In de tweede ronde stond mijn bekerpartij tegen Sander Blok op het programma. Sinterklaasavond. De druk van de wedstrijdleider intern is zo groot dat zelfs de Goedheiligman moet wijken. Het was een korte partij, slechts 14 zetten. Maar er was genoeg over om na te praten. Mobieltjes werden getrokken om Chessbase en engines te raadplegen.
In mijn voorbereiding (soms doe ik dat) zag ik dat Sander snel met f4 op komt zetten. Ik had Weens voorbereid. Na jaren Frans ben ik die opening wel zat. Zwart wordt achter over gedrukt en kan in het beste geval hopen op zwak middenspel spel van de tegenstander. Genoeg punten mee gescoord daar niet van. Dus 1.e4 e5 it is voor de komende tijd. Die voorbereiding kon na 20 seconden weer de vuilnisbak in. Het Koningsgambiet in al zijn klassieke glorie stond op het bord. Witspelers weten dan doorgaans wel wat ze moeten doen. Principieel kies ik bij gambieten voor aannemen. Als gambiteer moet je het dan maar bewijzen. Dat heb ik zelf vaak genoeg ook gedaan. In het Koningsgambiet kun je dat door 2…d5 (Falkbeertegengambiet) prima omdraaien. Witspelers houden daar niet zo van, dat tegeninitiatief. Alleen je kennis moetwel goed zijn. Het zijn nauwe paadjes om gelijk spel te bemachtigen.
Het is mooi al die namen uit het koffiehuisschaak tijdperk: de Muzio (3…g5 4.Lc4 g4 5.0-0 gf3 6.Dxf3 Df6 7.e5 Dxe5 8.Lxf7) , de Polerio, het Allgaier en Kieseritsky (respectievelijk 3…g5 4.h4 g4 5. Pg5 en 5.Pg5), de Ghulam, de Salvio, de Becker (3…h6) of de Bonsch-Osmolovsky (3…Pe7), Schallopp (3..Pf6). Je kunt de open haard horen knisperen, de sigaren en cognac al ruiken. Heerlijk.
Jaap kwam regelmatig buurten. Hij speelt het zelf graag met wit en zwart dat koningsgambiet.
Na drie zetten (3…d6) stond de Fischervariant op het bord. In het verleden (jeugd en correspondentieschaak J) heb ik dat vaker gespeeld en het vereist van wit wat finesse kennis.
Robert Fischer was na een zeldzame nederlaag tegen Spasski in 1960 in Mar del Plata niet tevreden met al het initiatief dat wit tot zijn beschikking had.
Dus werkte hij in een beroemd artikel in The American Chess Quarterly uit 1961, A bust to the King’s Gambit, zijn eigen verdediging uit: 3…d6 en snel h6 om het witte paard aan banden te leggen. Op Lc4 kan Le6 en zwart heeft wat extra resources richting g4. Het kost echter wel twee tempi die wit weer goed kan gebruiken om de druk op f7 op te zetten. Dynamische stellingen levert dat op. Of in gewoon Nederlands: fijn hakken.
Sander moest bekennen dat zijn kennis na 4..g5 wel ophield. Het offeren van het paard voelde wel natuurlijk aan. Het systeem met Pc3 en Lc4 is echter te traag. Zoals wel duidelijk was na afloop: in het Koningsgambiet moet zo snel mogelijk die f4 pion van het bord. Het wordt een handenbinder. Alternatief is dat zwart hem doorschuift naar f3 (ondersteunt door g4), maar dan is f4 tenminste vrij voor de witte loper en het kost zwart tempi.
6…Lh6 blijkt een nieuwtje. Niet slecht, maar zwart heeft met Dh4+ wel een variant waarmee de dames van het bord gaan én het stuk voor tegen een pion kan gaan wegen. Na de goede zetten Dd6 en Dc5+ speelt zwart alleen maar ontwikkelingszetten (Le6, Pc6 en 0-0-0,) maar ieder met meer dreiging tegen het centrum. Na de lange rokade is de zwarte koning veilig én er wordt nog een stuk gewonnen.
Het rare 11.Lb3 is een typische computerzet die de mobieltjes aangaven. Plan is dat c3 vrij komt voor de dame met druk op de lange diagonaal en c7. Met gelijk spel zeggen de engines.
Eén reactie
Sander Blok
Wie A zegt, moet B zeggen na 5…,g4.
Wat een moeilijke opening, Elke zet moet raak zijn voor wit en voor zwart.
De 14 zetten voelden als veel langer, overigens…
Succes verder, Bertrand!