Het Fischer eindspel
Robert Beekman
Een algemeen gedachtengoed in de schaakwereld is het principe dat een toren plus loper in het eindspel beter is dan toren plus paard. De theorie luidt dat bij een eindspel van loper tegen paard de eerstgenoemde weliswaar een breder bereik heeft, maar slechts de helft van het aantal velden kan bestrijken. Met een toren erbij is dat nadeel gecompenseerd, en dan brengt het voordeel van de loper een groter gewicht in de schaal.
Dat principe is deelgenoot van ons geworden sinds de Fischer – Taimanov match van 1971, die deel is van Fischers triomftocht naar de wereldtitel. Fischer zou heel goed begrepen hebben hoe gunstig het eindspel toren/loper tegen toren/paard is. Hij hoefde alleen maar dat eindspel op het bord te zetten en het puntje kwam vanzelf binnenrollen. Met dank aan Fischers lessen noemt Leonard Barden deze materiaalverhouding zelfs ‘Het Fischer Eindspel’. Steve Mayer roemt ook Fischer en spreekt van ’the grinding ending’, wat zoveel betekent als een eindspel waarin je lang moet lijden, helemaal vastgezet en gemangeld wordt.
Toch eens aanleiding om die eindspelen eens nader onder de loep te nemen. Het eerste eindspel dateert van 1962. Fischer speelt echter niet tegen Taimanov, maar heeft toren/loper tegen toren/paard bij Tal. Hij staat zelfs een pion achter, maar wint evengoed.
Robert Fischer – Mihael Tal
Kandidatenmatches Curacao, 1962
1.Tc1 Is dit het eerste bewijs? Fischer houdt de torens op het bord omdat hij weet hoe gunstig het bewuste eindspel is? Nou, ik denk van niet: Tc1 wint geforceerd minimaal de pion terug.
1…Tc7 1…Td3+ 2.Kf4 Kd7 3.Kxf5 Pxa2 Met onduidelijke stelling. De toren blijft in deze variant een stuk actiever.
2.Lf4 Tc6 3.Le5 Pd5 4.Td1 Het tweede bewijs? Wit kon hier een pion terugwinnen met Txc6 bxc6 Lxg7, wat een ongeveer gelijkstaand eindspel zou zijn. Liever doorspelen met pion minder?
4…Pf6 Nu kan de witte koning binnenvallen. 4…Tc5 5.Lxg7 Kd7 Wederom met onduidelijke stelling.
5.Kf4 g6 6.f3 Pd7 7.Ld6 Tc2 8.g3 Te2 8…Txa2 9.Kg5 Tf2 10.Td3 Twee pionnen achter nu, maar wel een gewonnen stelling voor wit. De koningsvleugelpionnen vallen en de witte vrijpionnen zijn veel gevaarlijker. Belangrijk is dat de loper makkelijker met vrijpionnen op twee vleugels kan opereren.
9.Kg5 Te6 10.Lf4 Pf8 11.Td6 Maar deze zet dan? Fischer blijkt eerder wars van principes te zijn. Als hij maar kan winnen. Slaan is niet mogelijk omdat dan de zwarte pionnen op de koningsvleugel verloren gaan.
11…a5 12.Kh6 Te2 13.Td2 Idem als vorige commentaar.
13…Te7 14.Ld6 Th7+ 15.Kg5 Tf7 16.Tb2 f4 17.Lxf4 Mayer: “Tal zegt dat Lxf8 ook won, maar we kunnen begrijpen waarom Fischer het betere stuk zo lang mogelijk op het bord wil houden.” Met dit open centrum, pionnen op twee vleugels en zo’n passief paard is dat zeker waar.
17…Tf5+ 18.Kh6 b5 19.Ld6 b4 20.g4 Txf3 21.g5 Pe6 21…Kd7 22.Lxf8 Txf8 23.Kxg6 Wint ook – Tal.
22.Kxg6 Td3 De pion op h5 staat op vallen.
23.Le5 Te3 24.Kf5 Pf8 25.Tg2 Tf3+ 26.Lf4 Kd7 27.g6 Pe6 28.g7 Txf4+ 29.Ke5 Tf8 30.gxf8=D Pxf8 31.Kd5 a4 32.Tg7+ Ke8 33.Kd6 b3 34.a3 En zwart geeft op.
1-0
Zo! Dat is duidelijke taal. Zelfs met pion achterstand winnen toren en loper. Maar als je de stelling nauwkeuriger onder de loep neemt valt op dat de witte koning een stuk actiever is, en dat hij in de buurt van zeer kwetsbare pionnen op de koningsvleugel staat. Zet de zwarte pionnen op f7 en h7, en zwart is de enige die over winst kan praten. Bovendien is het centrum geheel open en blijkt telkens dat we uitkomen op een eindspel met vrijpionnen op twee vleugels van het bord. Die omstandigheid is inderdaad zeer gunstig voor de loper, maar dat is zij ook zónder torens op het bord.
Tot slot nog een kleine opmerking in de marge: Tal speelt overduidelijk niet al te best. Maar goed, het ging in die periode zeer slecht met zijn gezondheid en hij lag meer in het ziekenhuis dan achter het bord. Zijn score in dat toernooi was desastreus.
Maar die eindspelen tegen Taimanov dan? Dat was toch wel duidelijke taal? Oké, laten we dáár dan eens naar kijken. Het eerste eindspel dateert uit 1970, een jaar voor die beroemde kandidatenmatch.
Robert Fischer – Mark Taimanov
Palma de Mallorca, 1970
1…g6 2.h4 Ph7 3.Lg4 Pf6 4.Lf3 Td7 5.Tb5 Td4 6.c5 Wit offert een pion om zo snel mogelijk de gewenste vrijpion binnen te halen.
6…Txh4+ 7.Kg1 Tb4 8.Txb4 axb4 9.Tc4 bxc5 10.Txc5 Met de loper op f3 is de a-pion moordend.
10…Kg7 11.a5 Te8 12.Tc1 Verhindert dat de zwarte toren achter de pion komt.
12…Te5 13.Ta1 Te7 14.Kf2 Pe8 15.a6 Ta7 16.Ke3 Pc7 17.Lb7 Pe6 18.Ta5 Kf6 19.Kd3 Ke7 20.Kc4 Kd6 21.Td5+ Kc7 22.Kb5
1-0
Echter, ook hier is een nadere voorbeschouwing relevant. Het eerste dat opvalt is dat er een open centrum is: gunstig voor de loper. Ook spel op twee vleugels, eveneens gunstig voor de loper. Maar nog belangrijker: potentiële vrijpionnen op beide vleugels. Nóg gunstiger voor de loper. En tot slot kunnen we ook nog opmerken dat de witte stukken een stuk actiever staan dan de zwarte, waarbij niet alleen de zwarte torens passief staan maar ook het paard géén voorpost heeft. Allemaal voldoende voor Fischer om de winst binnen te halen.
Dan die eerste partij in de kandidatenmatch. Op een gegeven moment komt de stelling links op het bord. Wit staat een gezonde pion voor en heeft bovendien dezelfde voordelen als hierboven genoemd (open stelling, spel op twee vleugels). Simpel een kwestie van techniek. Haal pion b4 nu eens van het bord. Hoeveel beter staat wit dan? Nog steeds tellen de genoemde voordelen voor de witte loper, maar ik vraag me af of dit nog gewonnen is. Wit staat dan beter, ja. Maar gewonnen?
Wat zegt u? Of ik die vierde partij dan nooit nagespeeld heb? Dat briljante eindspel waarbij Taimanov langzaamaan uitgemanoeuvreerd wordt?
Robert Fischer – Mark Taimanov
Kandidatenmatches 1971, 4e partij
1…Dd7 Heel bewust begin ik op het moment dat overgegaan wordt naar het toren/loper eindspel. Taimanov had hier ook Kc8 kunnen spelen. Maar hij gaat toch naar dat gevreesde toren/loper tegen toren/paard eindspel. En dat terwijl hij al twee keer eerder tegen Fischer ermee verloren heeft! De sukkel!
2.Dxd7+ Kxd7 3.Te5 b6 Gedwongen door de dubbele aanval. Op zich past zwart tevens een logisch principe toe: zet de zwarte pionnen op de andere kleur dan die van de loper. Kan-ie hem NOOIT meer slaan! Klopt, maar dan moet het paard wel die velden kunnen afdekken. Anders loopt de koning er vrolijk over binnen.
4.Lf1 a5 5.Lc4 Tf8 6.Kg2 Kd6 Pe8!?, gevolgd door Pd6!?
7.Kf3 Pd7 8.Te3 Pb8 9.Td3+ Kc7 10.c3 Pc6 11.Te3 Kd6 12.a4 Pe7 13.h3 Pc6 14.h4 h5 Een ongelooflijke concessie. Wie zet er nu zijn pion op de kleur van de loper bij de tegenstander?
15.Td3+ Kc7 16.Td5 f5 Ziet er beter uit dan … g6, waarop g4 volgt en de witte koning kansen krijgt om binnen te vallen.
17.Td2 Tf6 18.Te2 Kd7 19.Te3 g6 20.Lb5 Td6 21.Ke2 Kd8 22.Td3 Kc7 23.Txd6 Kxd6 Uiteindelijk is het dus niet het toren/loper tegen toren/paard eindspel dat gewonnen is, maar het loper tegen paard eindspel.
24.Kd3 Pe7 25.Le8 Kd5 26.Lf7+ Kd6 27.Kc4 Kc6 28.Le8+ Kb7 29.Kb5 Ka7 30.Lf7 Kb7 31.Lb3 Ka7 32.Ld1 Kb7 33.Lf3+ Kc7 Ka7 Lg2 leidt tot zetdwang. Het paard moet spelen, waarna Kc6 volgt.
34.Ka6 Pc8 35.Ld5 Pe7 36.Lc4 Pc6 37.Lf7 Pe7 38.Le8 Zetdwang.
38…Kd8 39.Lxg6 Pxg6 40.Kxb6 Kd7 41.Kxc5 Pe7 42.b4 axb4 43.cxb4 Pc8 44.a5 Pd6 45.b5 Pe4+ 46.Kb6 Kc8 47.Kc6 Kb8 48.b6
1-0
Nagespeeld? Stel uzelf dan de volgende vraag: was er nu werkelijk zoveel aan de hand? Oké, spel over twee vleugels, een centrum dat een beetje open is, maar wat dan nog? Zwart moet echter wel begrijpen dat die gaten op de damevleugel heel irritant kunnen zijn als de koning daar binnen komt vallen. Maar met het zwarte paard op d6 kan dat niet. In plaats van Kd6 was Pe8-d6 veel handiger. Op d6 staat het paard werkelijk ideaal en kan zwart weinig gebeuren. Immers, ook pion f7 wordt gedekt en het lastig om met de koning binnen te vallen op de koningsvleugel. Helaas, de komende 30 zetten, weigert zwart halsstarrig het paard naar d6 te verhuizen. Wat doet dat paard de hele tijd op c6? Velden dekken die de pionnen al afdekken? Voeg eraan toe die enorme positionele concessie van … h5 en we beginnen al te begrijpen waarom Taimanov verloor.
Blijft u twijfelen? Maar mag ik u dan vragen of u ook de derde en laatste witpartij van Fischer tegen Taimanov nagespeeld heeft? Want daarin heeft Taimanov de loper met toren! Ongetwijfeld was het kwartje inmiddels al bij hem gevallen en dacht hij: AHA!! Mijn tegenstander valt daar in zijn eigen valkuil! Nu mag ikzelf dan wel een ezel zijn die al drie keer tegen dezelfde steen gestoten heeft, maar dat is mijn tegenstander dus ook!!
Helaas voor hem. Hij ging er kansloos af.
Robert Fischer – Mark Taimanov
Kandidatenmatch 1971, 6e partij
1…Kd7 Wat doet die koning daar? Op de koningsvleugel heeft wit een potentiële vrijpion en dus is Ke7 of Kf7 logischer. Later blijkt c4 te volgen en staat de koning in een lastige penning.
2.Kg2 b5 3.c3 a5 4.Pd4 b4 5.Pb3 Lb6 6.axb4 axb4 7.c4 Vervelend. Na slaan op d5 heeft wit potentieel verbonden vrijpionnen op de koningsvleugel.
7…Kc6 8.c5 Lc7 9.Pd4+ Kd7 10.f4 e5 11.c6+ Kc8 12.Pb5 Ta2 13.f5 Ld8 14.Txd5 Txb2+ De afgebroken zet en zonder hervatting opgegeven door zwart. Ongetwijfeld was al ontdekt dat deze stelling hopeloos verloren was.
1-0
Links Fischer en helemaal rechts Taimanov – niet de man die in het midden zit.
Na afloop van de match, waarin Fischer met 6-0 van Taimanov gewonnen had, vroeg een collega-grootmeester: “Wat vond je van Taimanovs spel?” Fischer antwoordde: “Ik geloof dat hij heel goed piano speelt!” (Verwijzend naar de andere carrière van Taimanov: die van wereldberoemd concertpianist.)
Links Taimanov tegen Spassky (1954).