Robert Beekman
Uit het jaar 2000 een artikel over denkfouten in het hoofd van de schaker. Een aantal schakers van de club komen hier aan bod. Verder zegt het meer over mijn eigen ijdelheid (dat ik een artikel van mezelf op de website plaats) dan over de geest van de club.
Het onbewuste kan geen ‘nee’ denken. Dat laat zich het best illustreren aan de hand van een skiër die op een open sneeuwvlakte de berg afskiet. Onze skiër is niet bijster bedreven in het beheersen van zijn twee latten, maar ach, beneden komt hij wel. Voorlopig geniet hij van de open vlakte met alleen maar sneeuw. Of nee! Er staat toch nog één boom. Helemaal alleen op die vlakte. Typisch toch. Hoe kan dat nu. Maar één boom op die open vlakte? Nu ja, zegt de skiër tegen zichzelf, de kans is zo wel erg klein dat ik tegen een boom opknal! Een grote troost! Overigens, je hebt inderdaad van die oenen die evengoed erin slagen om tegen die ene boom te pletter te vliegen. Zegt hij hardop in zichzelf lachend. De sukkels! Trouwens, ik moet wel even opletten, anders vlieg ik zelf nog tegen die boom op. Ja, ik moet nu toch echt uitwijken. Niet tegen die boom opknallen! Niet tegen die boom opknallen!! Niet tegen die boom opknallen!! ….. BÀÀÀÀMM!!
Waarom vliegt die skiër tegen die boom op? Waarom maken schakers fouten terwijl ze echt niet van plan zijn die blunders te maken? Integendeel, menig schaker gaat de strijd in met de intentie zo weinig mogelijk fouten te maken. Het eerste antwoord hierop is inzicht in de werking van het onbewuste. Het onbewuste is de bron van onze intuïtie, onze fantasie, onze dromen, onze scheppingskracht. We kijken naar een stelling en allerlei ideeën borrelen automatisch in ons op. We hebben een bepaald gevoel bij een stelling en dat gevoel vertelt ons: “die variant zit wel goed”. Maar voor zuiver rekenwerk moeten we bij ons bewuste zijn. Het bewuste is in staat om de dichotomie 0 – 1 te denken. (Waar het onbewuste niet eens de nul kan denken; vandaar dat de nul van alle cijfers ook het laatst ontdekt is.) Het bewuste kan omgekeerd redeneren of verschillende alternatieven naast elkaar te zetten. Het bewuste kan wèl ‘nee’ denken.
Vroeger zei ik altijd tegen mezelf: ik moet niet mijn sleutels vergeten. En hoe vaak ik mijn sleutels wel niet vergeten ben, het is haast niet meer te tellen. Dat komt omdat het ‘niet vergeten van sleutels’ bij onbewuste routine-handelingen hoort. Automatisch, zonder er bij te denken, worden het handelen met sleutels verricht. En omdat het onbewuste geen ‘nee’ kan denken, maar alleen maar in positieve wezensentiteiten denkt, zei ik eigenlijk tegen mezelf: ‘Ik moet mijn sleutels vergeten!’ Zonder het woord niet, uiteraard. Natuurlijk begreep mijn bewuste wat ik bedoelde. Maar mijn onbewuste, en ik schakel vrij snel op mijn automatische piloot over, begreep dat niet. Pas veel later, toen ik begreep wat er in mijn hoofd gebeurde, veranderde ik de preek tegenover mijzelf in: ik moet mijn sleutels meenemen. En het leven werd een stuk aangenamer.
Hetzelfde overkwam me met mijn zoontje, toen hij nog twee jaar oud was. Ik zei tegen hem: “niet de aarde van de plant op de grond gooien”. Hij rent vervolgens naar de plant om aarde op de grond te gooien. Dat verbaasde me, want Guy is anders heel gehoorzaam. Maar omdat babies meer in het onbewuste leven, kon hij geen ‘nee’ denken en deed hij feitelijk precies wat ik hem opdroeg: “gooi de aarde van de plant op de grond”.
Schakers en denkfouten
Natuurlijk hoeft dit niet altijd en voor iedereen op te gaan. Het onbewuste en bewuste kennen onvoorstelbaar veel verschillende en eigenzinnige wetmatigheden, waarbij het zinvol is deze te doorgronden en te leren begrijpen. Iedere schaker heeft zijn eigen type denkfout. Zelf een meester in het maken van fouten, leek het me interessant om met een aantal schakers van onze club stil te staan bij de denkfouten in ons eigen hoofd.
Ik begin met een stelling van mezelf. Beekman – Bruycker. Wit aan zet. Eerste ronde KNSB 1999 eerste klasse. Schaakclub Utrecht tegen Sas van Gent aan het negende bord.
Wit staat gewonnen. Het witte loperpaar beheerst het bord, waar het zwarte paard en loper volledig afzijdig staan. Maar ik speel Kf2?? De pion schuift naar g3 en het is einde sprookje. Voor mij volslagen onverwacht. Het liefst zou ik, vol van walging over mezelf, de stelling niet meer onder ogen willen komen. Maar goed, je bent trainer/adviseur of niet, en ik geloof nu eenmaal in ‘leren van eigen fouten’. Met tegenzin analyseer ik thuis mijn eigen partij. Behalve dat ik ontdek dat zowel opening als middenspel vol fouten van zowel wit als zwart zitten, ontdek ik ook dat mijn systeem om fouten te vermijden verkeerd in elkaar steekt… Net zozeer als het onbewuste geen ‘nee’ kan denken, kan alleen het bewuste een systeem ontwerpen om het eigen denkpatroon in banen te leiden. (En zeg dan niet tegen jezelf: “ik moet géén blunders maken!” – Shit! Alweer een fout!)
Mijn systeem bestaat er uit dat ik na elke zet van de tegenstander eerst twee vragen stel: wat dreigt zwart en wat is zwart van plan? Vervolgens ontwerp ik, mede aan de hand van deze gegevens mijn eigen plan.
Oké, terug naar bovenstaande stelling. Terwijl ik terugblikte op deze stelling, kwamen langzaam de gedachten terug die in de partij bij mij naar boven kwamen. Ik begon met: wat dreigt zwart? Ik loop een aantal zetten langs waaronder g3: nee dat kan niet want dan verliest zwart de loper. Wat is zwarts plan? Ik loop een aantal plannen langs en vraag me ook af of, als ik de witte loper van de h3-c8 diagonaal afhaal, of g3 wat oplevert vanwege de bevrijding van de zwarte loper. Nee, dat helpt niet, want dan heb ik gewoon een vrijpion meer. Goed, wat kan ik zelf doen. Welnu, bijvoorbeeld Le4 en Lb8. Ziet er goed uit. Ik kan echter ook de koning naar g3 te gaan en de pion op g4 veroveren. Ik verlies het loperpaar maar ga met mijn koning naar de damevleugel. Weet je wat, ik speel alvast de koning naar g3, dan kan ik later nog beslissen wat ik kies en dan weet ik zeker dat hij géén g3 meer heeft!!!
Robert Beekman, schrijver van dit artikel, en tevens geestesvader van Kf2!
En opa vertelt aan zijn drie bijdehande kleinzoons over het raadsel der raadsels …
We spreken over het jaar 2065. De wachttijd van toegang tot Internet is inmiddels (nu de belasting ervan de laatste tien jaar wederom verdubbeld is) opgelopen tot twee en een half uur. De drie bijdehande kleinzoons vervelen zich stierlijk. Ter lering en vermaak besluit opa dan maar te vertellen over die goede oude tijd.
“Ooit, zo ongeveer eind twintigste eeuw …”
“Tsjonge, dat is wel èrg lang geleden, opa!”
” … functioneerde de wetenschap nog langs de weg van observatie en proefondervindelijk handelen …”
“Wat achterhááld, opa!”
“Rustig nu! Rustig nu! Laat opa zijn verhaal vertellen! … Waar was ik gebleven?”
“Bij die falsifiërende wetenschapsfilosoof!”
“O ja! Goed, deze wetenschapper besloot op zoek te gaan naar de oplossing van het raadsel der raadsels.”
“…”
“Ja, daar zijn jullie stil van, hè? Wat wilde namelijk het geval. In het laboratorium was eerder besloten tot observatie van de zogenaamde processierups (nadat eerder het doormidden snijden van mieren en scrutineuze analyse van de restanten weinig resultaat opgeleverd had .”
“??? Dit snappen we niet, opa. Wij hebben vorige week héél wat ontdekt!”
“De processierups, het diertje, dat boom na boom leegvrat in het zuidelijke deel van wat toen nog Nederland heette…”
“Wàt heette?”
“Stil! De processierups had de gewoonte achter de voorganger te lopen, en bij toeval kwam een groep op de rand van een bloempot terecht. In een kringetje liepen ze nu achter elkaar. En achter elkaar. Dagen achter een. Er kwam geen einde aan. Er lag eten links en rechts, maar daar gingen ze niet naar toe. Tot zelfs de eerste doodviel. Over het dode lijkje van de ander liep de stoet gewoon verder. Deze observatie haalde alle wetenschapsbladen. Waarom bleven ze achter elkaar aanlopen tot aan de dood toe? En: hoe kon dit dier de vicieuze cirkel doorbreken? Weten jullie het antwoord op dit raadsel der raadsels?”
De drie bijdehande kleinzoons steken alledrie onmiddellijk hun vinger op.
Ja, zij weten het antwoord op het raadsel der raadsels wel! Maar ziet u het ook? Want als u het antwoord ziet, ontdekt u ook het geheim hoe denkfouten voortaan vermeden kunnen worden, hoe u kunt vermijden in de vicieuze cirkel terecht te komen van telkens weer dezelfde denkfout, al is het iedere keer in een ander jasje. Het bestuur van Schaakclub Utrecht vindt dit dermate belangrijk, dat ik met trots aan mag kondigen dat SCU een grootse prijs uitlooft voor degene die het antwoord op dit raadsel der raadsels weet! De winnaar mag gratis een artikel voor het clubblad schrijven. Over de uitslag van de prijsvraag wordt uiteraard niet gecorrespondeerd.
Overmoed
Veel schakers vertelden me dat gebrek aan concentratie een belangrijke bron van fouten was. Daar zijn we ons allemaal bewust van. Maar ik zou zelf haast willen toevoegen: een gebrek aan bewuste concentratie. Zodra onze concentratie neerkomt op onbewuste fantasiën of andere wegdromerijen, sluipt het kwaad al in onze stellingen. Eén van de constructies die denkfouten bevorderen is het zelfvergenoegd in jezelf opgaan. Ooit hoorde ik, en dat overkomt me wel vaker, de stem van een commentator in mijn hoofd. Het was de stem van een soort van sport-verslaggever die in de derde naamval over zichzelf sprak en vol ontzag gade sloeg wat er op het bord gebeurde: “… en na tactische verwikkelingen die overduidelijk in zijn voordeel uitvielen, kwam er een eindspel met miniscuul maar duurzaam voordeeltje op het bord dat hij vervolgens genadeloos tot winst wist te voeren.” En vervolgens overzag ik een tactische wending waarop ik gelijk positioneel verloren stond.
Carl Wüstefeld – Bobby Fijlstra. Wit aan zet. Derde ronde interne competitie najaar 1999.
Wit staat gewonnen. Het meest direct is Lh7 en Pf5. Carl speelt een zet die overigens ook voldoende is voor de winst: Tac1. Maar het gaat om denkfouten in dit artikel. Carl: “Ik dacht dat alles won. Het maakt toch niets meer uit.” (De onvoorzichtigheid sluipt al in het spel.) “Ik ga nu in de stijl van de grote Nimzowitsch winnen. Ik speel Tac1!! En zet zwart in zetdwang!!!” Zetdwang?? Ja, wie hierover meer uitleg wil, moet echt bij Carl zelf zijn. In elk geval: Bobby speelde vervolgens Pf5. “Dát had ik niet gezien!” Even schrok Carl: Zwart kan tóch nog een zet spelen! Op het eindresultaat van de wedstijd had het missen van deze zet overigens geen gevolgen: wit won alsnog. Na Lxf5 en exf5 is de zwarte pion op d5 zwak; deze werd een paar zetten later veroverd.
Overigens, Carl zegt dat hij twee ply diep denkt. Dit betekent dat hij zo ongeveer elke zet van tegenstander en zichzelf in ogenschouw neemt (zijn systeem om fouten te vermijden). Maar dit werkte niet omdat hij ook nog de volgende tip heeft: ‘zorg dat je gewonnen staat, maar vooral niet té gewonnen!’ Juist vanwege dit gevaar van overmoed, wellicht. En, vreemd genoeg, de zet Tac1 voldeed hierbij volledig aan de doelstelling niet té gewonnen te staan.
Het gaat in dit voorbeeld om het effect van overmoedigheid in samenhang met onvoorzichtigheid. En dan voelen we ons al helemaal Nimzowitsch! Vorig jaar had ik tegen Rosmüller een stelling op het bord, waarbij ik mezelf hardop in mijn hoofd afvroeg: “Wat zou Kasparov in déze stelling spelen?!” Ik kwam toen op een geniale vondst van een offer op lange termijn. Op zéér lange termijn, wel te verstaan! Ik stond na één zet volkomen verloren en gaf tien zetten later op. De autoriteit van de naam Kasparov had als effect dat ik niet meer objectief naar de stelling keek. Want wie ben ik om te twijfelen aan Kasparov als hij in deze stelling die zet zou spelen?!
W. van der Pol – Evert de Graaf. Wit aan zet. Massakamp Leiden – Utrecht, 11 september 1999.
Hoe moeilijk het is om geconcentreerd te blijven in gewonnen stellingen laat de linkerstelling ons zien. Bij Evert speelt dan ook nog mee dat hij vervolgens tussendoor met andere beslommeringen rond schaken aan de slag gaat. Hier ontdekte Evert opeens dat, terwijl zijn tegenstander aan zet is, wit La6 heeft. Gelukkig kan zwart nog Dd5 spelen, en na c4 Df7. Maar als toevallig de pion van g6 op f7 of f5 had gestaan, was hij minder gelukkig geweest. “Als je in het zicht van de haven bent”, vertelt Evert, “word je overmoedig.” En toch heeft ook Evert een systeem om fouten te vermijden. “Bij voorkeur speel ik openingen zonder ingewikkelde varianten. Ook speel ik vooral dezelfde openingen waarvan ik de grapjes zo ongeveer wel van kent. Bovendien: ik val pas aan als ik zeker weet dat het kan.” Ook: bij voorkeur de angel uit het spel van de tegenstander halen. Zoveel maatregelen ter preventie, maar wie niet meer de energie op kan brengen om de stelling of tegenstander serieus te nemen, staat machteloos.
Evert de Graaf, tevens jarenlang jeugdleider en extern wedstrijdleider geweest.
Eureka! Ik zie het!
Nog doortrapter zijn onze hersenen als we bepaalde fixaties in gedachten nemen.
NN. – Amindo Naarden. Zwart aan zet. Vier jaar geleden in de KNSB competitie.
Dit is een heel mooi voorbeeld hiervan. We volgen de gedachten van Amindo nu wit zonet e5 heeft gespeeld. “Het eerste dat ik bekeek was dxe5. Dat kan niet vanwege Lf7 en zwart verliest de dame. Dus denk ik: het paard moet weg. Dus: het paard moet weg. 1… Pg4 2.e6 Pe5 3.exf7 Pxf7. Nee, dat bevalt me niet. Iets anders. Het paard moet weg. 1… Pe4 2.Pxe4 d5 3.Lxd5. Nee, bevalt me ook niet. Een andere paardzet. 1… Pd7 2.e6 fxe6 3.Lxe6 Pe5 … zou kunnen maar de koningsstelling is wel verzwakt. Paard moet weg. 1… Pg8. Ja, om nu met het paard helemaal terug te gaan heb ik ook geen zin in. Het paard moet weg … Maar moet het paard wel weg? Nee, het paard hoeft helemaal niet weg! Ik kan gewoon de pion slaan!! 1… dxe5 2.Lxf7 en einde partij.
De denkfout bestaat hieruit dat op het niveau van de gesproken taal een doorbraak gevonden wordt die voor de schaakpartij niet opging. Het gevoel van de eureka overstemde de objectieve waarneming.
Amindo Naarden.
R. van Rooijen – Aalders. Wit aan zet. Massakamp Utrecht – Leiden, 11 september 1999.
Wit staat een gezonde pion voor. Hier ziet wit een geniaal idee: 1.Pxh7 Kg7 2.Td6 Te7 3.Txe6 Txe6 4.Pg5!! Schaak!!! En voor degene die het nog niet begrijpt: René dacht dat het witte paard op g5 de koning op h7 schaak geeft en de toren op e6 wint. Want in andere varianten had de zwarte koning het witte paard op h7 al geslagen, dus die zwarte koning was daar al geweest! En dan nog daargelaten dat de zwarte toren op e6 de witte koning op e2 schaak geeft. Overigens ontdekte René dit halverwege en speelde hij op de derde zet Kd3, om alsnog remise binnen te halen! (Gaarne had ik de hersenen van zijn tegenstander onder de microscoop gelegd.)
Op zichzelf hoort het verkeerd doordenken in abstractie niet bij denkfouten. Hoe vaak hebben we zelf niet meegemaakt dat we in lange varianten de koning mat gingen zetten met een stuk dat een paar zetten ervoor al geslagen was? Eric de Haan vertelde hoe hij na één van de lange varianten zijn tegenstander met de loper zou matzetten. Toen die variant ook op het bord kwam dacht hij: “Wat aardig, mijn tegenstander speelt het spelletje mee en laat zich matzetten.” Op het moment dat hij de bewuste loperzet wilde spelen, ontdekte hij dat de loper door een ándere loper gepend stond.
Maar in het voorbeeld van René, is het handig te weten hoe zijn denksysteem in elkaar zit. René vertelt ons dat hij zich telkens afvraagt: “Welke zet wil de tegenstander dat ik niet ga uitvoeren?” (En de zwarte koning was net van g8 naar f7 gegaan.) Antwoord: dat ik dus tóch op h7 sla met mijn paard! Even doorrekenen, en ja hoor, dat zit wel goed. Zo ontstaan dus denkfouten: het vooropgezette idee creëert een constructie op het bord die niet bestaat.
Het willen winnen
Arend van Oosten – Eric de Haan. Zwart aan zet. Tweede ronde interne competitie najaar 1999.
We beginnen met de gedachten van Eric: “Ik moet een hoog gemiddelde halen, want anders houdt mijn elo-rating geen stand.” Als je zo in de partij staat, dan wil je koste wat kost willen en dit knaagt aan de objectieve waarneming. Na 1… Pxd5 2.Pxd5 Ld6 en 3… Pe7 heeft zwart gelijk spel. In plaats daarvan speelt zwart ambitieus 1… g5. Er volgde 2.Pxe7 Dxe7 3.Pe2. Wederom speelde zwart ambitieus 3… Lg4 (beter Le6). Er volgde 4.h3 Lh5 5.g4. Eric meende dat het paard op e2 in zijn plan nergens heen kon. Maar inmiddels heeft het paard al g3 en mooie witte velden in het verschiet. Uiteindelijk verloor de Haan deze partij.
Eric de Haan, viervoudig clubkampioen van Schaakclub Utrecht.
Het doet denken aan oud-wereldkampioen Tigran Petrosian die met een leerling een partij doornam. De leerling was een begaafd meester, binnenkort grootmeester, en moest een play off spelen. De eerste partij had hij verloren, en de tweede, die nu nagespeeld werd, ook. Petrosian was keihard in zijn oordeel: “Wat is dit voor flauwekul? Zelfs jij speelt normaliter zo slecht niet!”Het repliek van de leerling was: “Ja, maar ik moest winnen!” Het verweer werd door Petrosian achteloos weggewuifd. “Goed onthouden! Het is makkelijker om te winnen vanuit gelijke stelling dan vanuit verloren stelling!”
De wil om te winnen draagt op zichzelf al een denkfout in zich. Want op dat moment pleegt menig schaker al niet meer objectief te denken. Ik kan me zelf een partij herinneren waarbij ik de hele wedstrijd beter tot gewonnen stond. Op een gegeven moment heb ik al een paar onnauwkeurigheden begaan maar sta nog steeds een pion voor. Ik zie drie mogelijkheden. Bij de eerste kan mijn tegenstander eeuwig schaak krijgen. Ja, dát is niet de bedoeling! Bij de tweede kan hij remise afdwingen. Nee, dat is het ook niet. Dan dus de derde mogelijkheid. Ik reken dit onvoldoende door en kom er later achter dat ik juist op dat moment de verliezende zet gespeeld heb. Ik had niet de flexibiliteit in mijn hoofd om te ontdekken dat ik inmiddels al niet beter meer stond. Een typisch mechanisme bij mijzelf: ik ontdek niet dat de stelling zich gekeerd heeft als het weer gelijk staat, maar net één zet later, als ik slechter staat. En dan is het vaak te laat.
Vergeten het positionele en het tactische samen te laten werken
Erwin l’Ami – Jon van Midde. Zwart aan zet. Tweede ronde interne competitie najaar 1999.
Jon beschreef zijn denkfout als volgt: “Ik heb iets verworpen omdat het positioneel niet kon, maar tactisch kon het wel.” Hij had in deze stelling 1… dxc3 moeten spelen. Dit verwierp hij vanwege 2.Lxd5 Le6 3.Txe4, maar na 3… Pe7 pakt zwart een stuk. Daarnaast speelt ook het vooroordeel een rol: “Hij zal wel iets voorbereid hebben.” Wel vaker gebruiken schakers die gedachte om een bepaalde keuze in de opening te maken, maar het nuchter en objectief waarnemen wordt hierdoor wel belemmerd.
Maar de eerste denkfout is wel heel belangrijk. Hoe vaak grijpen mensen juist in slappe, positionele stellingen niet mis? De clue is dat men dan denkt positioneel te moeten gaan schuiven met de stukken, maar dit is een misvatting. Want juist positioneel schuiven gaat altijd samen met combinatorische mogelijkheden.
Of anders omgekeerd: in een moeilijke rekenstelling na een bepaalde variant denken “Dat ziet er slecht uit”. Dat ‘slecht er uit zien’ is handig bij het beoordelen van een positionele stelling, maar in tactische stellingen kan iets er ‘slecht uitzien’ maar wel degelijk speelbaar zijn.
Jon van Midde.
De zen-grootmeester spreekt …
Tweeduizend jaar voor Christus. Het koele water van de bergbeek sijpelt langs ondoordringbare geultjes onweerstaanbaar een weg naar beneden toe. Beneden, aan de voet van de berg, aanschouwt een oude man hoe water water is. Het water is. Kan het water anders zijn dan zichzelf zijn? Begeesterd van dergelijk hoge en edele gedachtenspinsels, raakt hij onvermijdelijk in diep gepeins.
Dan worden zijn edele gedachten verstoord door een wild aanrennende jongeman die al hollend en bijna struikelend de boomtakken voor zich uit schopt. Hijgend staat deze voor hem stil.
“Meester! Meester! Na jarenlang oefenen kan ik eindelijk over het water lopen!”
“Wat doe je moeilijk, jongen. Dáár is de brug!”
De moeilijke weg of de makkelijke weg. Het kronkelpad of het licht zien. Het volgende voorbeeld maakt deze metafoor duidelijk. Onderstaand diagram hoort bij het ‘slecht er uit zien’ van een stelling, wat handig is bij positioneel een stelling beoordelen, maar in tactische stellingen kan iets er ‘slecht uitzien’ maar wel degelijk speelbaar zijn. In de volgende stelling vonden zowel ikzelf als mijn tegenstander dat een bepaalde variant er erg ‘slecht uitzag’ voor wit.
Jim Reed – Robert Beekman. Wit aan zet. Tweede ronde interne competitie najaar 1999.
Wit is groots in de aanval gegaan en kan nu kiezen. De eerste keuze valt op 1.Pxe5. Er kan volgen 1… Lxe5 2.fxe6 Lg3 3. Ke2 en dat “ziet er slecht uit voor wit”. Er kan bijvoorbeeld volgen 3… Tf2 4.Kd3 d5 en nee, dat lijkt nergens op.
Wit speelde 1.fxe6. Een leuke tussenzet! Want na Pxf3 volgt Dxf3! Maar na het gespeelde 1… Te7 2.Pxe5 Da5 staat wit heel slecht. Hij verloor snel.
Bij de analyse kwam Erwin l’Ami bij ons om de ballon door te prikken. Was 1.Pxe5 niet beter? Met z’n drieën vonden we (onder andere) de volgende varianten. Na 1.Pxe5 Lxe5 2.fxe6 Lg3 3.Ke2 en nu:
A. 3… Tf2 4.Kd3 d5 5.Dg4 Kh8 6.Txh7 Kxh7 7.Dh5 Kg8 8.Dg6 Kh8 9.Lg5 dxc4 10.Ke4 en 11.Th1.
B. 3… De7 4.Dd5 Tf6 5.Lg5 (of Dg5) Te6 6.Kd3 Df7 7.Tf1 Dg6 8.Dc3.
C. 3… De7 4.Dd5 Tg7 5.Lh6 Tg6 6.Tf1 Te6 7.Kd1
D. 3… De8 4.Dd5 Pc6 5.Dg5 Tg7 6.e7 Kh8 7.Txh7 Txh7 8.Df6 Tg7 9.Df8 Tg8 10.Dh6
E. 3… De8 4.Dd5 Tf6 5.Dg5 Tg6 6.e7 Kg7 7.Txh7 Kxh7 8.Dh5 Kg7 9.Lh6
F. 3… Kh8 4.Dd4 Le5 5.De4 Tg7 6.Lh6 Tg6 7.Tf1.
En zo vliegen de witte stukken ineens naar zeer actieve posities en blijkt wit meer kansen te hebben dan gedacht.
Na afloop beschreef Jim Reed zijn denkfout als volgt. Hij kan kiezen tussen twee zetten. De eerste ziet er slecht uit. Dan maar kiezen voor de tweede zet. Maar die is nog slechter.
Maar als ik er dan thuis nog eens rustig naar kijk, dan realiseer ik me waarom wit zoveel kansen gekregen heeft. De witte koning blijkt namelijk op e2 beter te staan dan e1. De zwarte tegenzet Da5 verliest aanzienlijk aan kracht en de onderste lijn wordt voor de toren op a1 geopend! Daarnaast blijkt Ke2 een geniale lokzet te zijn. De zwarte loper op g7 is een belangrijk stuk voor de zwarte verdediging en als de toren ook nog naar f2 gaat zijn twee belangrijke verdedigingsstukken van de zwarte koning verdwenen. Lg3 is dus niet zo denderend, sterker nog, zelfs met 1… Lxe5 wordt de loper van een goed veld weggelokt.
Vanuit de oorspronkelijke stelling: 1.Pxe5 Da5! En dan bijvoorbeeld: 2.Pf7 cxb2 3.Ld2 bxa1D 4.Dxa1 Df5 of 4.La5 Dd1 5.Kd1 Kf7.
Het is juist dit soort denkfouten waar Vincent Diepeveen mij voor waarschuwt, namelijk het blindstaren op één variant of zet. Ik reken bijvoorbeeld één variant heel diep door (we raakten in dit geval helemaal verloren in het variantencomplex), terwijl die helemaal in het begin al weerlegd wordt. Vincent: “De meeste fouten worden gemaakt doordat mensen niet effectief rekenen.” En hij ontvouwt vervolgens zijn systeem van denken en fouten vermijden. “We beginnen met een eenvoudige selectie van kandidaatzetten (naar het voorbeeld van Kotov), en gaan op grond van die zetten verder rekenen. We kunnen dan de eerste consequenties van die kandidaatzetten in ons opnemen en evalueren. Na de eerste conclusies kunnen we langzaam overgaan tot interactive deepening. Dit betekent dat we in de volgende ronde dieper gaan kijken en proberen de voordelen van zetten x en y en z naast elkaar te zetten. Telkens kan weer een ronde dieper de stelling doorgrond worden, afgewisseld door het trekken van conclusies.”
Links Vincent Diepeveen.
Wie deze strategie eens wil uitproberen kan gelijk aan de slag. Hieronder staat een stelling uit de correspondentiepartij tussen Vincent Diepeveen (wit) en H.H. Hage. De oplossing van deze stelling vindt u als u naar beneden scrollt.
Wit aan zet.
.
.
.
.
.
.
Oplossing Diepeveen – Hage: Df3. Als je de stelling geleidelijk aan uitanalyseert, kom je tot de conclusie dat Lxd5 en eventueel Lf4 een belangrijke verdedigingsmanoeuvre van zwart is. Nu volgt na Lxd5 eerst de tussenzet Dh5. Bv. Na Lh6 volgt Lxd5 en f7 staat onder druk (Dxc2 levert zwart weinig op).