Bouwmeester schrijft, misschien wel eens kampioen van Nederland geworden. Nu zijn slechts enkele tientallen partijen van hem bewaard gebleven, maar wie zijn schaakherinneringen hieronder leest, herkent iets van de spanning tussen de fascinatie die het spel op ons uitoefent en, anderzijds, het appèl van ons ‘Uber-Ich’, dat ons verbiedt onze tijd met beuzelarij en spelletjes te verdoen. Dat Uber-Ich was bij Pannekoek niet alleen zijn eigen geweten, maar ook de stem van zijn ouders, die hem maanden minder te schaken en meer tijd in zijn studie te steken. Dat heeft ertoe geleid dat hij soms onder pseudoniem aan schaaktoernooien meedeed.
Geen tijd voor beuzelarij
J.H. Pannekoek
Een foto van Schaakclub Utrecht uit 1916.
Het was een echte regentenschaakclub toen ik in 1922 lid werd. Studenten werden er nauwelijks als lid op prijs gesteld; ze waren toch meestal maar een paar jaar lid en dat gaf geen continuïteit. In het eerste jaar zette de secretaris, Oudegeest, me in de tweede groep, maar al na een jaar kwam ik in de hoofdgroep en werd daar meteen tweede achter Olland, de gevreesde. In 1924 werd ik, waarschijnlijk op instigatie van Euwe – eigenlijk de enige die mij stimuleerde – uitgenodigd een toernooi mee te spelen in het Belgische Westende.
Een avondje doorzakken doet mij met een half uit twee starten, maar dan kom ik tot de ontdekking dat ik de eerste prijs moet winnen om de terugreis te kunnen betalen. Mede doordat ik een partij win van de sterke Zweedse schaker Carnow – een partij die de schoonheidsprijs krijgt – lukt dat en kan ik door het verkwanselen van de bokaal inderdaad terug naar Holland. Van Westende beginne voor Pannekoek de victorie, schrijft het clubblad trots.
Maar mijn medische studie dreigde in gevaar te komen. Niet alleen het schaakspel, ook de studentensociéteit met veel vrienden en vriendinnen eisen tijd en aandacht; er waren zulke alleraardigste connecties met de vrouwelijke studentenvereniging. Toch speelde ik nog een privé-match tegen Dr. Olland, gedeeltelijk hij hem thuis, gedeeltelijk op de club en ik won deze met de cijfers 6,5-1,5. Olland is dan al midden vijftig en eigenlijk op z’n retour. Hij kan het verlies maar nauwelijks verkroppen.
[Analyse mbv aantekeningen Pannekoek in clubblad SCU]1.d4 Pf6 2.c4 e6 3.Pc3 d5 4.Pf3 Le7 5.Lg5 Pbd7 6.e3 O-O 7.Tc1 b6 8.cxd5 exd5 9.Ld3 Lb7 10.O-O c5 11.De2 a6 11… c4 is niet goed, zoals uit de partij Vidmar – Yates, Londen 1922, blijkt. Wit krijgt dan later met Pe5, gevolgd door f4, f5 en Tf4 een aanval, die moeilijk tegen te houden is.
12.Tfd1 Beter was dxc5 en dan Tfd1. Nu de toren de f-lijn verlaten heeft, is c4 wel sterk.
12…Pe4?! c4 is heden ten dage de aangewezen zet.
13.Lf4 f5 In een partij die later gespeeld is, vervolgde Olland tegen Pannekoek:
[13…Pxc3 14.Txc3 c4 15.Lb1 f5 16.Pe5 g5 17.Dh5 Opnieuw een gevaarlijk offer, hoewel dit materieel na gxf4 Lxf5 Txf5 tot een loperpaar tegen toren en pion leidt. Het zwarte paard slaat echter op e5, en de witte dame staat wel alleen voorin. Maar de zwarte koning is wel kwetsbaar.]
14.dxc5 Pxc3 De enige zet. Alternatieven verliezen:
[14…bxc5 15.Lxe4 fxe4 16.Pxe4 dxe4 17.Pe5 Lc8 18.Dc4+ Kh8 19.Da4 Met groot voordeel voor wit. (19.Dxe4 Ta7 20.Pc6 Lb7 helpt niet)]
[14…Pdxc5 15.Pxd5 Lxd5 16.Lc4 Pf6 17.Lxd5+ Pxd5 18.Dc4 En wit heeft pion meer en betere stelling.]
[14…Lxc5 15.Lxe4 fxe4 16.Pxe4 dxe4 17.Pe5 Lc8 18.b4 Le7 19.Pxd7 Lxd7 20.Tc7 En de witte torens grijpen over de zevende rij in.]
15.Txc3 bxc5 16.Dc2 g5 Riskant, maar ook andere zetten zijn niet veelbelovend:
[16…g6 Een veilige zet op korte termijn, maar op lange termijn positioneel wel veeleisend. Wit vervolgt met Pe5 en zal de witte loper omspelen naar f3 en de druk op d5 verhogen. Normaliter heeft zwart, in dit soort stellingen, zijn koningsstelling niet verzwakt met f5 en g6.]
[16…Lf6 17.Tb3 verliest direct materiaal.
17…c4 18.Lxc4]
17.Lg3 f4
18.Lxh7+ Kh8 19.exf4 gxf4 20.Lh4 Heel sterk gespeeld.
20…d4
[20…Lxh4 21.Pxh4 Dxh4 22.Th3 En als de dame teruggaat naar e7, volgt Lf5 en ofwel Kg8 Le6, ofwel Kg7 Th7. De aanval is beslissend en het materiaal wordt met veel rente teruggewonnen.]
.
21…Lxh4 Ook andere zetten verliezen:
[21…dxc3 22.Dh6 Tf7 23.Lg6+ Kg8 24.Lxf7+ Kxf7 25.Txd7 Dxd7 26.Pe5+ Ke8 27.Dh8+ Lf8 28.Dh5+]
[21…Lf6 22.Dh5 De7 23.Lf5+ Kg8 24.Te1 Dg7 25.Le6+ Tf7 26.Lxf6 Pxf6 27.Lxf7+ Dxf7 28.Dxf7+ Kxf7 29.Pe5+ Kg7 30.Txc5]
[21…Pf6 22.Lxf6+ Txf6 23.Dh5 Kg7 24.Dg4+ Kxh7 25.Pg5+ En wit wint de dame met behoud van aanval.]
22.Dh6 De7
[22…Tf7 23.Lg6+ Kg8 24.Lxf7+ Kxf7 25.Pxh4 dxc3 26.Dh7+ en wint.]
[22…Tf6 23.Lg6+ Kg8 24.Dh7+ Kf8 25.Pxh4 wint. dxc3 26.Txd7 Dxd7 27.Dxd7 Lc6 28.Dc7 cxb2 29.De5 wint.]
23.Lf5+ Kg8 24.Le6+ Tf7 25.Pxh4
Hierboven een foto van het bestuur van Schaakclub Utrecht in 1925, zittend voor de overige leden van Schaakclub Utrecht.
In 1925 hoor ik van mede-studenten dat zij mij eigenlijk niet rekenen tot degenen die zullen afstuderen, en dat, samen met een schrobbering van Prof. Rudolf Magnus, de farmacoloog met wiens zoon ik bevriend was, doet mij dan toch de studie boven het schaakspel verkiezen. Wel doe ik begin ’26 nog mee aan een vierkamp samen met Tartakower, Colle en Euwe, maar daarin word ik laatste. De geneeskunde wint het van het schaken. Ik kom dan in de kliniek, zie echte patiënten en kom in de ban van de grote Hijmans van den Bergh.
Ik heb een ambivalente houding tegenover het spel. Altijd had ik het gevoel dat het afhoudt van nuttiger dingen, en hoewel ik nog wel eens ‘recidiveerde’, stond ik het schaken geen grotere plaats in mijn leven toe. Mijn sterke kanten waren de opbouw, de aanval, de combinatie. De afwikkeling was m’n zwakkere plek. Dat kwam ook door gebrek aan routine in het spelen tegen sterkere spelers. In de winterwedstrijden waren het Olland, Van Foreest, Piccardt, Goud en Van den Bosch en daarnaast viermaal een competitiewedstrijd per jaar. Niemand stimuleerde eens om naar het buitenland te gaan en de Schaakclub Utrecht organiseerde nooit iets. Mijn partij tegen G.C.A. Oskam, de bekende Rotterdamse schaker van die tijd, is misschien wel één van mijn beste.
Hier volgt deze partij, met het commentaar uit het Rotterdamsch Schaaknieuws van 1 december 1924. “Op 2 November ontvingen wij het Eerste Tiental van de Schaakclub Utrecht, hetzelfde tiental dat VAS verslagen had, doch zonder Dr. Olland. Onze Voorzitter deelde in zijn begroetingsrede mede dat wij, evenmin als de Franschen in 1914, gesteld waren op een overvalling uit het Noord-Oosten, en dat wij ons zouden verdedigen, tot de overwinning toe; dat de Rotte tot Marne zou worden en het Beursplein tot Verdun; hij sprak van een Overrijnsche bende, wat Mr. Van der Eerden (de voorzitter van Utrecht) deed antwoorden dat men de Rot-genooten van dien spreker zou trachten te verslaan, en dat zulks niet zachthandig kon gebeuren, want guerre sans meurtre est comme tripes sans moutarde. Het is anders geloopen dan de Heeren hoopten: de match is remise geworden!
… Allereerst de door Pannekoek uitermate sterk gespeelde partij tegen Mr. Oskam.
J.H. Pannekoek – Mr. G.C.A. Oskam
Clubmatch NRS – SCU, 11/23/1924
[Commentaar uit Rotterdamsch Schaaknieuws en Utrechts clubblad]
1.d4 d5 2.c4 e6 3.Pc3 Pf6 4.Lg5 Pbd7 5.e3 c6 6.Pf3 Da5 Dit is de Cambridge Springs variant van Pillsbury.
7.cxd5 Geldt tegenwoordig als de beste verdediging. 8.Pd2 heeft oogenschijnlijk voor altijd zijn uitroepteeken verloren. Speelt zwart nu Pxd5 dan 8.Db3 en als zwart dan weer zijn aanval met 8… Lb4 versterkt, verdedigt wit zich met 9.Tc1, dwingend 10.e4 waardoor de zwarte aanval verloopt. Immers, zou zwart met 9… c5 of 9… e5 vervolgen, dan slaat wit niet, maar ontwikkelt verder met Ld3 en rocheert met goed spel, omdat hij het best ontwikkeld is en den aanval op c3 afgeslagen heeft en de zwarte stukken op den koninginnevleugel doelloos zijn opgesteld.
7…exd5 8.Ld3 Pe4 8… Lb4 9.Dc2 brengt zwart niet verder.
9.O-O Tarrasch vervolgt in Die Verteidigung des Damengambits nu met Dc2 Pxg5. Wit kan dan zijn voorsprong in de ontwikkeling behouden, maar de tekstzet is beter.
9…Pxg5 Zwart kon door 9… Pxc3 10.bxc3 Dxc3 een pion winnen, maar dan stelt hij zich bloot aan een aanval op de e-lijn door 11.e4. Dat schijnt hem niet raadzaam omdat zijn koningin dan te ver van huis is en zijn koning die nog op e8 staat te veel aan aanvallen is blootgesteld.
10.Pxg5 Pf6 11.e4 h6
12.Pxf7! Uitstekend gespeeld; weinigen zouden hier het offer gewaagd hebben. Oskam was verrukt over den moed van zijn tegenstander, sprak nog den heelen avond over zijn talent!
12…Kxf7 13.e5 Pe8 14.f4 Lb4 15.Tc1 Tf8 16.Dh5+ Ke7 Na 16… Kg8 is 12.Dg6 doodelijk, in verband met e6.
17.f5 Kd8 18.a3 Lxc3 Opent voor de witte kasteel de c-lijn.
19.Dh4+ Kd7 20.Txc3 Th8 Dd8 gaat niet wegens e6 en e7.
21.Tfc1 Dd8 Laat de volgende combinatie toe; maar het is gedurende de hele partij erg moeilijk goed tegenspel te vinden.
22.e6+ Kc7
.
.
23.Txc6+ Het tweede offer. (RB: Niet echt een offer. In combinatie met de volgende zet meer een schijnoffer: dame plus twee pionnen tegen twee torens, waarna zwart twee torens plus paard tegen dame heeft. In theorie voldoende materiaal, maar hier domineert de dame al zwarts stukken.)
23…bxc6 24.Txc6+ Het derde offer.
24…Kxc6 25.Dxd8 Lb7 26.Dd7+ Pannekoek tekent hierbij aan dat 26.Da5! tot mat in vijf zetten leidt: 26…. Lc8 27.Dc5 Kb7 28.La6! Kxa6 29.Dc6 Ka5 30.b4 mat.
26…Kb6 27.Db5+ Kc7 28.Dc5+ Kb8 29.De7 a6 30.Le2 Lc6 31.Lf3 Pc7 32.Dxg7 Kb7 33.f6 Tad8 34.e7 Tdg8
.
35.Dxg8 Het vierde offer.
35…Txg8 36.f7 en zwart geeft op.
1-0
.
.
.
.
Ik vond de geneeskunde boeiender dan het schaakspel. Ik geloof dat meer mensen een dergelijke breuk hebben ondervonden. Tarrasch vermeldt iets dergelijks in zijn Dreihundert Schachpartien na het aanhoren van een college van de beroemde fysioloog Dubois Raymond: Die Leidenschaft war hin, die Liebe ist geblieben, en hij verliet, om de bekoring van het schaakspel te ontlopen, Berlijn om in Halle verder te studeren. Ook van Ramon y Cajal, de grote Spaanse hersenhistoloog en Nobelprijswinnaar, is zoiets bekend uit z’n autobiografie. Hij kapte geheel met het schaakspel om niet te worden afgeleid van z’n studie. En zei Tartakower niet: Das Schachspiel ist ein böses Spiel, man spielt es nämlich viel zu viel.
In de zomer van 1926 speelde ik nog mee voor het kampioenschap van Nederland. Bar slecht. Niet alleen zat een net gevierd studentenlustrum mij nog in de benen, mijn ambitie was toch al minimaal. Mijn besluit om met schaken te stoppen, stond toen al onherroepelijk vast. Een nederlaag tegen Loman, die op de WC met een zakschaakbordje had zitten analyseren, sloeg mij verder uit het veld. Toch eindigde ik nog in de middenmoot (5e-7e). Euwe won royaal met 10 punten, 2,5 meer dan nummer twee. Na de vakantie bedankte ik voor het lidmaatschap van de Schaakclub Utrecht.
Pannekoek staat op deze foto linksboven. Het is een foto van de deelnemers aan het kampioenschap van Nederland, gespeeld te Utrecht. Staande van links naar rechts: J.H. Pannekoek, H. Meyer, J.L. Kersten, Dr. M. Euwe, P.F. van Hoorn, G.W. Kloosterboer. Zittende van links naar rechts: J.G. Hartogensis (wedstrijdleider), Dr. L. Fick, G. Kroone, R.J. Loman, Jhr. A.E. van Foreest, W.A.T. Schelfthout.
Naschrift
Robert Beekman
Dat geneeskunst een leven in beslag kunnen nemen, kunnen velen Pannekoek navertellen. In het In Memoriam van hem lees ik: “De uitspraak van de door hem zeer bewonderde clinicus Sir William Osler: ‘Medicine is a life long education’, heeft Pannekoek in zijn eigen leven in praktijk gebracht.”
Links een foto van hem uit datzelfde In Memoriam.
.
.
.
.
.
.
Is daarmee alles verteld?
In de aanloop van het Nederlands kampioenschap van 1926 wordt Pannekoek steeds vaker genoemd als talentvol speler, een “coming man” of een “Euwe in den dop”. Euwe zelf schreef dat van Pannekoek zeer terecht veel verwacht wordt. In meerdere kranten wordt de volgende passage van Euwe genoteerd:
Pannekoek, de coming man, staat voor de taak de minder goeden indruk, dien hij in den Amsterdamschen vierkamp maakte, uit te wisschen. Het is waar, het resultaat was zoo slecht mogelijk, maar de tegenstanders waren sterk en Pannekoek trof het niet met de kleuren: tegen Colle en Tartakower had hij zwart. Als men van één speler kan zeggen dat zijn resultaten sterk onder den invloed staan van de kleur waarmee hij speelt, dan is het van Pannekoek. Met wit een scherp aanvalsspeler, die voor geen offers terugdeinst en de kunst verstaat een partij op briljante wijze te beëindigen. Met zwart daarentegen zijn vaak besluiteloosheid en een zekere slordigheid, kenmerken van zijn spel. Dergelijke tekortkomingen verdwijnen gewoonlijk door geregelde oefening en studie. Als Pannekoek reeds in dezen wedstrijd zijn spel ten volle kan ontplooien, zal hij een ernstige pretendent voor de eerste plaats blijken te zijn.
Maar in 1926 verliest hij in de vierkamp Colle – Tartakower – Euwe – Pannekoek al z’n partijen. En in het Nederlands kampioenschap eindigde hij in de middenmoot. Pannekoek heeft toch enigszins niet aan de verwachtingen voldaan, kunnen we in een krant lezen.
Pannekoek noemt het incident met Loman. Op een gegeven moment zegt Loman, die aan zet is: “Excuseer me, ik moet nodig naar het toilet.” Hij zet de klok stil en blijft meer dan een half uur weg. Dan komt Te Kolsté bij het bord van Pannekoek staan en deze zegt: “Zet z’n klok aan, hij zit op het toilet met een zakschaakspelletje te analyseren.” Tegenwoordig zou dit verlies van de partij betekenen; toen kennelijk niet. Dit incident heeft Pannekoek in interviews een paar keer opgerakeld en het heeft hem vermoedelijk toch meer geraakt dan hij zich op dat moment bewust was, mede gelet op het spannende verloop van de partij. In de NRC staat de dag erna het volgende verslag van deze partij:
Loman had zaterdag met wit gewonnen van Kloosterboer omdat deze een Albin’s tegengambiet speelde. Van de ondeugdelijkheid der verdediging was Loman blijkbaar niet overtuigd, want nu beproefde hij haar met zwart tegen Pannekoek. Niet tot zijn geluk. Want hij kreeg in dit op aanval berekende gambiet geen gelegenheid het Pannekoek lastig te maken, doch was integendeel spoedig zelf op verdediging aangewezen. Pannekoek offerde een pion op om een gevaarlijken aanval te krijgen. Bij de beste verdediging had deze wellicht kunnen worden afgeslagen, doch Loman wendde dezen niet aan en verloor een officier tegen een pion. Nu was de strijd echter nog niet beslist. Pannekoek is in eindspelen niet sterk, en het gelukt Loman zijn verbonden vrije pionnen op het midden van het pad te krijgen. Deze werden langzamerhand gevaarlijker en ten slotte groeiden zij Pannekoek’s krachten nog boven het hoofd en wonnen de partij.
In de laatste ronde van het NK 1926 te Utrecht verloor hij kansloos van Meijer. Met zwart. De partij is te droevig om na te spelen. Hij laat zich onnodig opsluiten en staat de pionnen van wit toe over hem heen te walsen. Op zet 20 geeft ie op. Een stuk achter inmiddels.
Had hij het spel niet vaarwel gezegd, schreef Hans Bouwmeester, dan was hij misschien wel eens kampioen van Nederland geworden. Maar Hans Bouwmeester schreef ook dat schaken tevens een kwestie is van om kunnen gaan met je emoties. Of met tegenslagen en teleurgesteld zijn in jezelf. Ook dat is een stukje van de puzzel die iedere schaker kent.