1800 - 1918

Dirk van Foreest

Dirk van Foreest (1862 – 1956)

Robert Beekman

De broers Van Foreest zijn een begrip geweest in het Nederlandse schaakleven. Eind vorige eeuw behoorden de gebroeders Van Foreest tot de vaderlandse top. Arnold van Foreest (1863-1954) zou een fractie minder sterk zijn geweest dan Dirk, die driemaal in successie het toen nog officieuze kampioenschap van Nederland won, in 1885, 1886 en 1887 en daarna terug trad vanwege zijn drukke dokterspraktijk.

Dirk van Foreest speelde eigenlijk niet bij Schaakclub Utrecht. Hij speelde eerst bij VAS, en later bij BSG. Hij kwam wel regelmatig bij Schaakclub Utrecht langs, voornamelijk omdat zijn broer bij SCU speelde. Soms speelde Dirk tegen Olland, vaker voelde hij zijn broer aan de tand.

In de meeste partijen tussen de broers is het wachten op wie als eerste begint te offeren. Soms waren dat speculatieve offers, niet altijd even correct, maar zeer lastig om op het bord tegen te spelen. Lodewijk Prins over zo’n partij tussen beider broers: “Een ouderwetsche koffiehuispartij, waarin degene met den langsten adem het langst in leven is gebleven.” Ook in de partij die hier bijgevoegd is staat groot spektakel te wachten. Een prachtige en door Dirk uitstekend gespeelde partij uit 1885!

Jhr. A.E. van Foreest – Jhr. dr. D. van Foreest
1885
[Commentaar van Robert Beekman]

1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lc4 Pf6 4.Pg5 Lodewijk Prins schrijft in zijn boek “Een hulde aan jhr. D. van Foreest”: “In de opening tweemaal met hetzelfde stuk spelen was vroeger schering en inslag.” d3 of d4 zou beter zijn. Elders maant Prins ons niet in lachen uit te barsten: tegenwoordig is paard g5 namelijk weer populair! En dat schrijft hij in 1945. Prins kan zelf echter ook niet een zekere mate van onconventionaliteit toegeschreven worden. En alle strategische regels in het schaken ten spijt: als een variant rekentechnisch mogelijk is, dan is het speelbaar. Het is een typische paradox: heden ten dage zijn we weer in de romantische tijd van de negentiende eeuw beland!
4…d5 5.exd5 Pa5 6.d3 Lb5 is de hoofdvariant, misschien wel principiëler in de poging openingsvoordeel te bereiken, maar d3 is niet slechter.
6…Lc5 De theorie gaat verder met h6 Pf3 e4 De2 Pxc4 dxc4: een stelling met gelijke kansen. Dirk kiest voor snelle ontwikkeling maar laat toe dat het paard ook naar e4 kan.
7.De2 O-O 8.h3 Na 8.Pe4 Pxc4 9.dxc4 Pxe4 10.Dxe4 f5 heeft zwart het loperpaar en ontwikkelingsvoorsprong voor een dubbelpion van wit. Ruim compensatie dus. Na 8.0-0 Lg4 is 9.Dxe5 niet aan te bevelen, vanwege Pxc4 dxc4 Te8 Dc3 (Df4 h6 Pf3 Te4 Dd2 Lxf3) Le2 Te1 Dd6 en zwart heeft een enorme ontwikkelingsvoorsprong voor de witte dubbelpion. Er dreigt inmiddels vernietigend Lxf2. Maar 8.0-0 Lg4 9.De1 lijkt na Pxc4 dxc4 Dd6 ook nergens op. Na 8.Pc3 Lg4 moet wit zich hoogst vervelend verzwakken met f3, en het is om deze redenen dat Arnold waarschijnlijk tot de temporiserende zet h3 besloot. Toch was Pe4 waarschijnlijk beter; nu wordt de zwarte ontwikkelingsvoorsprong namelijk nog groter.
8…Pxd5 Als zwart niets doet vervolgt wit met Pc3 en Pe4, dus hij moet wel op pionnenruil overgaan (er van uitgaande dat Dirk Pxh7 gezien heeft), maar zwart krijgt er goed stukkenspel en een grotere ontwikkelingsvoorsprong voor terug.
diaforefore19.Pxh7 Want Kxh7 De4. Evengoed wel tijdverlies, maar ook wit heeft weinig keus. Anders zou zwart met betere stelling, loperpaar en ontwikkelingsvoorsprong uit de opening komen, en dat kan toch ook niet de bedoeling zijn.
9…Te8 10.O-O Lf5 Pxc4 was aangewezen, nu kan wit op de volgende zet op d5 slaan, en zou het paard op a5 buitenspel dreigen te komen.
11.Pg5 Lxd5, dus.
11…Pxc4 12.dxc4 Pf4 13.Lxf4 exf4 14.Dh5 Lg6 15.Dg4 Geheel en al een geforceerde variant. Voor een argeloze dubbelpion heeft zwart nu het loperpaar, grip op de centrale lijnen en een ontwikkelingsvoorsprong, kortom: een betere stand voor zwart zou ik zeggen.
15…Dd4 16.c3 Een typisch menselijke afweging. Na Pc3 Dxc4 Tac1 (anders staat zwart na Lxc2 ook nog een pion voor) Tad8 heeft wit materieel gelijke stand, maar zwart alle troeven in handen. Op den duur verloren, zou je zeggen. Dan liever met 16.c3 Dxc4 17.Pd2 Dd3 18.Dxf4 in elk geval proberen toch een pionnetje als compensatie te hebben… Toch is Pc3 objectief beter, en dat zal blijken na de volgende zet:
diaforefore216…Dxf2+!! Een weergaloos dameoffer! Evengoed is waarschijnlijk is Dxc4 Pd2 De2 objectief gezien beter…
17.Txf2 Te1+ 18.Kh2 Lxf2 19.Dxf4 Er dreigde natuurlijk Lg3. Voor de dame heeft zwart slechts een toren, maar de witte damevleugel staat nu helemaal vast; bovendien kan altijd het paard op b1 geslagen worden.
19…Le3 20.Dh4 Lg1+ Drijft de koning in het open veld. 20… Tf1 is hier ook mogelijk, en na Pf3 kan wit zich bevrijden met b4, a4 en Ta2. Daarom kan zwart het beste 20… Tf1 21.Pf3 Lc5 kunnen spelen, en na bv. 22.Pd4 volgt Tae8, Ld6 en Tee1 met sterke aanval.
21.Kg3 Tf1 22.Dg4 Zwart dreigde Lf2. Het alternatief was hier 22.Pd2 Txa1 23.Pdf3 Le3. Deze stelling kan overigens ook ontstaan na 20… Tf1 (in plaats van het gespeelde Lg1), waarop zwart wel gelijk na 21.Pd2 Txa1 22.Pdf3 met Txa2 de pion op a2 kan slaan. Voor de evaluatie van de stelling maakt het weinig uit. Want ook als wit hier 22.Pd2 Txa1 23.Pdf3 Le3 speelt, kan a3 toch niet wegens Tf1 Kh2 en Lc5 en/of Te8. De pionnen op de damevleugel zijn minder interessant dan de koningsaanval (wit kan zo met Df4 en Pe5 in de tegenaanval gaan), en die zwarte koningsaanval heeft even wat vertraging opgelopen, maar zal spoedig weer verder gaan, waarbij de torens en het loperpaar even vernietigend zullen zijn dan in de partij. Dg4 is daarom hier wel degelijk de beste zet, omdat straks na Te8 de dame via d7 kan binnenvallen.
diaforefore322…Te8 En nu hebben we de beste mogelijkheid voor wit om een toren terug te offeren en het paard op b1 in het spel brengen, omdat wit na Dd7 de pion op c7 kan winnen. Eerst 22… Lf2 23.Kh2 verhindert dit niet: 23… Te8 24.Pd2 Txa1 25.Dd7 f6 26.Pe6 Lf7 27.Pxc7 Tee1 28.Dc8 Le8 (Kh7 Df5 en Dxf2) 29.Pf1, en wit heeft grote eeuwig-schaak mogelijkheden. Zwart kan het beste na 22… Te8 23.Pd2 Txa1 24.Dd7 Tae1 25.Dxc7 Te7 hergroeperen. Evengoed: twee torens en het loperpaar bieden zwart grote winstkansen, maar de zwarte aanval moet wel weer opnieuw opgebouwd worden.
23.Pf3? Zoals gezegd: na Pd2!? Txa1 Dd7 ontstaat een dame/twee torens eindspel, dat nog helemaal niet zo duidelijk meer is. Nu komt wit in een matnet.
23…Lf2+ Lc5 kan ook, en drijft de witte koning naar voren het matnet in. Lf2 drijft de witte koning naar het matnet op de onderste rijen.
24.Kh2 Lc5 25.Pd4 Ld6+ 26.g3 Tee1 27.Kg2 Er dreigde Tf2 mat.
27…Tg1+ 28.Kf2 Lxg3+ 29.Dxg3 Kf3 Ld6 helpt weinig.
29…Tef1+ 30.Ke2 Lh5+ 31.Pf3 Txg3 En Arnold geeft het op. Een geweldige partij van zijn broer Dirk!

0-1

De belangrijkste reden dat dit hoofdstuk aan de website toegevoegd is, is dat Erik Olof na het verschijnen van het jubileumboek een artikel geschreven heeft, waarin Dirk en Arnold van Foreest vergeleken werden. Arnold van Foreest zou een fractie minder sterk zijn geweest dan Dirk, waagde Erik te schrijven, waarop meerdere mensen gereageerd hebben omdat Dirk toch echt een klasse beter geweest zou zijn dan Arnold. Voordat we Erik Olof in een clubblad van SCU uit 1987 aan het woord laten, eerst een hulde van Oskam, in het gedenkboek aan Dirk van Foreest, dat in 1945 verschenen is, en waar een deel van de polemiek toe herleid kan worden.

Jhr. Dr. D. van Foreest

Mr. G.C.A. Oskam

dirkforeestWat Dirk van Foreest, links in beeld, voor het schaakspel in Nederland geweest is? Maar toch alles. Want zonder hem hadden we Van Lennep niet gehad en zonder Van Lennep niet Olland, niet Euwe.

Er is er altijd één geweest die de beste speler was, maar Dirk van Foreest was de eerste goede speler. Het is zeker waar, dat er vóór hem mannen zijn geweest die matadors waren in hun kring – ik noem Dupré en Messemaker – maar met Van Foreest begon een nieuwe periode. Precies zooals later N.W. van Lennep, nog later Olland, en eindelijk Euwe den stoot zou geven tot een beweging in de Nederlandse Schaakwereld.

Voor 1880 was er eigenlijk niets. Kenmerkend is dat toen veelal de draaiing van een pion op het bord besliste omtrent den voorzet, of liever: omtrent de voorzetten. Bleef de pion met den kop op een zwart veld liggen dan begon zwart, veelal met e7-e5 en d7-d5 tegelijk; er volgde dan zoo spoedig mogelijk h3 (h6) en a3 (a6) – de 0 van Van der Lindel – enfin, men speelde zijn partijtje zoo als men in de Fransche provinciale café’s manille zit te spelen. Hij die een beetje nadacht, gold als een meester, maar tevens als vervelend. Van Foreest had niet van die geleerddoene. Hij zal dat ook als arts niet hebben gehad: niet meer boekenkennis dan noodig was maar een perfecte klinische blik.

Er is in beginsel geen verschil tusschen de werkwijze van den geneesheer en de denkwijze van den schaakspeler. Wij weten reeds lang dat de kunst is vele symptomen te kennen, te herkenner en dan te combineeren. De herkenning van de eigenaardigheid van den patiënt, van de zwakke punten van zijn gezondheidstoestand, van de afwijkingen van het normale, leiden tot de diagnose en van daar tot de therapie is slechts een stap. Zoo is het ook in het schaken: men moet de zwakten zien, en dan daaruit de gevolgtrekkingen maken. Het onderscheid met de medische behandeling is alleen het doel: bij de eene de dood, bij de andere de bestrijding van den dood.

Van Foreest had, blijkens zijn dubbele carrière, dit specifieke in hooge mate. Tot 1889, toen de succesvolle loopbaan als arts begon, kwam het talent uit in zijn schaakspel. Zonder leermeesters, zonder bibliotheek, was hij in korten tijd de beste speler van ons land. Hadden uitmuntende spelers vroeger slechts plaatselijken invloed gehad, Van Foreest was een landelijke beroemdheid, die over geheel Nederland heerschte. Overal verrezen schaakclubs en steeg het spelpeil. Gelijk Hongarije groot is geworden door Maroczy, zoo begint het Nederlandsche schaakleven met Dirk van Foreest.

Hoe dat nu zoo gekomen is? Naar mijn overtuiging is het de stijl geweest. Het publiek wordt ten onrechte veracht, het weet wél te waardeeren, n’en déplaise Multatuli; het waardeert de hoedanigheid, het beoordeelt overwinningen, maar telt ze niet. Niet zoozeer de reeks zegepralen van Van Foreest, als wel de kwaliteit zijner partijen imponeerde. En eenige magiek is er in; want na 1889 zag men den man niet meer, hij speelde alleen briefwisselingspartijen.

Toen in 1895 het Tijdschrift van den Nederlandschen Schaakbond de portretten van het toen reeds legendarische trio D. van Foreest, I.D. Tresling en A.E. van Foreest publiceerde, zeiden wij jongeren: “Is dat nu Dirk van Foreest!” Wij hadden den kop met den donkeren baard, en de hoekige neus nooit gezien, de meester hield zich ver van wedstrijden, maar hij was voor ons de schaakmeester.

Hij heeft den fakkel doorgegeven aan Van Lennep, wiens glorieuse overwinning – 1894 Slag Leipzig – de door een groote reeks briljante simultaanvoorstellingen verkregen populariteit bevestigde. Maar het jongensachtige, zeg: het jongelingsachtige van Van Lennep imponeerde minder dan de forsche kop van Van Foreest, wiens portret ons meer deed dan de levende en levendige figuur van Norman Willem.

Na Van Foreest kwam Euwe, wiens invloed op het Nederlandsche schaakleven, vooral door de verovering van het wereldkampioenschap, beslissend is geweest. Aan Euwe danken we alles, maar we moeten bedenken en zijn ons ervan bewust dat het begin van de lijn die over Van Lennep, Olland en Leussen, Speyer en gans niet te vergeten, naar Euwe loopt, begonnen is bij Jhr. Dr. D. van Foreest.

Het geluk, geluk voor hem en geluk voor ons, heeft gewild, dat Dr. van Foreest de ontwikkeling van deze lijn heeft mogen zien. Toen hij in 1928 de medische praktijk en een schaak-otium van 40 jaren opgaf, zag hij in de schaakwereld aan, al wat hij gemaakt had, en zie, ‘het was zeer goed‘.

En moge dit inleidend woord tot een bloemlezing uit zijn partijen den bescheiden Meester weer doen inzien dat wij, grijze jongeren, heel goed weten wat de Nederlandsche Schaakgemeente aan hem te danken heeft.

Arnold en Dirk van Foreest vergeleken

Erik Olof

De aanleiding voor dit stukje nu is een aantal reacties, o.a. van Wim Andriessen, over de (schaak)krachtsverhouding tussen beide broers. In ons jubileumboek staat dat Arnold nauwelijks voor zijn oudere broer zou hebben ondergedaan. Dirk was waarschijnlijk iets sterker, in die trant staat het er. Of we niet wisten dat met Dirk van Foreest de Nederlandse schaakgeschiedenis begint? Dirk van Foreest was heer en meester in zijn tijd, een klasse beter, ook zijn broer Arnold kon niet aan hem tippen.

Deze geluiden zijn bekend. Wel, het is lastig beide broers te vergelijken. Arnold van Foreest bleef zijn hele leven lang – en dat was dus héél lang – actief en Dirk van Foreest is slechts een korte periode actief geweest, van 1884 tot 1889 ongeveer, als ‘bordschaker’. Daarna trad hij terug; hij ging zich wijden aan zijn praktijk als huisarts te Oosthuizen. (Waar ligt dat eigenlijk?) Hij bleef wel actief als ‘briefschaker’, hij analyseerde partijen voor het Tijdschrift van de bond, maar kwam nauwelijks meer in een wedstrijd uit. Pas toen hij zijn praktijk had neergelegd, in 1928, en in Bussum ging wonen, ging hij weer actief ‘bordschaken’, nog zo’n kleine 30 jaar dus. Hij bleef een enorm sterk schaker, maar men bedóélt natuurlijk de Dirk van Foreest in de periode 1884 tot 1889, die de eerste serieus te nemen schaker van Nederland zou zijn.

Ach, het is eigenlijk een onzinnige kwestie, want als ik me hier in ga verdiepen, kom ik eerder uit bij iemand als Maarten van ’t Kruys. Uit het verslag van het jaarboekje van de bond, uit 1885, bij zijn dood: ‘Waar hij zijne stoere pionnen langzaam en statig met taai geduld vooruitgeschoven had, daar bleven zij ook pal staan, en wie ze overrompelen wilde, werd platgedrukt …’

Maar laat ik me verder niet bezighouden met de prehistorie. Dat kan altijd nog. De vraag is dus: begint de Nederlandse schaakgeschiedenis met Dirk van Foreest? En was hij zoveel sterker dan zijn jongere broer en andere tijdgenoten, in die vijf jaar?

Nu ik me toch ontwikkel tot de amateur-schaakhistoricus van de lage landen, zal ik het allemaal uit de doeken doen.

Dirk van Foreest wordt zwaar overschat. In alle eenvoud stel ik dat, geheel bewust van mijn beperkt (schaak)verstand. In het boekje, door Lodewijk Prins samengesteld, Een hulde aan Jhr. Dr. Dirk van Foreest, uit september 1945, nog voor zijn 80ste verjaardag, wordt in een bijdrage van Oskam het nu bekende beeld geschetst: ‘… Dirk van Foreest was de eerste goede speler’, en dan loopt er volgens Oskam via Norman van Lennep en onze Olland een lijn direct naar het absolute hoogtepunt in de persoon van Max Euwe. Oskam was een van de weinige geestige schrijvers in de schakerij vroeger, maar hij meent dit allemaal serieus.

Een meer genuanceerd geluid is in dezelfde bundel te beluisteren, waar Euwe meldt: ‘… Van Foreest heeft in zijn tijd een der eerste plaatsen in het schaakleven van ons land weten te verwerven …’ Dat is de objectieve waarheid, maar er is legendevorming ontstaan. Ongetwijfeld door de mogelijkheden, de potentie, die Dirk van Foreest in zich had. Opnieuw Euwe: ‘Zijn stijl en vindingrijkheid zijn van dien aard, dat men zonder aarzeling kan vaststellen: met wat meer en geregelder praktijk zou hij tot de vooraanstaande schaakmeesters van de wereld hebben behoord.’ Typisch Euwe! Wat is er toch weer slecht naar hem geluisterd. Nu kan ik het – in alle bescheidenheid – nog ’s gaan uitleggen.

Vlijtig heb ik in alle rust op een regenachtige dag de partijen van Dirk van Foreest nagespeeld, uit de jaarlijkse wedstrijd van de bond, zeg maar: het officieuze kampioenschap van Nederland, van 1884 tot 1889. Te vinden in de jaarboekjes, die de bond toen uitgaf.

Dirk van Foreest heer en meester? Natuurlijk, het staat indrukwekkend dat hij driemaal achtereen de eerste prijs won, in 1885, 1886 en 1887. Dat heeft allicht bijgedragen tot de legende. Daarom is Fischer natuurlijk ook voor eeuwig een legende, en persoonlijk had ik er in mijn jonge jaren, toen ik in een jeugdwedstrijd alle partijen won, ook beter voorgoed mee kunnen ophouden – had men tegenwoordig misschien nog een greintje respect voor me gehad.

Eerst iets over zijn tijdgenoten toen. Tot de oudere generatie behoren een Messemaker, een Dupré, een Benima. Oskam schrijft: ‘Het is zeker waar, dat er vóór hem mannen zijn geweest die matadors waren in hun kring – ik noem Dupré en Messemaker – maar met Van Foreest begon een nieuwe periode.’

Dirk van Foreest heeft als jongere de fakkel van deze heren overgenomen. Echt overklast heeft hij ze niet. Bij het naspelen van de partijen ben ik eerder onder de indruk gekomen van de speelstijl van Messemaker: strategisch, breed georchestreerd, positioneel diep doordacht. In ons jubileumboek is de correspondentiepartij, uit 1885-1886, tussen Gouda /Messemaker en Utrecht /Olland hiervan een voorbeeld. Alleen jammer dat hij soms vreselijk faalt in de afwikkeling, zich opeens laat beetnemen. Het zal de leeftijd ook wel geweest zijn.

Messemaker heeft tweemaal de jaarlijkse wedstrijd gewonnen, in 1882 en 1884, en is vele malen in de top geëindigd. In 1880 eindigt hij als tweede, achter de befaamde Engelse meester Bird. Daar is nog een heel gedonder over ontstaan. Mocht een buitenlander eigenlijk wel meedoen? Messemaker laat zijn achtervolgers, o.a. Benima, op 2,5 punt achterstand. (Terzijde, wat is het jubileumboek van de KNSB, uit 1974, toch enorm onbetrouwbaar wat de gegevens betreft. Hier staat dat Bird en Messemaker samen de titel winnen.)

Als Messemaker in 1884 wint, debuteert Dirk van Foreest, allesbehalve verdienstelijk. En hoe zit het met Benima? Welnu, Benima is dus de enige speler waartegen Dirk van Foreest, in 1888, een negatieve score heeft opgebouwd. In 1884 verliest Van Foreest beide partijen, in 1885 wint hij ze allebei, maar in 1886 verliest hij weer en in 1887 en 1888 wordt het beide keren remise.

Jhr. Dirk van Foreest is niet de grote ster geweest, waar hij wel voor gehouden wordt. Ik roep Euwe als getuige aan, maar ik hoor al gemopper. Ja, die praatjes van jou kennen we nu wel, laat nou maar ’s wat zien. Niet zo haastig. Dat was ik nu ook precies van plan.

In 1884 komt Dirk van Foreest voor het eerst in de jaarlijkse wedstrijd uit en zijn spel is allesbehalve indrukwekkend, schreef ik al. Er wordt verrassend positioneel gespeeld, onder invloed van Messemaker wellicht, die met 8 uit 10 wint. Dupré wordt tweede, met 7 punt. Dirk van Foreest schiet nog duidelijk strategisch en tactisch tekort. Hij eindigt als één na laatste.

diabenidirkBenima – Dirk van Foreest, 1884.

28.Lb2xc3, lastig paard van het bord en na 28… Dc7xc3 pakt Benima brutaal de pion op b5 met 29.Df1xb5 Dc3-c1+ met als idee om na Db5-f1 pion a3 te slaan; er volgt echter een enorme verrassing: 30.Pg2-e1! en nu blijkt zwart na 30… Dc1xe1+ 31.Kg2 reddeloos verloren; 31… Lg8 32.De8 en Van Foreest geeft op. Taktisch overmeesterd door Benima. Er is geen kruid gewassen tegen Le6.

RB: helemaal waar is dit overigens niet. Na 31… Lf7 32.Dd7 h5 33.Lf5 g6 behoudt zwart een stuk voorsprong, hoewel wit in ruil hiervoor vier pionnen krijgt. Ik vermoed echter dat de zwarte dame en loper voldoende tegenspel bieden om minimaal remise te houden.

In 1885 wint Dirk van Foreest voor het eerst de wedstrijd. Hier zijn Dupré en Loman afwezig, maar ik wil niet zeuren. De overwinning van Dirk van Foreest is verdiend, maar van klasseverschil is toch geen sprake, hoewel Messemaker met 2 punten minder op de tweede plaats eindigt. Messemaker speelt positioneel sterk, manoeuvreert de zwakkere spelers geleidelijk van het bord, maar laat zich in gewonnen stand door bijvoorbeeld Tinholt vreselijk foppen. Het valt op, dat Van Foreest veel meer moeite heeft met de zwakkere broeders; bijvoorbeeld: Malta geeft remise in een zeker gewonnen stand en tegen Content, de hekkesluiter, wordt een toreneindspel – volkomen terecht – remise. Hier wint Van Foreest tweemaal duidelijk van Benima, dat wel.

In 1886 wordt de jaarlijkse wedstrijd voor het eerst in Utrecht gehouden. Messemaker faalt hier duidelijk, bijvoorbeeld tegen invaller … Prange! Dirk van Foreest wint met 4,5 uit 6, maar erg overtuigend is het niet. Vreselijk verlies tegen … alweer Benima, remise met … broer Arnold! Winst tegen Loman en Messemaker staan hier tegenover.

Benima overspeelt Dirk Van Foreest vanuit de opening. 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lc4 Pf6 4.d4 exd4 5.0-0 Pxe4 6.Te1 d5 7.Lxd5 Dxd5 8.Pc3 Df5 9.Pxe4 Le6 10.Lg5 h6(?) 11.Ph4 Dh7(?) 12.Lf6 Le7 13.Lxe7 Kxe7(?) 14.Pc5 The8 15.Dg4 Kf8 16.Pxe6 fxe6 17.Txe6 Txe6 18.Dxe6 Pe7 19.Te1 Te8 20.g4 g5 21.Pf5 Dg6 22.De5 h5(?) 23.Pxe7, en opgegeven. In zijn commentaar wijt Van Foreest zijn nederlaag aan het krampachtig vasthouden aan de d-pion.

nk1887

Boven een foto van het NK 1887. Het kampioenschap dat Dirk van Foreest aldus voor de derde keer op rij kampioen werd. Rechts, zittend aan de tafel achter de zwarte stukken, zien we Dirk van Foreest. Benima is tweede van rechts. Rechtsachter hem Arnold van Foreest, links daarnaast: Olland. De volledige lijst van aanwezigen: (staand van links naar rechts) Benima, Süsholtz, Veraart, Tresling, Olland, Arnold van Foreest; (zittend van links naar rechts) Pinedo, Loman, Tinholt, Rothe, Dirk van Foreest. 

De vermeende superieure kwaliteiten van Dirk van Foreest laten zich hier niet zo eenvoudig ontdekken, zou je kunnen zeggen, maar dat is een flauwe opmerking. Dit partijtje is beslist niet illustratief voor het spel van Dirk van Foreest in het algemeen.

In hetzelfde kampioenschap debuteert broer Arnold. Interessant is de opmerking die Prange in het verslag over hem maakt: ‘Verder leerden wij in den heer Jhr. A.E. van Foreest, die voor het eerst aan een concours deelnam, een zeer gevaarlijken tegenstander kennen. Een weinig minder nonchalance in zijn spel en hij verkrijgt een prijs!’

Dit had ook zó gezegd kunnen worden bij het debuut van oudere broer Dirk, in 1884!

In 1887 wordt het een duidelijke zege voor Dirk van Foreest. Er zijn maar liefst 10 deelnemers. Alleen Dupré ontbreekt van de topspelers. Dirk van Foreest scoort 8 uit 9, speelt alleen remise met Benima (!) en Sijsholz. Met 2 punten achterstand eindigt Tresling, een nieuw gezicht, evenals Benima uit Winschoten afkomstig. Als derde eindigt … onze Olland, met 5 punten. Een sterk debuut, heel wat overtuigender dan dat van Dirk en Arnold van Foreest, als ik zo chauvinistisch mag zijn. Olland wint maar gelijk van Benima, Arnold van Foreest, Loman en Pinedo, terwijl hij Messemaker laat glippen, in een toreneindspel. Eigenlijk laat hij Dirk van Foreest ook glippen. In een twee-paardenspel in de nahand, dat in dit toernooi erg populair is, verkrijgt Olland duidelijk voordeel, maar hij voert de aanval te haastig. Grappig is dat broer Arnold zich op precies dezelfde opening inlaat. Nu heeft Olland meer geduld en hij wint gedecideerd. Tegen zijn broer is Arnold ook al met zijn opening de mist ingegaan. Hij wordt van het bord gespeeld. Toch eindigt hij, met Loman, op de vierde plaats.

In 1888 doet Dirk van Foreest voor de laatste keer mee. Hij speelt zeer sterk, maar heeft de pech dat Loman in blakende vorm verkeert. Loman speelt alleen remise met Dirk van Foreest en Benima, wint de rest, terwijl Dirk van Foreest nòg een remise moet afstaan … tegen broer Arnold. En daar mag hij nog blij mee zijn ook, want Arnold heeft een mooie pluspion, in een paardeneindspel; de paarden worden geruild en er komt een interessant pionneneindspel op het bord, dat remise is. Op de derde plaats eindigt Arnold, voor onder andere Dupré en Benima. Spelers als Messemaker, Olland en Tresling ontbreken.

In dit jaar wint Dirk van Foreest een partij van Loman, in Amsterdam. Hier wordt het combinatietalent, de vindingrijkheid van Dirk van Foreest getoond:

diadirklomaDirk van Foreest – Loman, 1888.

31.Tg1-g4!! Euwe: ‘Een prachtige valstrik. De op het eerste gezicht onschuldige kasteelzet ontpopt zich als de inleiding tot een scherp gepointeerde combinatie. Het is een kenmerk van groote schakers, dat zij juist in eindspelen met beperkt materiaal hun combinatoire talenten ten volle weten te ontplooien.’ 31. … Tb2xa2? Juist was Te2 32.Kd1 Pe3 en er is niets meer aan de hand! 32.d4-d5! De pointe! Lc4xd5 33.Lf4-e5 en zwart geeft op. Er dreigt zowel Pxd5, als Pd7 en Pf8 mat.

Akkoord, Dirk van Foreest heeft toen, in die periode, een positieve score opgebouwd tegen de topspelers, Benima uitgezonderd. Maar een klasse apart? Nee, het gaat om “een der eerste plaatsen” (Euwe). Primus inter pares, zoals later broer Arnold, of Loman, of Olland, en anderen wellicht. Nu ik dit zo stel, vind ik Loman eigenlijk ondergewaardeerd. Hij heeft maar liefst 6 titels op zijn naam: 1888, 1890 (onvermeld in het jubileumboek KNSB, 1974), 1891, 1894, 1897 en hij werd de 2e officiële kampioen van Nederland, in 1912. De meeste titels in het pre-Euwe tijdperk.

Olland kan er op 4 bogen: 1895, dan in het toernooi te Amsterdam, 1899, tweede achter Atkins, die alles wint, (geen titel eigenlijk), dan eerste te Haarlem, in 1901, en hij wordt de eerste officiële kampioen van Nederland, in 1909.

Tot slot, Arnold van Foreest haalde 3 titels, in 1889, 1893 en 1896. Evenveel als zijn broer Dirk.

Kortom, de conclusie is, dat we Arnold en Dirk gerust in één adem mogen noemen, met de toevoeging dat Dirk in de periode 1884-1988 een ietsje sterker is geweest. Wat in ons jubileumboek staat geschreven, behoeft dus op dit punt geen correctie. Hebt u dat?