1960 - 2016

Invitatiegroep (2000)

De selectie van het kritieke moment

Robert Beekman

Zo rond het jaar 2000 is er een aantal jaar een ‘invitatiegroep’ georganiseerd. De bedoeling was de sterke spelers meer op de club te laten spelen. Een aantal jaren is het ook een succes geweest. Echter, waar sommige spelers meer op de club verschenen, verschenen anderen weer minder, omdat ze alleen naar de invitatiegroep kwamen. Na een aantal jaar was de nieuwigheid ervan af en kwamen ook de spelers die men juist naar de club wilde lokken niet meer. Toen speelden gewoon de sterke spelers van SCU (die anders toch wel kwamen opdraven) mee in de invitatiegroep en verdween de oorspronkelijke meerwaarde.

Een terugblik op de eerste perikelen in onze invititatiegroep. Terwijl onze helden zich enerzijds doortastend en met gerust hart door het mijnenveld van een schaakpartij marcheren, worden zij uiteraard tegelijkertijd gekweld door godin en plaaggeest Caïssa. Zoals Nietzsche het in diens boek ‘Morgenrood‘, wat mij betreft het beste boek dat Nietzsche ooit geschreven heeft, verwoordde:

Twijfel aan de twijfel. – ‘Welk een voortreffelijk hoofdkussen is de twijfel voor een welgeschapen hoofd!’ Deze uitspraak van Montaigne heeft Pascal altijd tot verbittering gestemd, want niemand heeft ooit zo sterk naar een voortreffelijk hoofdkussen verlangd als juist hij. Wat ontbrak er toch aan? –

Een dag uit het leven van de speler in de invitatiegroep, de topsporters van Schaakclub Utrecht

Tegelijkertijd een filosofische beschouwing rond de kernvraag: wat heeft deze speler gemeenschappelijk met James Bond?

4 uur 57 …
4 uur 58 …
4 uur 59 …
5 uur. De wekker gaat af.
Gelijk zit hij rechtop in zijn bed, rukt de dekens van zich af en drukt zich eerst tien keer op. Húp! Húp! Húp! Húp! Húp! Húp! Húp! Húp! Húp! Húp! Dan onder de koude douche. Bah! Het water is vandaag alwéér boven de 2 graden Celcius! Hij hinkelt achteruit de trap af en neemt zijn ontbijt: 6 rauwe eieren door elkaar geklutst met een beetje zout en peper (zoals 007 zijn eieren wil: geklutst – niet geroerd). Hop! In één keer doorgeslikt! Het is nu 5 uur 9 minuten. Tijd voor het opwarmertje van 30 kilometer hardlopen voordat we om 6 uur die zijvariant uit het Catalaans op ons bord zetten…

Ho! HO! HOOO!!! Wacht eens even. Weet je wel zeker dat schakers zo sportief zijn? Volgens mij praten we bij deze denksport meer over denken dan over sporten!

Oké, oké, dan herschrijven wij de James Bond-film Live or let die. (Is dat niet immers wat schaken feitelijk inhoudt? Leven of met gulle hand laten sterven?)

“Lang, lang, en nog langer geleden. In het kleine hutje aan de rand van het bos woont James, de goede dierenvriend. Op een zekere dag besluit James de wijde wereld in te trekken en die vervelende heroïnehandelaren uit Latijns Amerika uit te schakelen. Hij heeft de binnenkant van zijn boshut nu lang genoeg in zich opgenomen. Hij pakt zijn rugzak in en is voornemens de wereld, nee ook andere planeten in het universum te verbeteren. Met forse tred loopt James naar de voordeur en doet deze achter zich dicht. Poeh! Wat is James al moe geworden! Eerst even bijkomen op het bankje naast de deur van zijn boshut. Uitgeput laat James zich neerploffen. En terwijl James daar zo uitrust, denkt hij na over zijn laatste schaakpartij in de boshut om de hoek. Ging die ene partij niet op dezelfde wijze? Met grootse plannen ging hij ten strijde, maar op het bord kwam daar weinig van terecht. En waarom toch? Kwam dat niet omdat hij niet het kritieke moment in die ene partij selecteerde?? Mmmm. Interessant.

Het kritieke moment; of niet?

De grootste kwelling van de schaker: in een schaakpartij hebben we helaas (of gelukkig maar) een beperkte en afgebakende hoeveelheid tijd. Dit betekent, feitelijk, dat een schaker telkens weer keuzes maakt. Waar stop ik tijd in, en waarin niet? Welke variant reken ik door en wat geloof ik verder wel?

Tijd is een schaars goed, en er zijn stellingen waar het doorrekenen van alternatieven het verschil uitmaakt tussen winst of verlies, of tussen winst en remise. Er zijn echter ook stellingen waarbij de keuze heel lastig is, maar evengoed de keuze voor die ene of andere zet amper effect heeft op de uitslag van een partij. Wellicht dat die ene ontwikkelingszet Ta1-c1 een fractie beter is dan Ta1-d1, na lang nadenken, allicht. Maar als op een andere moment Pf3-g5 of Pf3-e5 het verschil uitmaakt tussen gewonnen of verloren staan, is het zinvoller op dat moment de tijd te nemen dit goed door te rekenen. (De kritieke reken-stelling.)

Daar staat echter tegenover dat, hoewel in die ogenschijnlijk slappe stelling Ta1-c1 een marginaal verschil uitmaakt ten opzichte van Ta1-d1, beide zetten wel vergaande consequenties kunnen hebben voor hoe de stelling in het vervolg aangepakt moet worden. Het is dan een kritieke stelling in de zin van een essentiële keuze maken rond het te volgen plan. De bekende Russische trainer Dvorecki spreekt dan over een stelling waarbij je zo’n 15 of 20 minuten over de stelling denkt, en de volgende zetten dus sneller (zo’n twee minuten per stelling) kunt en moet spelen. Tot de volgende kritieke stelling arriveert.

botwinnikHoeveel tijd behoort die kritieke stelling te vereisen? Ooit vroeg Jan Timman aan Botwinnik, links in beeld, hoeveel tijd hij in bepaalde stellingen stopte. Botwinnik antwoordde toen dat in elke stelling echt niet meer dan 20 minuten gestopt hoefde te worden. Hoe complex de stelling ook is. Toch zie ik Kasparov nog wel eens een uur over 1 zet doen. Maar die rekent dan ongetwijfeld alles tot het einde door.

Een goed schaker zal dus op de kritieke momenten een stelling ruim aandacht geven en dan het stellingsprobleem oplossen. Als het er echt op aan komt, en het bord staat in vuur en vlam, moet er tijd zijn om zo’n half uurtje na te kunnen denken. Soms, na de eerste slappe openingsopzetten, is wellicht al te voorzien dat zo’n moment niet zal komen. Een uitzondering op die regel, wellicht. Maar ook in dat geval weet je maar nooit.

diabeekeschwemmBas van Esch – Xander Wemmers. Wit heeft zojuist Pc3-a4 gespeeld.

Allemaal makkelijk gezegd, maar vaak moeilijk gedaan. Daar weet ik zelf alles van. Het is met name bijzonder lastig om goed met tijd om te gaan als spelers niet helemaal vertrouwd zijn met de stelling. In bovenstaande stelling zijn zowel van Esch als Wemmers klaarblijkelijk, door wederzijds elkaars openings-plannen te doorkruisen, op onbekend terrein. Op dit moment hebben beide spelers drie kwartier verbruikt, terwijl nog maar twaalf zetten gespeeld zijn. Is er in deze opening dan zoveel gebeurd? De opening is nog maar amper achter de rug. Het meest frappante moment is bovenstaande stelling. Xander denkt hier 31 minuten na voordat hij op zet 13 Le7 speelt. De loper gaat naar d6 en staat daar beter. Heel ingenieus, ongetwijfeld. Maar uiteindelijk moesten de laatste 20 zetten van deze partij in 1 tot 2 minuten per zet gespeeld worden. De laatste tien zetten met de vlag op vallen. In die laatste fase zetten de beide heren nog een messcherpe stelling op het bord en wordt het feitelijke en uiteindelijke verschil tussen winst, remise en verlies bepaald. De tijd is op dat moment een kostbaar goed geworden. In de tweede helft van de partij moesten plannen gemaakt worden hoe een klein voordeeltje uit te bouwen of goed tegenspel te ontwikkelen. Taktische stellingen moesten goed doorgerekend worden. Er was echter geen tijd meer. (Snik!)

Soms moeten we gewoon maar het lef hebben om snel een beslissing te nemen, conform het plan zoals we dat ongeveer in ons hoofd hebben, met name als we zeker weten dat dit geen kritieke stelling is.

Het kritieke reken-moment of het kritieke plan-moment?

diabeekkoningsindisch2Wit heeft zojuist met de pion op e4 de zwarte pion op f5 geslagen. Zwart is hier aan zet.

De linkerdiagram komt uit het Koningsindisch, waarin wit de klassieke variant met Le2 en Pf3 speelt. Wat moet zwart nu doen? Zwart kan met de pion terugslaan of met het paard. Ooit sloeg een tegenstander van Botwinnik in een vergelijkbare stelling met het paard terug. Het bijna legendarische commentaar van Botwinnik: “Elke Russische schooljongen weet dat je met de pion moet terugslaan.” Immers, het terugslaan met het paard werd een positionele blunder geacht te zijn: het veld e4 is voor eeuwig beschikbaar voor wit. En het staat me vaag bij dat Botwinnik vervolgens een modelpartij won waarbij uiteindelijk het witte paard op e4 de zwarte loper op g7 nachtmerries bezorgde.

nunn3

Maar Nunn, boven in beeld, in zijn boek over het klassieke Koningsindisch, dat in 1998 verscheen, vertelt hoe honderden grootmeester-partijen gespeeld en vergeleken werden. Uiteindelijk kon men het huidige theoretische oordeel vellen: met het paard terugslaan levert zwart gelijke kansen op, na het met de pion terugslaan staat wit beter. Pion gxf5 zal namelijk met f2-f4 beantwoord worden. Wat zwart ook doet, de loper op c8 is nu slecht geworden. Toegegeven, de loper op g7 kan slecht worden als met het paard teruggeslagen wordt, maar het stukkenspel na Pxf5 en de half open f-lijn bieden toch meer kansen op gelijkspel. Deze stelling blijkt één van de uitzonderingen op de regel te zijn.

De pointe van dit verhaal is nu: als grootmeesters er pas na vele jaren studie en honderden partijen er achter komen wat beter is, hoe kunnen wij dan binnen het tijdsbestek van één partij hier achter komen? Het heeft weinig zin alle consequenties door te rekenen. Deze stelling is geen kritieke reken-stelling, en laten we maar niet al te lang meer hierbij stilstaan en gewoon maar een keuze maken. Straks komt nog wel een moment dat het er echt om spant, en dan hebben we de tijd hard nodig. Toch kan, voor iemand die de stelling voor het eerst op het bord krijgt, dit wel een kritieke plan-stelling zijn. In de zin van dat het zinvol is stil te staan bij de verregaande consequenties voor het type spel dat na de keuze gxf5 of Pxf5 volgt. En de volgende zetten na deze stelling zullen dan sneller volgen.

De kernvraag nu is: wanneer is het kritieke moment?

diabeekananlautGoede spelers kunnen dit uiteraard beter aanvoelen dan slechte. Een mooie illustratie hiervan vind ik een volgende moment uit een partij van Anand en Lautier. Zie de linkerdiagram.

Voorafgegaan aan deze stelling waren de zetten 15.Le2-f3 Pc6-b8 16.Ta2-c2. In de partij speelde zwart Pb8-d7. Maar wat gebeurt er nu na Dxc4? En denk niet dat het Pd5 is, want na Pf6xd5 komt eerder zwart beter uit de verwikkelingen.

Waar het mij in deze stelling om gaat, is dat Anand de mogelijkheid Dc7xc4 wel gezien heeft, maar daar amper tijd in gestopt heeft. Lautier overigens evenmin. En ook in de postmortem waren ze snel over deze zet uitgepraat: een interessante zet, dat zeker, maar laten we nu verder kijken.

Dit verbaasde mij aan alle kanten. Persoonlijk zou ik, als ik een pion offer, toch precies willen weten wat er gebeurt als mijn tegenstander het pionoffer aanneemt. Per slot hóéf ik in deze stelling die pion niet weg te geven, een zet als Db3 kan toch ook? En Db3 is, als we naar het partijvervolg kijken, toch ook geen slecht alternatief?

Toch hadden zij geen behoefte eraan om dat te weten. Overigens, Anand dacht in de partij niet meer dan zoiets als: als hij op c4 slaat, dan speel ik zoiets als Dc1. Er dreigt nu wel Pd5 (want het zwarte paard valt na Txc4 en Pxe3 niet de dame aan), en ook e4-e5 (want na Lf3: volgt ef6: omdat de dame niet meer op d1 staat) en de toren kan later ook nog c7 binnenvallen, ondersteund door de dame op c1. In Anands eigen analyse van de partij volgt er een bijzonder complexe analyse met vele zijvarianten die laat zien hoe wit uiteindelijk beter uit de verwikkelingen komt. Als hij dat allemaal in de partij doorgerekend had, was ook hij minstens een half uur verder. (Zelf zou ik al blij zijn dat ik na dat half uur de zet Dc1 gevonden zou hebben).

Maar dat half uur gaven Anand en Lautier de stelling niet. Want hun schaakgevoel vertelde hen dat bovenstaand diagram geen kritieke stelling is. Twee minuten was genoeg.

Hoe het dus niet moet

diabeekoostbeekJa, dit wordt smikkelen en smullen! Want daarvoor kunnen wij ons uiteraard het beste tot de kenners richten. Mijn eigen partijen dus, wel te verstaan. De linkerdiagram kwam voort in de partij Arend van Oosten – Robert Beekman.

Wit heeft net f3-f4 gespeeld. Overigens heb ik op dit moment (we praten over de twaalfde zet) al een half uur nagedacht. En waarom eigenlijk? Er is nog niets gebeurd. Binnen een halve minuut besluit ik om b5-b4 te spelen. Om er bewust voor te kiezen op de volgende zet (na Pc3-a4) een kwartier na te denken. Waarom? Omdat ik er van uit ging dat het paard naar een minder actief veld moest, opdat ik na e4-e5 altijd Pd5 zou hebben, en wit niet na mijn b5-b4 de mogelijkheid zou kunnen hebben om naar het betere veld e4 te springen. De zet b4 leek mij principieel. Laat ik eerst maar eens kijken of het paard naar b1 of a4 gaat, en pas dan bekijken of ik e7-e5, c6-c5, een toren naar d8, of zelfs e7-e6 of d6-d5 ga spelen. In de partij zag ik aan alle alternatieven alleen maar nadelen kleven. Er volgde (vanuit de diagramstelling): … b5-b4; Pc3-a4 Ta8-d8; c2-c4 e7-e5; f4xe5 d6xe5; d4-d5 en wit staat duidelijk beter.

Als ik bovenstaand diagram wel als kritieke stelling herkend had, was ik juist op dit moment gaan nadenken en had ik ontdekt dat Tfd8 beter was geweest. Niet omdat zwart e4-e5 kan dan beantwoorden met d6xe5, f4xe5 en Pxe5, want dan volgt Lf4. Maar wel om e4-e5 alsnog met b5-b4 te repliceren. Pce4 wordt dan beantwoord met Pxe4, Pxe4, d6xe5, f4xe5 en dan nu wel Pxe5. Er dreigt dan c6-c5 (wat overigens ook in plaats van Pxe5 kan) en het paard op e4 hangt tussendoor. Na Tfd8 is e4-e5 dus niet mogelijk, lijkt wit zoiets als Lf3 of Ld3 te moeten spelen (aan beide zetten kleven bezwaren), en heeft zwart meer kansen op gelijk spel dan in de partij.

Stellingen uit de invitatiegroep

diabeekhaanesch1

.

Eric de Haan – Bas van Esch. Zwart aan zet. Wit heeft zojuist Dd1-c2 gespeeld. Er volgt nu 10… Pf6-g4 11.Le3-g5 f7-f6 12.Lg5-d2 Pg4-h6 13.Ta1-d1 Ph6-f7 14.b2-b4. En we komen bij de volgende stelling:

.

.

.

diabeekhaanesch2Zwart is aan zet en denkt over deze stelling 28 minuten na voordat hij f6-f5 speelt.

Laten we het tijdsverbruik van zwart eens op een rij zetten. Over 10… Pf6-g4: 3 minuten. Over f7-f6: 0 minuten. Over Pg4-h6: 4 minuten. Over Ph6-f7: 6 minuten. Over f6-f5: 28 minuten. Bas selecteert deze stelling klaarblijkelijk als kritiek moment (bewust of onbewust). Hier denkt hij na over het juiste plan, en als ik naar zijn notatiebiljet kijk, zie ik ook dat de volgende zetten vervolgens een stuk sneller gespeeld worden. Vier zetten volgen vrij rap van zijn hand.

Mijn vraag is nu: welke stelling zou u uitkiezen als een mooi moment om eens 20 tot 30 minuten tegen aan te gooien? Want daar gaat het om in dit artikel: de selectie van het kritieke moment. Misschien diagram 4? Of ook diagram 5? Of één van de andere zetten?

Zelf zou ik kiezen voor het moment na Lg5-d2, om dan eens uitgebreid na te denken over wat ik ga ik doen. Met de paard terug en later f5 spelen? En zo ja wanneer. Of juist om de pionnen heen spelen, of juist nu f5 doorzetten? Wil ik de pionnenformatie e5/f5 vasthouden, of ga ik op d4 slaan en de stelling opengooien?

vanesch2

Maar Bas (zie foto hierboven) heeft het gevoel dat diagram 5 het juiste moment tot nadenken is. De zet f6-f5 heeft namelijk als consequentie dat de zwarte pionnenformatie verbroken wordt. Er volgt namelijk exf5 gxf5 en dxe5. Terugslaan met de pion heeft nu als nadeel dat f5 hing. Daarom moet Bas Pdxe5 spelen , en de kernvraag voor Bas bij de diagram was: heeft zwart dan voldoende tegenspel om de zwaktes in de eigen stelling te compenseren?

Het alternatief voor f6-f5 was bijvoorbeeld een plan dat eerder gespeeld was in de partij Cramling-Zapata. Daar volgde: De7 Le3 Lh6 Lxh6 Pxh6 c5 dxc5 dxc5 f5 exf5 gxf5 en zwart heeft de e5/f5 formatie behouden. Die stelling werd overigens als gelijk getaxeerd.

diabeekhaanesch3De Haan – van Esch. Wat verder op in dezelfde partij. Wit aan zet. Zwart speelde zojuist Tf8-e8.

Niet meer dan twee minuten is door beide heren aan deze stelling gegeven. Zelf was ik er zo 15 minuten mee kwijt geweest. Zwart heeft namelijk twee dreigingen. Zwart kan iets doen met Pg4 en hopen dat de dreiging Pe3 nog iets oplevert. Wit speelt vanwege het dreigende binnenvallen van het paard op e3 daarom preventief h2-h3. Maar op dit moment had zwart ook gebruik kunnen maken van zijn andere dreiging, en Dxd4 kunnen spelen (is overigens niet gebeurd). Er volgt Txd4 Lxd4; Kh1 Lxc3; Dxc3 Txe2; Lb2 Txb2; Dxb2 en er ontstaat een eindspel van drie zwarte lichte stukken tegen een witte dame. Een cruciaal kruispunt in de partij. Dit is door beide heren gezien, en toch stoppen ze niet meer dan twee minuten in deze stelling. Twee minuten! Blijkbaar geen kritieke stelling.

Ikzelf, sterveling van eenvoudige komaf, geloofde en geloof nog steeds, ook achteraf, dat deze stelling voor zwart houdbaar moet zijn. Of in ieder geval meer praktische kansen tot behoud van de partij oplevert dan het partijvervolg. De spelers, coryfeeën op onze club, zijn echter van mening dat wit dan ook beter staat. Laat ik daarom verder mijn mond maar houden. Zij spelen in de meesterklasse; ik speel in de onderbond.

Ik had vroeger bijles in het Nederlands van Hans Plomp, toen een bekender schrijver dan tegenwoordig. Ooit bracht ik een opstel mee waarbij mijn leraar Nederlands een bepaalde zinsnede opgefleurd had met een rode streep. Ik beklaagde mij daarover bij Hans Plomp, en zei dat dit geen fout was, maar een stijlfiguur, en haalde als verweer aan dat Vestdijk zich toch ook van dit soort stijlfiguren bediende. “Ja, dat klopt”, zei Hans Plomp. “Maar ja. Hij is Vestdijk, dus hij mag alles. Ik ben Hans Plomp, dus ik mag een beetje. En jij bent Robert Beekman. Jij mag niets!”

diabeekhaanesch4De Haan – van Esch. Nog steeds dezelfde partij! Wit aan zet.

Nog even laten zien waarom Eric de Haan de mooiste partijen op onze club speelt. Binnen een halve minuut speelt hij Txd4! Ik was er zelf getuige van! Terwijl zoiets als Le3 toch ook een manier was om het witte voordeel verder uit te bouwen. Binnen een halve minuut! Ook dit was blijkbaar geen kritieke stelling voor Eric!

Overigens, de zet Txd4 doet de zwarte stelling inderdaad in haar voegen kraken. Na cxd4 volgt Dd3 en Lxd4 en domineren de witte lopers het bord. De partij duurde dan ook niet lang meer.

haan06

Eric de Haan, viervoudig clubkampioen van Schaakclub Utrecht.

Een eenvoudige parabel

Ik zou dit willen illustreren met de volgende parabel.

Tijd: Middeleeuwen. Lokatie: klein monnikkenklooster in de Japanse bergen.
De drie wijze oudsten van het klooster hebben besloten hun drie beste leerlingen te testen. Zijn ze voldoende geweerd en bekwaam om opgenomen te worden in het gilde der Meesters? We zullen het spoedig zien. Kijk, daar komt de jongste van het gezelschap al aanzetten. Met lichte tred klimt hij omhoog naar het klooster op de top van de heuvel. Midden op de veranda daarvan staan de drie Oude Wijze Meesters wijdbeens en met de armen gekruist de jonge leerling op te wachten. De jonge leerling doet het hek open en loopt de tuin binnen. Vragend kijkt hij de Meesters aan. En ineens springen daar, als uit het niets, veertig tot op de tanden gewapende krijgers te voorschijn. Gillend rennen alle veertig tegelijkertijd op de ongewapende jonge leerling af. Er volgt een lang gevecht. Gebruik makend van zo’n dertig verschillende gevechtstechnieken slaat de Jonge Leerling alle aanvallen af, spingt vele salto’s en heeft ze na een half uur onnavolgbare been- en armbewegingen alle veertig verslagen. Wat resteert is vijf minuten lang harakiri-overwinningsgeschreeuw en Tarzan-getrommel op de eigen borst.
Eén van de Oude Wijze Meesters kijkt naar de andere twee, hoopvol, alsof wil hij zeggen: toch niet slecht gedaan, of wel? Maar de andere twee Oude Wijze Meesters schudden bedenkelijk het hoofd. Nee, die leerling komt er niet.
De tweede dag wachten ze weer bovenaan de veranda van het klooster. En kijk, daar komt de tweede Jonge Leerling al aanzetten. Ook hij klimt met lichte tred omhoog, doet het hek open en loopt de tuin binnen. Opnieuw springen daar vanuit het niets veertig tot op de tanden bewapende krijgers te voorschijn die wild schreeuwend om hem af rennen. De Jonge Leerling houdt bezwerend zijn handen omhoog en zegt: laten we hier eens rustig over praten! Hij wordt helemaal in elkaar getimmerd en vlak voordat hij het bewustzijn verliest roept hij nog: vrede op aarde!
De drie Oude Wijze Meesters fronzen de wenkbrauwen en schudden wederom bedenkelijk het hoofd. Nee, die komt er zéker niet!
De derde dag wachten ze wederom bovenaan de veranda van het klooster. En kijk, daar komt de oudste van de Jonge Leerlingen aanzetten. Ook hij klimt met lichte tred omhoog, pakt daar het hek beet, wil het opendoen … maar kijkt dan om zich heen in de tuin. Er is daar niets verdachts te zien. Vervolgens loopt de oudste om de tuin heen, neemt de achterdeur van het klooster en loopt de drie Oude Wijze Meesters van achter tegemoet.
Ja, knikken de drie Ouden bedachtzaam. Voor hem is nog hoop.

Van je intuïtie moet je het maar hebben, als je tijd wil besparen bij het nemen van cruciale beslissingen.

Nadenken over: hoe verdedigen, of hoe aanvallen?

diabeekhelgfloo1Reynir Helgason – Dick Floor. Wit aan zet. Hieraan vooraf gingen de zetten 9.Lf1-d3 e7-e5 10.d5xe6 Lc8xe6.

Degene die nu De2 speelt, heeft deze stelling duidelijk niet herkend als kritieke stelling. Dit is het moment waarop het zinvol is stil te staan bij de vraag: hoe moet de zwarte stelling aangepakt worden.

Een redelijk plan is hier 0-0. Op c4 kan toch niet genomen worden. Lxc4 wordt gevolgd door Lxc4 en Da4 met paardwinst. 11. … Pxc4 wordt gevolgd door 12. Pg5. 13. b7-b5 kan niet vanwege a2-a4, a7-a6, Pxe6, fxe6, axb5, axb5, Txa8, Dx a8 en Dxd6. Op 13. Pa5 volgt Lb5 en Ld7 kan niet vanwege Dxd6 of Dd5 Lxb5 De5. Of anders 13. … Pe5, en er volgt 14. Pxe6 (Lb5, Ld7 en Dxd6 is ook niet onredelijk) fxe6 15. Lb5 Kf8 16. f4 Pf7 en na wits f4-f5 heeft zwart weinig redenen om vrolijk te zijn. Het slaan van de pion op c4 opent de lijnen naar de zwarte koning; zwart verspilt kostbare tijd aan paardzetten terwijl zwart nu al een lichte ontwikkelingsachterstand heeft. Bovendien: hoe moet zwart zijn stelling ontwikkelen na de witte rokade? De loperuitvallen naar g5 of h6 zijn telkens tamelijk vervelend. En ook het rokeren naar de damezijde geeft wit kansen.

Maar Helgason heeft het gevoel dat dit het moment is om met harde hand in te grijpen. Hij kiest voor de zet 11.Pg5. Op dit moment ontstaat voor zwart een kritieke stelling. Hoe zich verdedigen? Het beste lijkt Pf6, waarop zou kunnen volgen 12.Pxe6 fxe6 13 Lh6 Pd7 14.0-0 Dh4 15.Le3 0-0 16.f2-f4 en wit staat beter, maar zwart heeft nog best praktische kansen, en wit moet oppassen niet in een eindspel van slechte loper tegen goed paard te belanden. Misschien is het logischer om de zwarte rokade gewoon toe te laten, en na Pf6 te vervolgen met 12.0-0 0-0 13.Pxe6 fxe6 en door te gaan met f2-f4 en f5.

Floor speelde na 11.Pf3-g5 Dd8-f6. Geen slechte gedachte. De zwarte velden zijn zwak zonder loper, en in andere stellingen heb ik ook wel eens gezien dat de dame dan geschikt is om deze velden in de gaten te houden. Helaas wordt deze zet tactisch weerlegd, want na 0-0 en Pe7 volgt e4-e5! (consequent).

diabeekhelgfloo2Reynir Helgason – Dick Floor. Wit speelde e4-e5.

Na 13… dxe5 volgt 14.Pe4 Dg7 15.Pe4 en wit valt binnen.

Na 13… Dxe5 volgt 14.Te1 Dxc3 15.Tb1 (en niet 15.Pxe6 fxe6 16.Txe6 (Lg5 Kd7) Dxa1, want na 17.Txe7 Kxe7 en 18.Lg5 volgt Df6 en het eindspel is minstens goed verdedigbaar voor zwart) Na 15.Tb1 heeft zwart grote problemen met de lange zwarte diagonaal (bv. 0-0 Lb2 Db4 Lf6; of Pc4 Pe4 Dd4 Lxc4 Dxd1 Txd1 Lxc4 en Pxd6).

Achteraf vroeg ik aan Reynir over welke zet hij het langst nagedacht had. Dat was dus de zet e4-e5. Knap. Zeker als het allemaal blijkt te kloppen. Zelf heb ik er grootse moeilijkheden mee dit soort momenten te selecteren. Heel vaak reken ik combinaties door die nergens toe leiden. In mijn eerder genoemde partij tegen Arend van Oosten had ik bijvoorbeeld ik-weet-niet-hoeveel combinaties en offers doorgerekend gedurende de hele partij. Allemaal uiteindelijk incorrect. Eén van die offers speelde ik zelfs. Het was de verliezende zet. Achteraf zonde van de tijd eigenlijk. Juist goede spelers voelen goed aan wanneer het zinvol is combinaties door te rekenen. Namelijk als hun schaakgevoel zegt dat het kansrijk is.

Het keerpunt; en welke kant slaat de balans door?

diabeekkarshaanBart Karstens – Eric de Haan. De zetten hiervoor waren 17… Pc6-e5 (viel de pion op e4 aan) 18.f2-f3 f7-f5 19.e4xf5.

Er zijn van die kritieke stellingen waarbij een zet een keerpunt of cruciaal moment in de partij is. De balans kan in zo’n stelling naar beide kanten toe doorslaan. Dit is zo’n stelling. Eric vervolgde met 19… Txf5, en er kwam: 20.Le2 La8 21.Pc2 h6 22.f4 Db7 23.Pe1 Pg6 24.b2-b4 en wit was inmiddels beter komen te staan.

Het alternatief was in deze stelling Lxf3. Een mogelijkheid die overigens ook gezien en overwogen was. Wit rest weinig anders dan de kwaliteit te offeren. Want na Tde1 volgt gewoon Txf5. De pion van b2 naar b4 is nu het logische vervolg en als het paard weggaat (hoeft niet, dan krijgt zwart twee pionnen voor lichte kwaliteit) slaat wit met de pion op e6. Het bord komt na Lxf3 in no time in vuur en vlam te staan, en ik zou niet durven zeggen wat de beste wederzijdse voortzettingen zijn. In de post-mortem analyse bemoeiden vele handen zich met de stelling en zag het er erg gecompliceerd uit. Toch leek het erop dat zwart met Lxf3 het initiatief naar zich toe had kunnen trekken.

Als we nu de tijdsbesteding van Erik op een rij zetten, dan is dit toch opvallend.
17… Pc6-e5 (12 minuten)
18… f7-f5 (12 minuten)
19… Tf8xf5 (11 minuten)
20… Lb7-a8 (17 minuten)
21… h7-h6 (5 minuten)
22… Db8-b7 (2 minuten)
23… Pe5-g6 (12 minuten)
En Eric heeft inmiddels voor de laatste 17 zetten nog maar 12 minuten over. (En nee, die werden niet de volgende zet gelijk opgesoupeerd.) Op zichzelf is er niets mis met deze tijdsverdeling. Integendeel. In deze kritieke fase, waarin de partij grotendeels beslist wordt, stopt Eric grondig veel tijd in de stellingen. Maar het meest opvallend vind ik dat op de zet na de kritieke stelling van bovenstaande diagram 17 minuten besteed worden aan La8. Terwijl Lf1-e2 toch niet onverwachts kan zijn geweest (er dreigde immers nog steeds Lxf3). Wellicht had Eric grootse offer-plannen die bij nader inziens toch minder correct bleken te zijn dan gedacht.

Het doet me echter denken aan een opmerking van Kasparov, toen hij aanwezig was bij de match Shirov – Polgar. Op een gegeven moment bereikte Shirov een kritieke stelling. Twee zetten later dacht Shirov vervolgens behoorlijk lang na over twee alternatieven. Niets vreemd aan de hand, zou ik zelf zeggen. Ik maak zo vaak mee dat ik alvast een keuze maak en vervolgens tijd stop in het volgende keuze-moment. Maar Kasparov vond het maar niets. Als Shirov twee zetten geleden in die kritieke stelling voor zet x koos, dan zou hij toch doorberekend moeten hebben wat hij nu moet spelen? Met andere woorden: Kasparov vond dat Shirov de kritieke stelling niet als kritieke stelling behandelde.

Helaas zijn we allemaal stervelingen.

Epiloog

“En dan nu de jaarlijkse uitreiking van de Caïssa-awards te Moskou. Uiteraard is er ook dit jaar weer grote publieke belangstelling. Buiten staan lange rijen wachtenden, in de hoop een glimp op te vangen van hun favoriete ster. Onze gastheer weet ons weer te vermaken met menige pseudo-komische kwinkslagen, maar gelukkig zijn we dan eindelijk aangeland bij waar we allemaal de televisie voor aangedaan hebben: de uitreiking van de fel begeerde Caïssa-awards! Groot applaus. De genodigde Kasparov leest de lijst van genomineerden voor en er valt een doodse stilte als hij tergend langzaam de envelop open doet voor de categorie ‘de beste stuurman staat aan wal’. And the winner is …. Robert Beekman!! Een daverend applaus stijgt er uit de zaal op. Onze winnaar daalt van de trappen af en alle genodigden gaan spontaan staan om deze grote kenner toe te juichen. Hij neemt plaats op de voorplecht en het applaus zakt langzaam weg als hij de microfoon pakt om zijn dankwoord uit te spreken.
“THANK YOU!! THANK YOU!! THANK YOU!!
De overwinnaarsvuisten gaan triomfantelijk de lucht in.
“Mijn dank allereerst aan de commissie die mij tot winnaar heeft gekozen. Ik kan hierover niets anders opmerken dan dat dit een volkomen terechte beslissing was.
“Verder mijn dank aan de schaakklokken waar er altijd wel eentje van stuk gaat. Gelukkig helpen ze om de bezoekers van andere clubs in verwarring te brengen. Zijn ze toch nog ergens goed voor!
“Daarnaast wil ik de omroepster van de naburige bridgeclub bedanken. Gelukkig heeft zij de versterker dusdanig hard ingesteld dat ook wij aan het begin van de avond op de hoogte gesteld worden van wat er in de andere club gebeurd. Die informatie zouden wij niet willen missen!
“En verder zou ik graag de printer van de schaakclub willen bedanken. Door de hoge kwaliteit van het drukwerk vergeet ik niet iedere avond weer mijn bril mee te nemen, waardoor het toch nog mogelijk is te zien wat er op het schaakbord gebeurt!
“THANK YOU!! THANK YOU!! THANK YOU!!”
Ja, dames en heren, tot zover het hoogtepunt van deze jaarlijkse uitreiking en dan nu verder naar de volgende categorie, namelijk …”
ZAP! Ah! Op het andere net is nu ‘The bold and the beautiful’. Een stuk boeiender!