1800 - 1918

De schaakcarrière van dr. A.G. Olland

De nationale en internationale schaakcarrière van dr. Adolf George Olland (1867-1933)

Erik Olof, met aanvullingen van Robert Beekman

Georg Olland, viervoudig Nederlands kampioen. Het eerste kampioenschap is van 1895; dan, in het toernooi te Amsterdam (1899), wordt hij tweede achter Atkins die alles wint (geen titel eigenlijk); dan eerste te Haarlem, in 1901; en tot slot wordt hij de eerste officiële kampioen van Nederland, in 1909. In de officiële lijst van de KNSB zult u daarom Olland als eerste kampioen van Nederland vinden. Olland heeft ook internationaal veel furore gemaakt. Voor de opkomst van Euwe was hij een van de bekendste figuren. Bekend is het verhaal van een Nederlandse schaker die in de eerste jaren van de twintigste eeuw in Duitsland ging spelen. Hij zei: “Ik kom uit Holland”. “Daar woont Olland”, was de repliek van zijn Duitse collega-schaker. Er is zelfs een variant naar hem vernoemd: de Dr. Olland variant in het Frans MacCutcheon, die ontstaat na de zetten: 1.e4 e6 2.d4 d5 3.Pc3 Pf6 4.Lg5 Lb4 5.e5 h6 6.Lc1.

Olland01Met Olland, hier links in beeld, is iets merkwaardigs aan de hand. Er is nooit een boek over hem verschenen. Wel over de broers Van Foreest, tijdgenoten. Ook over Noteboom en Weenink, beiden (te) jong gestorven, nog voordat Olland achter bet bord aan een hartaanval overleed.

In het ‘in memoriam’, in het augustus/septembernummer 1933 van het Tijdschrift staat te lezen: ‘Vast staat dat geen Nederlandse schaakspeler voor Euwe zo fascinerend op het schaakgevoel der massa heeft ingewerkt als Olland.’ Verder wordt hij aangeduid als de gentleman-chessplayer en de mentor van het Nederlandsch schaak. Inderdaad, begrippen die wij nu direct associëren met zijn opvolger, Max Euwe.

Wij vervolgen de schaakcarrière van Olland, nadat hij als jongeling in 1886 een honderd-procentscore heeft behaald, in de tweede klasse van de Bondswedstrijd te Utrecht. Na deze wedstrijden komen voor hem de eerste internationale toernooien, zowel in Nederland als daarbuiten, de officiële Nederlandse kampioenschappen en, als afzonderlijk deel, zijn matches.

In 1887 doet Olland voor het eerst mee in de eerste klasse, aan de Bondswedstrijden in ‘De Roode Leeuw’ op de Amsterdamse Vijgendam, de bekende lokaliteit van het VAS. De ontvangst is fleurig, iedereen krijgt een fraaie, bloeiende roos. Olland moet de eer nog laten aan Dirk van Foreest en aan Tresling, maar laat andere gerenommeerde spelers zoals Arnold van Foreest, Benima, Loman, Messemaker en Pinedo achter zich. Hij hoort er al direct bij. In de tweede klasse eindigt zijn broer Eduard Lodewijk in de middenmoot.

nk1887

Boven een foto van het NK 1887. Olland is tweede van rechtsboven zichtbaar, met helemaal rechtsboven Arnold van Foreest. Onder Arnold, zittend aan de tafel: Dirk van Foreest. De volledige lijst van aanwezigen: (staand van links naar rechts) Benima, Süsholtz, Veraart, Tresling, Olland, Arnold van Foreest; (zittend van links naar rechts) Pinedo, Loman, Tinholt, Rothe, Dirk van Foreest.

Twee jaar later mag Olland nog niet mee doen aan de meestergroep van het eerste internationale toernooi in Nederland (te Amsterdam), ongeveer veertig jaar na dat van Londen, 1851. Lasker schittert voor het eerst als ‘meester’. In de eerste ronde speelt deze zijn beroemd geworden partij tegen Bauer, met het dubbele loperoffer. Winnaar is overigens de Brit Arnold Burn, voor Lasker. De twee Nederlanders, Loman en Arnold van Foreest, bungelen onderaan de ranglijst, met een zekere Leather die er werkelijk niets van bakt. Olland wint het hoofdtoernooi.

In de Utrechtse Bondswedstrijden van 1891 wint Loman, met Olland als tweede. Broer Eduard L. wordt derde in de tweede klasse, achter Van Rhijn en de later legendarisch geworden Norman van Lennep.

Op 19 februari en 1 maart 1893 speelt de Schaakclub Utrecht een historische massakamp tegen Hilversum. Tot dan kende Nederland alleen de massakamp tussen het VAS en ASC. Het wordt voor de Utrechters geen onverdeeld genoegen: een nederlaag van 11 – 7 en daarna een van 8,5 – 7,5.

massakampscuvas1925leden

Hierboven een foto van de massakamp tussen SCU en VAS. Gespeeld in de Korenbeurs te Utrecht te 1925.

Aan het eerste bord maakt Olland kennis met de opkomende kracht van Norman van Lennep; hij verliest eerst met 1,5 – 0,5 en kan daarna op 1 maart de stand gelijk houden. Een jaar later wint Utrecht met 9,5 – 2,5 van Hilversum en neemt Olland revanche op Van Lennep. De definitieve doorbraak voor het Utrechtse talent komt in augustus 1895, wanneer hij voor het eerst de Bondswedstrijd wint, in Arnhem, vóór Loman, Te Kolsté, Bleykmans en Arnold van Foreest. Van nu af aan zal hij als primus inter pares in de Nederlandse schaakwereld regeren. Vooral in matches toont hij zich duidelijk de sterkste en in toernooien sprokkelt hij zijn punten vooral ten koste van landgenoten.

atkinsHet tweede internationale toernooi, in 1899 te Amsterdam, levert Olland een tweede plaats op, achter Atkins (links in beeld), die 15 uit 15 scoort. Hij eindigt met 11 uit 15 (meestal genoeg voor een toernooi-overwinning), een vol punt voor Bleykmans, Tresling, Mannheimer en Swiderski.

In 1900 speelt Olland voor het eerst in het buitenland, in het hoofdtoernooi van München. In het meestertoernooi delen Pillsbury, Schlechter en Maroczy de eerste plaats; Olland wordt, een trede lager, verdienstelijk tweede. Dat hij de strijd tegen de buitenlandse meesters aan kan, bewijst Olland door het internationale toernooi van Haarlem in 1901 te winnen. Dit succes levert hem als tweede Nederlander de meestertitel op; slechts Norman van Lennep is hem daarin voorafgegaan, in 1894, door het Hauptturnier van Leipzig op zijn naam te brengen. De derde Nederlander zal Leussen worden, door zijn tweede plaats achter Marshall in Scheveningen, 1905.

ollanddiploma

Hierboven het “diploma” dat Olland kreeg toen hij de meestertitel verwierf.

De vreugde is enorm. Olland wordt als een held geëerd. In het Tijdschrift steekt Te Kolsté de loftrompet. (Later zal de verstandhouding tussen Te Kolsté en Olland aanzienlijk verkoelen, als gevolg van het reeds beschreven conflict over de auteursrechten.) Een beschrijving van zijn speeltrant:

‘Het spel van Olland verraadt meer den aanhanger van de oude dan van de moderne school. Begaafd met een uitstekend positiegevoel, waardoor het hem mogelijk is zoo nodig de winst der partij door het bijeenvoegen van kleine voordeeltjes ten slotte af te dwingen, geeft hij er toch de voorkeur aan te winnen met een aanval. Heeft hij dezen bemachtigd, dan is hij in zijn element en voert dien onberispelijk. Door diepe combinaties, veelal gepaard met briljante offers, velt hij zijne bestrijders. Zich verdedigen doet hij goed, altijd trachtend den aanval over te nemen. En al blijft zijn stelling meestal zonder zwakten, toch is zijn spel vrij van overdreven angst voor een dubbelpionnetje of iets dergelijks, welke dikwijls den stijl van den positie-speler minder levendig doet zijn. Kortom, de combinator troont in Olland boven den positionist. Is men eenmaal tegenover hem in het nadeel, dan zijn remise- of winstillusies en luchtkasteelen, want een blunder is in zijne partijen te vinden als een speld in een hooiberg.’

In Utrecht volgt een uitgebreide huldiging. Uit het verslag hierover, eveneens in het Tijdschrift: ‘Aan dr. A.G. Olland werd naar aanleiding van den door hem te Haarlem verworven meestertitel een ovatie gebracht en hem wegens bijzondere verdiensten op schaakgebied in het algemeen en jegens de Schaakclub ‘Utrecht’ in het bijzonder het Eervoorzitterschap der club aangeboden.’

Na de ‘eere-wijn’ geven Olland, Leussen en Van Foreest een simultaanvoorstelling, waarbij zij om de beurt een zet doen en gelijktijdig tegen elkaar spelen. Het meest lyrisch wijdt het verslag uit over de feestmaaltijd tot ‘vier uur in den morgen’, met gerechten als ‘Chateaubriand, Sce Bearnaise Commencement de l’attaque’.

‘Er ging slechts een roep van: Nooit zoo geamuseerd!’

Hoe schril steekt dit af bij de ‘feestelijkheden’ na het behalen van het landskampioenschap in 1971, toen de dames van de heren schakers waren genodigd voor een maaltijd in een Utrechts Indonesisch restaurant. Toen zij arriveerden, zaten hun echtgenoten druk te analyseren bij een zakschaakboekje, een bezigheid die zij slechts na herhaalde aandrang staakten om de nasi weg te kauwen.

Euwekoorts avant la lettre

In 1902 speelt Olland in Hannover mee in het meestertoernooi. Een flitsende start: 5,5 uit 6. Er breekt in Nederland een soort Euwekoorts uit, avant la lettre. De kranten staan er bol van hoe de Doctor een ieder verplettert die op zijn weg komt. Dan komt de crash, en wordt Olland weer met beide benen op de grond gezet. Hij kan nog drie punten bemachtigen, net genoeg voor de achtste en laatste prijs. Toch een prima buitenlands debuut.

Het verhaal gaat dat toernooiwinnaar Janowski hier voor het eerst in zijn leven de Franse opening speelt, met zwart tegen Olland, uit ontzag voor de manier waarop deze de Spaanse partij behandelt. Voor zijn partij tegen Wolf krijgt Olland de schoonheidsprijs van Baron de Rothschild: ‘een verguld zilveren beker, in de vorm van een schaaktoren’ ter waarde van 150 mark. Olland maakt in het buitenland furore. Zijn combinatierijke en agressieve speelstijl wordt overal geroemd.

hannover1902

Een foto uit Hannover 1902. Olland zit en is tweede van links. Op de foto ziet u alle Nederlandse deelnemers bij elkaar. Staand van links naar rechts: van Dam, Leussen, Bleijkmans. Zittend van links naar rechts: Olland, Esser, Loman.

Het volgende internationale toernooi, Karlsbad 1907, wordt echter een anticlimax: een op twee na laatste plaats met drie punten, overigens in het indrukwekkend gezelschap van mannen als Rubinstein, Maroczy, Nimzowitsj, Schlechter, Vidmar, Duras, Teichmann, Marshall, Spielmann, Tartakower, Janowski en Tschigorin. Tschigorin heeft bijvoorbeeld slechts één punt meer.

diadurasollandLinks een van de voorbeelden dat niet alles naar wens liep. Duras – Olland. In menig combinatieboekje prijkt deze stelling als opgave, waarna vervolgens aangegeven wordt dat 1.Lf8+ Lh5 2.Dxh5+ gxh5 3.Th6 mat is. Inderdaad, een mooi mat. Echter, waar velen menen dat dit het slot van de partij is, is deze variant nooit op het bord geweest. In de werkelijkheid speelde Duras: 1.Pf4 Th8 2 Pxd5 Dxd6 3.exd6 Lh5 4.Le3 Tad8 5.Dg5 en zwart geeft op. Ook voldoende voor de winst. Tietz was degene die achteraf wees op de snelle weg naar mat. Het illustreert evenwel de onnauwkeurigheid van vele schaakgeschriften, dat men systematisch 1.Lf8 noemt als zet van Duras; een werkelijkheid creërend die nooit bestaan heeft.

In datzelfde toernooi wordt wel Ollands partij tegen Wolf als schoonheidsprijs ingediend, waarin Olland eerst een stuk op lange termijn offert, later een toren ervan maakt en uiteindelijk de partij gedecideerd weet te winnen. Het wordt afgewezen omdat de jury meent dat het offer niet correct is. Dit leidt tot grote consternatie! Met name Tsjigorin is verontwaardigd omdat hij meende dat het offer wel correct was en de partij van Maroczy (die uiteindelijk de schoonheidsprijs binnenhaalde) weinig indrukwekkend vond.

Urenlang werd over de partij van Olland verhit gedebatteerd, waarbij onder andere Tsjigorin, Marshall en Tartakower het voor Olland opnamen en Teichmann, Janovski en Wolf meenden dat zijn tegenstander eigenlijk had moeten winnen.

Olland – Wolf
Carlsbad, 09/14/1907
Round 19 [Commentaar van Robert Beekman]

1.e4 c6 2.d4 d5 3.Ld3 Naar het schijnt om theorie te vermijden! Die zou Olland ook tegenwoordig op deze wijze vermeden hebben!
3…dxe4 4.Lxe4 Pf6 5.Lf3 g6 6.Pc3 Lg7 7.Lf4 Pbd7 8.Dd2 Pb6 9.O-O-O Pfd5 10.Pxd5 cxd5! Misschien had Olland hier Pxd5 verwacht. De zet cxd5 is echter een uitstekende zet. De c-lijn wordt geopend en we weten van het Siciliaans dat die lijn een uitstekende aanvalsbasis kan vormen. Daarbij staat het paard op c4 uiterst gevaarlijk. De vraag is welke aanval eerder komt, de witte of de zwarte? Als zwart al kort gerocheerd zou hebben is het antwoord wit, maar Wolf laat zijn koning voorlopig in het centrum staan. Ik vermoed dat Olland op dit moment twijfelde aan de juistheid van zijn oorspronkelijke plan en daarom de zwarte aanval op de damevleugel nog even wil tegenhouden met de volgende zet …
diaollandwolf111.Da5 Niet alledaags, maar a5 en Pc4 worden voorlopig verhinderd. Wel erkenning van een verkeerd concept; zwart begint hier al beter te staan, en verhindert in het nu volgende daarom consequent dameruil, die na Pc4 of e6 Ld6 Pc4 of straks Dd7 en Pc4 Dc7 zou volgen. En terecht, naar mijn mening. De zwarte aanval komt eerder, maar daar is wel de dame voor nodig.
11…Ld7 Een pionoffer dat wit van zijn levensdagen natuurlijk niet zal aannemen. Na Lxd5 Pxd5 Dxd5 worden aanvalslijnen naar de koning geopend, nog afgezien van het feit dat Lc6 Dxd8 Txd8 gelijk de pion terugwint na Pf3 (anders heeft zwart ook nog het loperpaar) Lxf3 en de pion op d4 valt.
12.Pe2 Lc6 Nu dreigde Lxd5 wel. Echter, e6 lijkt mij een stuk logischer. Die zet moet toch, en de c-lijn wordt niet geblokkeerd. Misschien bang geweest voor Ld6, wat niet echt hoeft (Pc4).
13.Pc3 Dd7 14.The1 O-O Ook goed gespeeld; rocheren als de dame op a5 staat en wit de toren van h1 naar e1 speelt.
15.b3 Een flinke verzwakking die Olland niet graag gespeeld heeft; maar er dreigde Tfc8 en Pc4 Db4 a5 damewinst. Nu het paard niet naar c4 kan kost de zwarte aanval wel meer tijd.
15…e6 16.h4 Het thema evaluatie van tijd speelt in deze partij een grote rol. Hoeveel zetten duurt het voordat wit een aanval opgezet heeft? Hoeveel zetten duurt hetzelfde voor zwart? Het is lastig doorrekenen en taxeren. Olland taxeert dat het kennelijk gunstig is aan te vallen; een opvallende beslissing, met de dame helemaal op a5. Toch is het frappant hoe snel Olland de stukken hergroepeert naar de koningsvleugel. Het doet denken aan de wijze waarop de legendarische Aljechin 25 jaar later liet zien snel te kunnen switchen van damevleugel naar koningsvleugel. Het alternatief voor h4 is Le5 en grip op het centrum proberen te houden.
16…Pc8? Er dreigt nu 17.h5. Beter is nog even wachten met 16… h6. Ik heb meerdere scenario’s bekeken, maar moet inderdaad erkennen dat h5 erg vervelend is. Daarna volgt hxg6 en na fxg6 wordt e6 zwak vis a vis de toren op e1, maar na hxg6 is Th1, Pe2, Dd2, Lh6 toch erg lastig te pareren. Na 16… h6 kan zwart hergroeperen met Tfc8, De7 en Pd7. De dame kijkt alvast naar a3 en het paard bewaakt alvast de cruciale velden f6 en e5 (in geval van een offer op h5) of kan via f8 en f6 cruciale velden bewaken op de koningsvleugel. Bv. 16… h6 17.g4 Kh7 18.Pe2 De7 19.Pg3 Tfc8 20.Kb1 Pd7 21.Dd2 a5 22.Lxh5 gxh5 23.Dd3 Kh8 24.Pxh5 a4 en zwart heeft in vergelijking tot de partij vier tempi voorsprong.
17.Pe2 Er dreigde b6.
17…Pd6? Waarom hier geen h6?
18.g4? En waarom hier geen h5? Die zet hoeft toch niet voorbereid te worden door g4? Nodeloos tijdverlies.
18…h6 19.Dd2 Kh7 20.Pg3 a5 21.g5 h5
diaollandwolf222.Lxh5!
Om dit offer gaat het dan. Op zichzelf een voor de hand liggend offer. Allereerst krijgt wit al twee pionnen voor een stuk. Daarnaast is het duidelijk dat zwart er ook snel aan komt zetten op de damevleugel, dus de gesloten koningsvleugel moet snel opengebroken worden. Een kwestie van gewoon maar doen en kijken waar je uitkomt. Het is echter een offer op lange termijn, en de vraag is nu: is dit offer nu correct of niet? De grootmeesters uit die tijd hebben zich er lang over gebogen!
22…gxh5 23.Lxd6? 23.Pxh5 is een aanzienlijk makkelijker weg naar de winst. Na bv 23… Pf5 kan wit 24.Le5 spelen en de zwartveldige lopers afruilen waarop het paard ijzersterk op f6 staat. Maar ook 24.De2 (dreigend Pf6) leidt tot spoedige winst.
23…Dxd6 De dame staat gelijk goed en kijkt naar de kwetsbare velden a3 en b4. In vergelijking tot direct Pxh5 (ipv het op de vorige zet gespeelde Lxd6) heeft zwart vele tempi gewonnen.
24.Dd3+ Kh8 25.Pxh5 Da3+?! De zet a4 was sterker, want houdt de mogelijkheid van a3 of b4 voor de dame nog open (en wint een tempo in vergelijking tot de partij). Na bv. Kb1 axb3 cxb3 Db4 komt zwart een tempo eerder op b4, en dreigt er Lb5 De3 Da5 Td2 Tfc8, en de toren gaat op c3 binnenvallen. Zwart staat gewonnen. Ook na Pf6 (na Db4) Lxf6 gxf6 Tg8 Df3 Tg6 Txe6 Ld7 is er weinig hoop.
26.Kb1 a4 27.Td2 Tg8? Zet de toren op een ongelukkig veld neer. Zodra de dame op f3 verschijnt, is het namelijk uit als wit Pf6 speelt. Lxf6 kan namelijk niet wegens Dh5 Kg7 Dh6 mat. Nu staat wit weer gewonnen. Nog altijd had axb3 cxb3 Da5 zwart op het goede spoor gehouden.
28.f4 Een nuttige zet, brengt in sommige varianten f5 in het geweer. Df3 is nu nog te vroeg. axb3 cxb3 Ld4, en nu leidt Pf6 Tg6 Dh5 Kg7 Dh7 Kf8 Dh8 Ke7 tot niets. Maar houdt deze variant in de gaten. Want zodra de loper op b5 verschijnt kan wit in de eindstelling Pxd5 en Dxd4 spelen. En zodra de dame naar b4 gaat, is de toren op a8 ongedekt.
28…axb3 29.cxb3 Db4?! Zoals gezegd: Da5 is beter, want dekt Ta8 en houdt ook a2 in het vizier. Evengoed, na Ted1 staat wit nog steeds gewonnen: bv. Lb5 Df3 Lxd4 Pf6 Tg6 f5 (exf5 Dh5 Kg7 Dh7 Kf8 Dh8 Ke7 Pxd5 en Dxd4).
diaollandwolf330.Te5?? Een ongelooflijke zet! Briljant, zonder meer! Maar wel verliezend. Tsjigorin wees er na de partij al op dat na Ted1 geen verdediging is tegen Df3 en Pf6.
30…Lxe5 Lb5 De3 en Tfc8 (dreigend Tc3) wint direct en onverbiddelijk.
31.fxe5

.

.

.

.

diaollandwolf4En nu staat wit een toren achter. Dit is tegelijkertijd de stelling waarover in 1907 veel commotie ontstaan is. De partij was ingediend als schoonheidsprijs, die niet vergeven werd, omdat op dit moment (volgens de jury) zwart had kunnen winnen met 31… Lb5 32.Dc2 Tgc8. (En dat klopt, want Dd1 Txa2 is uit: Txa2 Ld3 en mat volgt spoedig; Kxa2 Dc3 Kb1 Ta8 Ta2 Ld3 verliest de dame en leidt ook tot spoedig mat). Marshall, Tartakower en Tsjigorin namen het hier voor Olland op: na 31… Lb5 moet 32.De3 gespeeld worden. Teichmann, Janovski en Wolf beweerden dat Da5 Pf6 Tg6 voor zwart zou winnen, wat niet waar bleek te zijn: h5 Txg5 Dxg5 Ld3 Kb2 Dxa2 Kc3. Tsjigorin was nog het meest verontwaardigd over het missen van de schoonheidsprijs. Hij vond Da3 voor zwart het sterkst: Da3 Df3 Tg6 Pf6 Kg7 Ph5 Kf8 Tf2 De7 Pf6 en grote winstkansen voor wit. Nu, bijna honderd jaar later, kunnen we de variant met de computer analyseren, en ontdekken we dat ten eerste Tg6 nergens op slaat, en dat ten tweede zwart er verstandig aan doet om naar de c-lijn te switchen (zoveel kansen biedt die a-lijn nu eenmaal niet). Na Tac8 (dreigt Dc3 of Tc3) is er geen tijd voor Pf6 en Kb2 bijna gedwongen. Zwart speelt Tc6, verdubbelt op de c-lijn en wint.
31…Tg6 Inderdaad niet de beste zet, maar evengoed gaat de gewonnen stelling nog niet verloren.
32.Pf6 Lb5 33.Dc2
diaollandwolf533…Df8?
Het verkeerde plan. Na Lc4 staat zwart nog steeds gewonnen. Bv Dd1 Kg7 Tg2 Ta6 (dreigt Dc3 en haalt toren van het ongedekte veld op a8 weg).
34.Tg2 Tc8 35.Dd1 Txf6? Zelfs nu nog had Dd8 a4 La6 Dh5 Kg7 Dh7 Kf8 h5 Dc7 de remise kunnen binnenhalen via Dc1 en Tc2 met eeuwig schaak.
36.gxf6 En deze stelling is pas verloren.
36…Dh6 37.Tg5 Tc3 38.Kb2 Td3 39.Dc1! Dreigt Dc8 en Tg8. Het vervolg wordt door Olland simpel afgewikkeld.
39…Lc6 40.Tg8+ Kxg8 41.Dxh6 Tg3 42.Df4 Tg2+ 43.Kc3 Kh7 44.Kb4 Kg8 45.Kc5 Kf8 46.Kd6 Ke8 47.Dh6 Tg8 48.Dd2 Kf8 49.Da5

1-0

carlsbad1907

Alle deelnemers en organisatoren van Karlsbad 1907 bij elkaar op de foto. Van links naar rechts, zittend: Rubinstein, Marco, Fähndrich, Tschigorin, Schlechter, Hoffer, Tietz, Maroczy, Janowski, Dr. Neustadtl, Drobny, Marshall. Van links naar rechts, staande op de tweede rij: Nimzowitsch, Wolf, Mieses, Cohn, Johner, Leonhardt, Salwe, Vidmar, Berger, Spielmann, Dus-Chotimirski, Tartakower, Dr. Olland. Olland staat dus helemaal rechts tegen de pilaar van het gebouw aan. Op de derde rij staan onbekende toeschouwers.

Kampioen van Nederland!

In een onprettige sfeer, naweeën van het schisma van een paar jaar terug, wint Olland in 1909 het eerste officiële kampioenschap van Nederland. Eigenlijk moet hij er nog een tweekamp om spelen, met de gelijk geëindigde Speijer, maar die krijgt ruzie om de voorwaarden, wordt woedend en stapt uit de bond. Daarmee verspeelt hij zijn rechten, want alleen bondsleden kunnen mee doen. Olland claimt en krijgt de titel.

Leiden1909
Leiden 1909, het eerste officiële Nederlandse kampioenschap. Van links naar rechts: Esser, Olland, Loman, Leussen en Speijer. Olland en Speijer hadden in dit dubbelrondige kampioenschap 5 uit 8, Leussen 4,5 uit 8, Esser 3 uit 8 en Loman 2,5 uit 8.

ollandmarshall
In 1911 is er een vierkamp tussen Olland, Marshall (overgekomen uit Amerika), Arnold van Foreest en Esser. Hierboven de wedstrijd tussen Marshall en Olland (op de rug gezien). Olland behaalt echter slechts één punt, achter Marshall en Arnold van Foreest, die verrassend standhoudt tegen Marshall en van Olland en Esser wint, met 2½ punten.

Er doet zich nog gelegenheid genoeg voor om aan te tonen dat hij de sterkste is. In 1912 wint Olland een vierkamp in Utrecht tegen Arnold van Foreest, Esser en Te Kolsté. Ook in het buitenland lukt het weer, bijvoorbeeld in Stockholm, 1912, waar een vrijwel onbekende twintigjarige Rus, een zekere Aljechin, 8,5 uit 10 haalt. Olland wordt vierde, voor Spielmann.

Aljechin slaat een jaar later, op het jubileumtoernooi van de veertigjarige schaakbond in Scheveningen, opnieuw toe. Hij wint, voor Janowski, Olland en dan pas Yates, Ed. Lasker, Mieses en de Nederlanders Te Kolsté, Loman en Speijer. In de Euwe-biografie schrijft Münninghoff: ‘Voor Olland het succes van zijn leven: hij won overtuigend van alle zes overige Nederlandse spelers, tegen de buitenlanders bijna 50%, heel bijzonder in die jaren (…) Dit markeert het nieuwe, hogere niveau van het vaderlandse schaak.’

capablanca3Olland speelt een matig toernooi in Hastings 1919, dat Capablanca, links in beeld, overtuigend met tien overwinningen en een remise wint. Maar de vaderlandse pers blijft hem nauwgezet zijn verrichtingen in het buitenland volgen. Capablanca slaagt er in Olland met een strakke positionele partij te overspelen, en de lokale pers te Utrecht moet toch enig chauvinisme toegeschreven worden, zo ontdekken we in een van Euwes boeken. In de notatie van de partij laat de redactie Capablanca na 1.d4 d5 de zet 2.e4 in plaats van het feitelijk gespeelde 2.c4 spelen. Even later slaat Capablanca met de pion op c4 die van d5, maar dat was voor de redactie geen probleem. Kennelijk een notatiefout; uiteraard veranderd in exd5. En als Capablanca wederom later Tac1 speelt (recht achter de pion op c2), heeft de redactie hier waarschijnlijk een mysterieuze torenzet à la Nimzowitsch in gezien. Maar als Capablanca de pion op c6 slaat (Tc1 springt over de pion op c2 en slaat op c6), kan de redactie zich niet langer inhouden: “Eigenlijk is dit een illegale zet, maar afgezien van deze kleine schande is het verder een mooie partij!” Na Hastings 1919 speelt Olland nog een vierkamp met Maroczy, Tartakower en Oskam, alvorens hij in augustus 1920 met de jeugdige Euwe en de laatste kampioen van het pre-Euwe-tijdperk, Marchand, naar Göteborg reist, waar ze in de B-groep mogen mee doen. Olland wordt voorlaatste, Euwe tweede.

Uitgerekend in de laatste ronde haalt Olland verwoestend uit in de richting van tegenstander Euwe, wat de talentvolle jongeling de gedeelde eerste plaats kost. Het wordt een onwaarschijnlijke wereldpartij. Olland offert vier keer een paard, zeven keer een loper (door deze zeven zetten achter elkaar en prise te laten staan), één keer een toren, twee keer een pion, laat vier zetten achter elkaar een pion en prise staan, laat twee keer twee stukken instaan, en laat zeven keer na materiaal (een stuk c.q. kwaliteit) van Euwe terug te slaan ten gunste van de eigen aanval. Uiteindelijk, na een koningsaanval die inmiddels al 23 zetten duurt, geeft Euwe, geheel murw gespeeld, op. Hij staat op dat moment een kwaliteit en twee pionnen achter, maar wat nog erger is … de koningsaanval is nog lang niet afgelopen!

Georg Olland – Max Euwe
Internationaal grootmeestertoernooi Gotenborg, laatste ronde., 09/23/1920
[Commentaar van Robert Beekman]

1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 Olland was een groot kenner van het Spaans. Dusdanig, dat een aantal (groot)meesters het niet durfden e5 tegen hem te spelen!
3…a6 4.La4 Pf6 5.O-O Pxe4 6.d4 b5 7.Lb3 d5 8.dxe5 Le6 9.c3 Le7 10.Te1 O-O 11.Pbd2 Pc5 12.Pf1 Laat toe dat de loper op b3 geslagen wordt. Tegenwoordig hoogst ongebruikelijk; de loper op c2 is beslist geen slechte loper. Maar paarden zijn voor de aanval nu eenmaal interessanter, en daar lag vaak Ollands interesse.
12…Pxb3 13.axb3 b4 14.Dd3 Dc8 15.Pg3 h6? Verhindert Lg5 en/of Pg5, maar geeft een aanknopingspunt voor de aanval. Een jaar later speelde Euwe tegen Olland speelde hier …. Db7! De partij vervolgde met 16.Lg5 bxc3 17.bxc3 Dxb3. Zwart won uiteindelijk een spannende partij, mede omdat hij vrij snel tegenspel had op de damevleugel, waar het in deze partij niet van zal komen.
16.Lf4 Db7 17.Ph5! De stukken worden verzameld voor de koningsvleugel, en straks kan het Grote Offeren beginnen! Wel belangrijk is dat de stukken op de goede plaats gezet worden. Een alternatief is hier bijvoorbeeld 17.Pf5. 17.Pf5 is echter niet goed vanwege Lxf5 18.Dxf5 bxc3 19.bxc3 Dxb3 20.Dh5 Dc2 (Dxc3 21.Tac1 Db4 22.Lxh6). Na 20… Dc2 staat een cruciale vrijpion op de a-lijn voor, heeft zwart al een cruciaal aanvalsstuk afgeruild, en staat de dame actief en klaar om de koningsvleugel af te schermen met Dg6. Na e6 volgt Lc5 en de f-pion moet ook nog gedekt worden.
17…Kh8 Kh8 ruimt het veld g8 voor de toren. In het verleden is deze zet regelmatig een vraagteken gegeven. En inderdaad, als iemand eerst Kh8 speelt en de volgende zet Kh7 (om na Dd2 Lxh6 te verhinderen) krijg je niet de indruk dat hier een groot verdediger aan het werk is. Maar wat dan? 17… Lg4 is gesuggereeerd als verbetering, maar die zet verliest kostbare tijd en dwingt wit tot zetten die hij toch al van plan was. Na 17… Lg4 volgt immers Pf6. Na bijvoorbeeld gxf6 Lxh6 Tfe8 e6 Lxe6 Txe6 fxe6 Dg6 is het mat. Als zwart niet op e6 slaat moet zwart wel iets doen tegen exf7 (Kf7 Dh7 en mat). En Pe5 Txe5 of Lh5 Df5 Lg6 exf7 Lxf7 (Kxf7 Dd5 mat) Dg4 en Dg7 mat. Na e6 staat wit dus al gewonnen. Dan maar niet de toren op f8 wegzetten, maar ook dan heeft wit een aanval die minstens zo gevaarlijk als in de partij. Helemaal terug naar de uitgangsstelling: ook 17… bxc3 18.bxc3 Dxb3 is na Pd2 en Dg3 niet handig. En ook een torenzet zoals 17… Tfd8 (met als idee Lf8) is interessant, maar na Pd4 of Pd2 (b3 dekkend) ontstaat een stelling waarbij wit de dame of toren naar g3 gaat spelen, de aanvalsdruk gaat opvoeren, terwijl nog steeds de dame op b7 nog altijd niet actief staat. Me dunkt dat Euwe niet voor niets in een latere partij afzag van de verzwakking h6 en weinig trek had deze stelling opnieuw op het bord te krijgen.
18.Dd2 Beter dan het in commentaar aanbevolen De3. Vanuit d2 wordt het veld d5 in het oog, blokkeert de dame niet de torenswitch Te1-e3-g3, en wordt de belangrijke tegendreiging d4 niet aangemoedigd.
18…Kh7 Er dreigde Lxh6. Het alternatief g5 Pxg5 leidt tot verschrikkingen waar we liever geen getuige van willen zijn. En ook Lg4 Pxg7 leidt tot zeer gevaarlijke varianten. Na bv. Tg8 Lxh6 Lxf3 gxf3 Lf8 Kh1 Lxg7 Lxg7 Txg7 Dh6 staat wit gewonnen. In veel varianten blijkt de zwarte dame pijnlijk buitenspel te staan op b7.
diaollandeuwe119.Pxg7! Daar gaan we!
19…Kxg7 20.Lxh6+ Anderhalf jaar later zou Olland opnieuw van Euwe winnen, opnieuw in het Spaans, en opnieuw met een paard op h5 en een loper op f4, die op h6 geofferd wordt! Dat was overigens een andere subvariant, en Olland won toen vrij snel en gedecideerd.
20…Kh7 Na Kg6 vervolgt wit de aanval met Lg5, loperruil en binnenvallen met paard en dame.
21.Pg5+!

.

.

diaollandeuwe2Zeven zetten achter elkaar zal Olland de loper op h6 laten instaan! Hier kan uiteraard niet genomen worden wegens Pxe6xf8 en voortzetting van de koningsaanval (ook na Dxd5 is het materiële voorsprong beslissend).
21…Kg6 Na het alternatief Kxh6 Pxe6 Kg6 Dd3 f5 exf6 Kxf6 Df3 wint wit snel. Maar Lxg5 was wel degelijk een overweging waard. Dxg5 Tg8 Dh5 Tg6 Lg5 Kg7 Lxf6 Kf8 (Txf6 exf6 Kxf6 Dh4 Kg7 Dg5 Kf8 Txe6 wint) is niet duidelijk. Na bijvoorbeeld f4 Db6 Kf1 (Kh1 Df2 dreigt vervelend Dxg2 mat en Dxf4) Db5 kan de zwarte dame via d3 naar f5 en bereikt zwart een gewonnen stelling. Daarom zou ik zelf na Lxg5 de voorkeur willen geven aan Lxg5. Bijvoorbeeld Lxg5 Lxg5 Tg8 Df4 Tg6 Te3 Kg8 (met als idee naar e8 te ontsnappen) h4! en zwart is nog lang niet uit de problemen. Met twee pionnen voor een stuk, een felle aanval en oprukkende h-pion is er meer dan voldoende compensatie.
22.Te3 De toren wordt bij de aanval betrokken, en ondertussen staat ook nog het paard op g5 in.
22…bxc3 23.bxc3 Vier zetten lang zal de pion op b3 nu instaan, en uiteraard begrijpt Euwe dat daar geen tijd meer voor is. Maar als hij over vier zetten Dc8 speelt, moge duidelijk zijn dat van het basisconcept van de zwarte opening (b4, bxc3, Dc8-b7 en druk op b3) weinig terecht gekomen is.
23…Lg4 24.h4 Tg3 won hier sneller, maar h4 wint ook.
24…Th8 Na Kxh6 Tg3 Kh5 Df4 Dc8 e6 f5 f3 is de zwarte positie evenmin benijdenswaardig.
25.Dxd5 Pd8 Kxh6 Pxf7 Kh7 (Kg7 Tg3) De4, gevolgd door Pxh8 en Dxg4.
26.Dd4 Dc8 Ook Lf5 Tg3 Txh6 e6 (om het aftrek van het paard te vergemakkelijken) gaat voor zwart verloren, bijvoorbeeld Kh5 Pxf7 Pxf7 Ta5, en de dametoren grijpt beslissend in.
diaollandeuwe327.e6! Txh6 28.exf7! Ook Dxg4 of Pxf7 wonnen, maar Olland kiest voor de mooiste weg! Het meervoudig versmaden van stukwinst maakt het ook voor de zwartspeler in psychisch opzicht hoogst lastig: alle voor de hand liggende zetten worden niet gespeeld!
28…Pc6 29.De4+ Kg7

.

.

.

.

diaollandeuwe430.Ta5!! Een ongelooflijke zet! Verdient zeker twee uitroeptekens. Het is alleen al ongelooflijk moeite te ontdekken wat de pointe van deze zet is. Het blijkt het tegenhouden van de dame naar f5 te zijn. Na 30…. Pxa5 komt 31.Dxe7 Df8 32.De4 (of Dxc7, dreigt Te8) wint wit de zwarte loper omdat zwart constant het veld e8 moet bewaken (Dc8 Dd4 en Te8). Evengoed had wit ook hier een alternatief in de vorm van het winnende Tg3; na Lf5 Pe6 Kf6 Df4 ziet het er somber uit voor zwart.
30…Tg6 Geheel murw gespeeld mist Euwe de hardnekkige verdediging 30… Ld6 (dekt g3, brengt loper in veiligheid, en valt opnieuw de toren op a5 aan). Na 31.Td5 dreigt binnenvallen op e8 (Tb8 c4 opent ook nog de dreiging c5). Na 31… Ld7 blijkt 32.Ph7 te winnen (dreigt Tg5 en binnenvallen over de g-lijn). Maar na 31… Lh5 is niet te zien hoe wit de winst kan binnenhalen (Tf5 Dd7 g4 Lg6 Pe6 Kh8). Een paradox: Ta5 is de mooiste zet van de partij, maar objectief gesproken is het waarschijnlijk het enige vlekje op het blazoen van Olland! Was Tg3 in plaats van Ta5 toch de enige weg naar de winst…
31.h5! Lxh5 Of: 31…. Txg5 32.Txg5+ Lxg5 33.Dg6.
32.Tg3 Kh6 Dreigt nu Pxa5 en Lxg5. Wat te doen?
diaollandeuwe533.f8=D+! Veldruiming.
33…Lxf8 Ook Dxf8 Pe6 wint in alle varianten.
34.Pf7+ Kg7 35.Txh5 Voor het eerst in deze partij materialistisch ingesteld.
35…Txg3 36.fxg3 Met Th7 had wit zijn paard op f7 kunnen redden, maar wat is nu een stuk waard!? Evengoed: beide zetten winnen.
36…Pe7 Kxf7 Txf5 Kg8 Dg4 Lg7 Dc4 Kh7 Df7.
37.Pe5 Dat deze stelling gewonnen is spreekt voor zich. De witte stukken staan hyperactief en wit heeft wel erg veel compensatie bovenop de twee pionnen voor een stuk. Meerdere wegen leiden vanaf dit moment tot de winst.
37…De6 38.Tg5+ Kf6 39.Pg4+ Kf7 40.Df3+ Ke8 41.Dxa8+

1-0

Een jaar later zou Olland opnieuw van Euwe winnen, nu in een matchpartij. Wederom was het een overtuigende aanvalsoverwinning, hoewel een stuk minder spetterend dat die in Götenborg. Olland laat ‘slechts’ een kwaliteit zes zetten achter elkaar instaan. “De enige Utrechter die van Euwe wist te winnen…”, zou Spanjaard later over Olland zeggen. En dan maar liefst twee keer overtuigend!

A.G. Olland – M. Euwe
Matchpartij, 1921
[Commentaar van Robert Beekman]

1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 Pf6 4.O-O d6 Reeds een aantal keren zijn hoofdvarianten van het Spaans op het bord gekomen. Euwe neemt nu genoegen met een mindere stelling, die zwart weinig perspectief bood. Wellicht toch enigszins bevreesd voor Ollands kennis van het Spaans?
5.d4 Ld7 6.Pc3 Le7 7.Te1 exd4 8.Pxd4 O-O 9.Pxc6 bxc6 10.Ld3 Te8 11.f3 Ook Olland stelt zich voorzichtig op. De e-pion was al drie keer gedekt, en slechts één keer aangevallen. Wit heeft echter geen haast; zwart heeft geen goed doel om zich op te richten. Met f3 wordt Le3 voorbereid.
11…Tb8 a5!? en meer op de damevleugel spelen is ook een idee.
12.Tb1 h6 13.Le3 a5 14.Dd2 Ph7?! Hier staat het paard niet overtuigend. Lf8 lijkt verstandiger.
15.Pe2 Als zwart zonet Lf8 gespeeld had, was na Pe2 d5 mogelijk geweest. Nu levert dit weinig op; wit zou bijvoorbeeld na d5 c4 kunnen spelen, en zwart dwingen ongunstig het centrum te openen. Het levert wit statische voordelen op (slechte pionnenstructuur damevleugel) en dynamische voordelen (beter voorbereid op het openen van het centrum).
15…Lf6?! Straks komt het paard op h5 en zal de loper weer naar e7 terugkeren; overduidelijk een getuigenis van een verkeerd gekozen concept van Euwe.
16.b3 De7 17.c4 Ta8 18.Pg3 De5 19.Tbc1 Om te verhinderen dat zwart Dc3 speelt, en na De2 Ld4.
19…Teb8 20.f4 De8 21.Ph5 Le7
diaollandeuwe6
Euwe is in deze partij niet zichzelf. Eerst speelt hij Ta8-b8-a8, Tf8-e8-b8, en heeft hij nog geen enkele dreiging op de damevleugel gecreëerd. Daarnaast Lf8-e7-f6-e7 en ook nog Dd8-e7-e5-e8. Hij speelt zonder plan, zeggen we dan. Olland hoeft slechts zijn stukken mooi te centraliseren en op de koningsvleugel te richten, en zal nu met een serie krachtzetten een eind aan deze partij maken.
22.e5! Opent de lijn van de zwarte loper naar b4, maar Olland heeft goed getaxeert dat het openen van de centrale lijnen veel zwaarder weegt.
22…dxe5 23.fxe5 Wit dreigt nu Pxg7 Kxg7 Lxh6. Hadden we die dreiging al niet eerder gezien?
23…Lb4 Leidt tot snel verlies, maar de witte aanval over de koningsvleugel komt er toch aanzetten. Opnieuw heeft Euwe stukken buitenspel staan: de twee torens op a8 en b8 zijn nog steeds niet geactiveerd.
24.Lxh7+ Ruimt een verdediger van de koning op.
24…Kxh7 25.Dd3+ Kg8 Kh8 Lxh6 Lf8 is hardnekkiger, maar dan staat wit (behalve een overweldigende stelling) ook nog een pion voor.
diaollandeuwe726.Lxh6! De toren op e1 zal bij elkaar zes zetten instaan, en al die tijd niet geslagen worden door de zwarte loper op b4. Natuurlijk is een toren meer waard dan een loper, maar helaas heeft zwart de zwarte loper (met zijn open koningsstelling) ook hard nodig voor de verdediging.
26…De6 27.Lxg7! Geen haar op zijn hoofd die aan Ld2 denkt.
27…Dg6 28.Dxd7 Het eindspel na Dxg6 is ook gewonnen, maar we kennen Olland na zijn vorige partij tegen Euwe al: liever een kansrijke aanval voortzetten dan een technisch gewonnen stelling winnen.
28…Dxh5 29.Lf6

.
diaollandeuwe819…a4 De laatste kans om op e1 te slaan. Het nadeel is echter dat zwart na Te1-e4-g4 niet naar f8 kan vluchten wegens De7 mat. Nu houdt de zwarte loper nog een oogje op dat veld. Niet dat het veel uitmaakt; wit dreigt ook Te4-h4.
30.Te4 axb3 31.Tg4+ Kf8 32.c5 Te8 33.axb3 Ta2 34.Lg7+

1-0

.

.

.

ollandeuwe

Olland, hier links in beeld, in een partij tegen Euwe, Nederlands kampioenschap 1933, hetzelfde kampioenschap dat Olland in de laatste ronde achter het bord sterft tegen Hamming.

ollandyates

Olland tegen Yates, toen in 1923 de Engelse Schaakclub Hastings op bezoek kwam.

In Nijmegen wordt Olland nog derde, achter Davidson, die een tamelijk ongelukkige periode heeft uitgezocht om beroepsschaker te worden. Ook in het volgende kampioenschap, in 1924, deze volgorde. Nog een krasse prestatie voor een 57-jarige. Dan zet onvermijdelijk de neergang in, waarmee Olland overigens niet direct vrede heeft.

De ouderdom komt met gebreken. Olland krijgt last van zijn hart, maar speelt toch nog tamelijk gezond in het kampioenschap van 1926 te Utrecht, waar hij met Arnold van Foreest de een na laatste plaats deelt. Van zijn leeftijd en gezondheid wil hij niets horen, hij moppert alleen, omdat hij behalve zijn eigen dokterspraktijk nog eens voor een collega heeft moeten waarnemen. Dat kon allemaal wel, omdat het toernooi toch in Utrecht was. ‘Wel de oorzaak van mijn lage klassering’, vindt Olland. In dit kampioenschap zien we trouwens het debuut van de Utrechter Pannekoek, die verdienstelijk op een gedeelde vijfde plaats eindigt.

ollandoudLinks een foto die bij de foto helemaal bovenaan hoort. Op deze foto kijkt Olland iets anders.

Niet geplaagd door zijn beslommeringen als huisarts, behaalt Olland in het kampioenschap van 1929 toch niet meer dan een zevende plaats. De sterk debuterende graaf Van den Bosch pakt de vierde plaats.

En dan komt het kampioenschap van 1933, waar Olland, die sinds 1921 geen kampioenschap heeft overgeslagen (de toernooien werden in de vooroorlogse tijd onregelmatig gehouden), ondanks zijn zwakke gezondheid toch nog een keer bij wil zijn. In de voorlaatste ronde tegen de DD’er (later Utrecht-speler) Hamming worden de spanningen hem te veel en sterft hij achter het bord. (Zie verder hierover het afzonderlijke hoofdstuk dat een parallel trekt tussen Olland en Spanjaard.) Olland, de enige Utrechtse schaker die ooit van Euwe won, zoals Spanjaard terecht heeft opgemerkt.

Dan nu iets over de matches van Olland. In de periode die rond 1890 begint tot aan ongeveer 1910 is hij onbetwist de sterkste matchspeler van Nederland geweest. Je kunt zelfs gerust stellen dat hij de sterkste is geweest voordat het tijdperk-Euwe aanbrak. Het was een tijd van weinig toernooien. Matches waren evenwel populair; wanneer een match was afgelopen, daagde de verliezer vaak de winnaar direct uit voor een revanchematch. Soms ging het alleen om de eer, soms stond er iets op het spel, een titel bijvoorbeeld. Het boek van dr. P. Feenstra Kuiper Hundert Jahre Schachzweikampfe, 1851-1950, laat zien dat Olland tussen 1890 en 1910 geen enkele match verloren heeft van de Nederlandse topspelers. Jammer dat hij in deze periode geen matches heeft gespeeld tegen sterke buitenlanders. Dergelijke matches kwamen pas veel later in zwang, toen Olland al op zijn retour was.

In de jaren negentig brengt Olland Te Kolsté tot driemaal gevoelige nederlagen toe. Zoals bijna al zijn matches, vinden de ontmoetingen in Utrecht plaats. Alleen tegen Loman speelt hij in 1904 te Egmond. Een match tegen Van Lennep in 1895 wordt niet uitgespeeld. De reden is niet bekend, wel dat Van Lennep na zes ronden met 3,5 – 2,5 voor stond.

Opkomende youngsters weet Olland in het algemeen erg goed de les te lezen. Met Leussen rekent hij af in 1901, 1902 en 1909. Met Esser wil het aanvankelijk ook prima lukken, een enkele keer zelfs met ‘Fischer-scores (7 – 0 en 5 – 0), tot het keerpunt in 1910. Dan wordt het een gelijk spel: 5 – 5 zonder remises.

In zijn matches met Arnold van Foreest is Olland in het begin superieur (7 – 1 in 1905), maar later gaat het gelijk op en wordt het tweemaal een gelijk spel. In 1911 verliest Olland voor het eerst een match, tegen de naar Amerika geëmigreerde Rus Jaffé en in 1913 toont Arnold van Foreest aan, dat ook een Nederlander van Olland kan winnen: 2-1-1. Dat levert de 50-jarige Van Foreest de clubtitel op van ‘Utrecht’, want die stond op het spel. Ze waren gelijk geëindigd in de winterwedstrijd, elk met 8 uit 9.

Olland en van Foreest waren twee combinatorisch begaafde spelers, en niet zelden kwam er een spektakel op het bord. Hieronder kunt u een van de partijen tussen deze twee echte vechtersbazen naspelen.

Jhr A.E. van Foreest – Dr. A.G. Olland
6e matchpartij uit 1907
[Commentaar uit herdenkingsnummer 1948.]1.e4 e6 2.d4 d5 3.Pc3 Pf6 4.Lg5 Lb4 5.e5 h6 6.Ld2 Lxc3 7.Lxc3 Gebruikelijker is 7.bxc3 Pe4 8.Dg4 g6 9.Ld3 Pxd2 10.Kxd2.
7…Pe4 8.Ld3 Pxc3 9.bxc3 c5 10.Lb5+ Ld7 11.Lxd7+ Pxd7 Daar wit hier een tempo minder heeft (10. Dg4 Da5 en Pe2 faalt op c4, terwijl cxd4 na Kd2 of Dg3 zou volgen) is een bedachtzame handeling vereist. Zwart moet nu m.i. de lange rochade voorbereiden, ondanks de open b-lijn, daar hij de stelling met c4 kan afsluiten; ook zelfs na de afruil op d4 komt 0-0-0 in aanmerking omdat de zwarte stukken sterke velden op de damevleugel kunnen innemen.
12.Pe2 cxd4 13.cxd4 Da5+ 14.c3 O-O 15.O-O Tac8 16.f4 Pb6 17.Tf3 Tc6 18.Dc2 Pc4
diaforeestolland119.f5
Deze doorbraak verschaft wit goede tegenkansen daar zwart natuurlijk f5-f6 niet mag toelaten en zodoende zijn centrumstelling uit elkaar moet laten slaan.
19…exf5 20.Dxf5 Pd2 21.Te3 Da3 22.Dc2 Pc4 Hiermee geeft zwart toe, dat zijn laatste manoeuvres niet voldoende doordacht waren. Consequent was 22… Pe4 23.Txe4 dxe3 24.Dxe4, waarna de witte centrumpionnen zeer sterk dreigen te worden. Nu krijgt wit echter het initiatief en dan is van Foreest uiterst gevaarlijk.
23.Tg3 f6
.
.
.
.diaforeestolland224.e6! Minder goed was 24.Dg6 De7 25.Dxh6 fxe5.
24…Txe6 25.Pf4! Te4! En niet Td6 26.Txg7 Kxg7 27.Dg6 en wit heeft minstens remise.
26.Pxd5 f5 27.Dd3! Valt niet alleen c4 aan; lokt ook de dame weg van de dekking van toren f8.
27…Db2 28.Tf1 Dxa2 Nu volgen er prachtige wendingen, die door de witspeler fraai berekend zijn…..
.
.
.
.
.
.
diaforeestolland329.Dxe4! fxe4 30.Pe7+ Kh7 31.Txf8 e3 Niet het materiële risico is hier groot (dame plus pion tegen twee torens), maar wel het positionele; zal de zwarte vrijpion op de e-lijn, die thans al mat op a1 helpt dreigen, het witte spel niet machteloos maken? Het vervolg is van beide kanten geforceerd.

32.Pg6 Da1+ 33.Tf1 Dxc3 34.Pf8+ Kg8 30… Kh8 verliest: 31,Pe6 g5 32.Tgf3 en wit weeft een matnet. Bv. 32… Pd2 33.Tf8 Kh7 34.T1f7 Kg6 35.Tg7 Kh5 36.Pf4! (Kg4 h3 Kh4 g3 Kxg3 Pe2 en damewinst). Of bv. 32… Pd6 33.Tf6 Pe4 (Kh7 Pf8 en paardwinst) 34.Txh6 Kg8 35.Tf8 mat.
35.Pe6 g5 36.h4 Met 36.Tf8 Kh7 37.Tf7 had wit een gewonnen stelling bereikt; na elke koningszet volgt Tgf3 en het mat is slechts met materiaalverlies te verhinderen.
36…Pd2 37.Tf8+ Kh7
diaforeestolland438.hxg5
Hier had de heer van Foreest zijn fraaie aanvalscombinatie kunnen bekronen met 38.h5, gevolgd door eeuwig schaak op f7 en f8. Maar dat ligt niet in zijn aard!’ Er volgde:
38…Dc1+ 39.Kh2 Pf1+ 40.Txf1? Nog altijd kan Jhr van Foreest naar remise overschakelen met 40.Kh3 Pxg3 41.Tf7 met eeuwig schaak! Opnieuw kan hij zijn temperament niet in toom houden!
40…Dxf1 41.g6+ Kg8 42.Txe3 Df5 43.g7 a5 44.Te5 Df6 45.Te4 Wit wil het paard ondersteunen met d5 en vervolgens Tf4-f8 spelen.
45…a4? Dr. Olland meende aan dat het na 45… De7 mogelijke paardeneindspel(!) voor zwart gewonnen was: 46.d5 Dd6 47.Tf4 Kh7 48.Kh3 Dxd5 49.g8D Kxg8 50.Tf8 Kh7 51.Tf7 Kg6 52.Pf4 enz. Maar na 48.Kg1 is dit eindspel helemaal zo duidelijk nog niet, omdat de witte koning op tijd de damevleugel kan bereiken. Maar na 45… Dg6 46.Te5 a4 47.d5 a3 48.d6 Dd3 is niet te zien hoe wit verlies kan ontlopen.
46.d5 a3! Na b5 volgt nu Tf4 De5 Kh3, dreigend Tf8.
47.Ta4 En nu hernam de partij haar rechtvaardigen loop: er volgde remise door eeuwig schaak, niet door wit, maar door zwart gegeven:
47…De5+ 48.Kg1 De3+ Een boeiende partij! In al zijne phasen!

1/2-1/2

In de jaren twintig speelt Olland matches tegen befaamde buitenlanders als Réti, Maroczy, Colle en, in eigen land, tegen de opkomende Max Euwe. Hij moet regelmatig het onderspit delven, met steeds duidelijker cijfers. Maar hij wint nog wel van Davidson.

Tot slot enkele woorden over de match Olland – Pannekoek, in 1924 verrassend door Pannekoek gewonnen met 6-2-2. Olland heeft Pannekoek zelf uitgedaagd, nadat deze in de winterwedstrijd van ‘Utrecht’ slechts een halfje achter hem is geëindigd. Olland heeft de tijd ver achter zich dat hij jonge spelers verpletterde. De jeugdige Pannekoek, die later zal kiezen voor een meer maatschappelijk geaccepteerde carrière, als internist, heeft het in zich het ver te schoppen in de schaakwereld. Zelf relativeert hij zijn prestatie door niet alleen te herinneren aan de leeftijd van Olland, maar ook aan het feit dat het voor Olland slechts een oefenmatch is, voorafgaand aan zijn match tegen Euwe in dat jaar. Natuurlijk had Olland de eindcijfers van de match graag in een andere volgorde gezien; tot het einde van zijn leven heeft de eerzucht hem nooit in de steek gelaten. Jammer dat hij zijn verlies ook niet erg sportief opnam. In het clubblad zal men vergeefs zoeken naar enige mededeling omtrent deze vriendschappelijke match.

pannekoekNK

Een foto uit het NK 1926. Helemaal linksboven is Pannekoek in beeld, die door Olland zo overtuigend in een match verslagen werd. In het midden, staande, Max Euwe. Zittend, tweede van rechts: Arnold van Foreest.