Speelsterkte en rating
Hans Bouwmeester
Onlangs las ik in de Duitse schaakpers een grimmige opmerking van de altijd zo beheerste en objectieve grootmeester Wolfgang Unzicker: “Vroeger waren er schaakmeesters, tegenwoordig zijn er slechts nog wandelende verzamelingen elopunten!”
Deze uitspraak kwam mij opnieuw in gedachten toe in De Volkskrant van 8 juli 1989 een bespreking las van het boek Warriors of the mind van de auteurs Raymond Keene en Nathan Divinsky. In deze bespreking gaf Gert Ligterink een beeld van de werkwijze van de auteurs, die zich hadden bezig gehouden met het maken van een ranglijst van grote schaakspelers uit het heden en verleden. Er was rekening gehouden met scores, leeftijden en kwaliteit van de tegenstand. Zo kwam Kasparov op de eerste plaats, Fischer op de derde, Lasker op de zesde, Aljechin op de achttiende en Euwe zelfs op de 42ste plaats.
Persoonlijk ontbreekt mij de lust om bepaalde berekeningen na te gaan. Voor mij is zo’n boek het toppunt van zinloosheid, want de auteurs trachten iets te meten wat per definitie niet te meten is! Als keizer der violisten geldt Paganini, maar er leven geen mensen meer die hem hebben horen spelen en opnamen van hem ontbreken. Van de legendarische cellist Pablo Casals bestaan die opnamen wèl en ik heb een uitstekende Nederlandse cellist daarop eens een vernietigende kritiek horen geven.
Zo zal het voor een hedendaagse schaakmeester niet moeilijk zijn een partij van Morphy zo uit te kammen, dat er weinig of niets van over blijft. Dat deed trouwens zijn tijdgenoot Steinitz, rechts in beeld, al.
In diens International Chess Magasin vinden we het volgende verhaal: “Denkt U”, zo vroeg Steinitz aan Samuel Loyd, de onomstreden koning der problemisten en groot Morphy-bewonderaar, “Zo ongeveer de sterkte van twee spelers te kunnen beoordelen, als ik U een gedeelte van een door hen gespeelde partij laat zien, en, om tijd te sparen U enige kritische commentaren geef?” Loyd antwoordde aarzelend en bescheiden: “Ik denk het wel.”
Steinitz ging van start, speelde tien zetten voor en gaf daarbij zakelijk en helder commentaar. Tenslotte vroeg hij: “Wel, wat dunkt U van de sterkte van deze beide spelers? Horen zij tot de eerste, tweede of derde klasse?” Loyd, links in beeld, meende dat, na wat hij gezien had, de spelers hoogstens tot de derde klasse gerekend moesten worden. “Bent U niet verrast te horen, dat dit spel niet slechts éénmaal, maar zelfs tweemaal voorkwam in de match tussen Morphy en Anderssen, namelijk in de tweede en vierde partij in 1858. Dat betekent dat beide grote meesters de gehele opening zonder de geringste verbetering hebben herhaald, wat feitelijk bewijst, dat zij er niet het minste vermoeden van hebben gehad, dat aan hun ontwikkelingsmethode zwakheden kleefden, die nu, een kwart eeuw later, als zware strategische fouten zouden worden aangemerkt!”
Inmiddels zijn we ruim honderd jaar verder en het zou mij weinig moeite kosten om de beweringen van Steinitz te relativeren of zelfs min of meer te weerleggen. Er zijn vorderingen gemaakt en het gemak, waarmee een nieuwe generatie de moeizaam verworven kennis van de voorgangers tot zich neemt, is evident.
Speelsterkte is een resultante van meerdere componenten: inzicht, kennis, rekenvaardigheid, voorstellingsvermogen, geheugen ‘Ausdauer’, mentale hardheid en strijdlust. Speelsterkte is ook geen constante grootheid, zoals dagelijks in de praktijk bewezen wordt. Is er behoefte aan metingen, dan is de gemiddelde score over een bepaalde periode nog het minst onbevredigend. En zo heeft ene heer Elo dan zijn ratingsysteem ontwikkeld; men kon kennelijk niet langer zonder. Nu wint de ene speler minder, maar wel mooiere partijen dan de ander. Is ook dat verwerkt in de lijst van Keene en Divinsky? In elk geval scoort een vrij onbekende meester als Cholmov hoog; hij staat op de 22e plaats! Ligterink vermeldt in zijn bespreking de onsterfelijke Cholmov – Bronstein partij (kampioenschap USSR 1965). Niet minder onsterfelijk is het volgende duel.
R. Cholmov – P. Keres
Kampioenschap USSR 1959
1.e4 c5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 Pf6 4.e5 Pg4 5.Lxc6 dxc6 6.O-O g6 7.Te1 Lg7 8.h3 Ph6 9.Pc3 b6 10.d4 cxd4 11.Pxd4 c5 het paard op d4 wordt aangevallen. Na 12.Pf3 of 12.Pb3 zou zwart met zijn stelling tevreden mogen zijn. Met zijn volgende zet brengt Cholmov de partij in zuiver tactisch vaarwater.
12.Pc6 Het paard gaat vrijwillig in gevangenschap.
12…Dd7 Onmogelijk was 12… Dxd1 wegens: 12…Dxd1 13.Txd1 (Dreigt mat op d8 en de rochade is uitgesloten vanwege 14.Pxe7) 13…Lb7 (Of 13… Ld7.) 14.Pb5 Lxc6 15.Pc7+ Kf8 16.Pxa8 waarna zwart niet op a8 kan nemen wegens 17.Td8 mat.
13.Pxe7! Dat was dus de bedoeling. Het ziet ernaar uit dat wit een stuk achterop raakt, maar schijnt bedriegt.
.
.
.
13…Kxe7 Twee alternatieven:
A. 13…Dxd1 14.Txd1 Kxe7 15.Lg5+ en nu: 15…Kf8 (Ke8) 16.Td8# mat.
13…Dxd1 14.Txd1 Kxe7 15.Lg5+ f6 16.exf6+ Lxf6 17.Pd5+ en zwart verliest een pion.
13…Dxd1 14.Txd1 Kxe7 15.Lg5+ Ke6 16.Td6+ Kf5 16… Kxe5 17.Td5 en wit wint.
17.f4! Lxe5 Gedwongen, want Pg8 g4 is mat en Le6 Pe2 Ke4 Pg3 Ke3 Te1 is ook mat.
18.Td5 f6 19.Lxh6 Lb7 20.fxe5 Lxd5 21.Pxd5 Kxe5 22.c4 en wit wint het eindspel.
B. 13…Dxe7 14.Pd5 Dd8 15.Pf6+ Ke7 16.Lg5 Dxd1 17.Taxd1 en de dreiging Pg4 is dodelijk.
13…Dxe7 14.Pd5 Dd8 15.Pf6+ Lxf6 16.exf6+ Le6 17.Lxh6 Dxf6 (17… Dxd1 faalt opnieuw, nu op: 18.Taxd1 Td8 19.Txd8 Kxd8 20.Txe6! fxe6 21.Lg7! en wint.) 18.Dg4 O-O-O Wat anders?
19.Lg5 Dxb2 20.Da4! en wit wint in de aanval.
14.Lxh6 Lxh6 15.Df3 Wit dreigt Df6 met torenwinst. Ook staat wit op het punt met het paard op d5 te komen. Zwart kan niet beide verhinderen.
15…Lg7
16.Pd5+ Een fout zou zijn Dxa8 wegens: 16.Dxa8 Lb7 17.Dxa7 Dc6 (dreigt mat op g2) 18.f3 Ta8 19.Pd5+ Dxd5 20.Dxb6 en de witte aanval is weggeëbd.
16…Kd8 16…Ke8 17.Pf6+ Lxf6 18.exf6+ Kd8 19.Dxa8
17.Tad1 Lb7 Op 17… Db7 speelt wit het beste 18.e6 met als mogelijk vervolg:
[17…Db7 18.e6 Lxe6 19.Txe6 fxe6 20.Pxb6+ Kc7 21.Td7+ en wint.]
[17…Db7 18.e6 fxe6 19.Pb4+ Kc7 20.Df7+ Kb8 21.Df4+ e5 22.Txe5 Dc7 23.Te7 Dxf4 24.Pc6#]
18.Db3
.
18…Lc6 De dreiging van damewinst was moeilijk te pareren:
[18…Ke8 19.Pf6+]
[18…Kc8 19.Pxb6+]
[18…c4 19.Dxc4 Tc8 20.Db3 en de stelling is niet veranderd.]
19.Pxb6 axb6 20.Dxf7 Pakt een pion mee en dreigt de loper op g7 te winnen.
20…Lxe5 21.Txd7+ Lxd7 22.Txe5 Kc7 Er dreigde Td5 Ta7 Df6 met torenwinst.
23.Te7 Tad8 24.a4 Er leiden vele wegen naar Rome: 24.Dg7 The8 25.Dxh7 Txe7 26.Dxe7 Wit houdt de toren echter liever op het bord.
24…g5 25.Dd5 The8 26.Txh7 g4 27.a5 gxh3 28.axb6+ Kxb6 28…Kc8 29.Dxc5+ Kb7 30.Dc7+ Ka6 31.Txd7
29.Txd7
1-0
Rechts ziet u Cholmov, staande in zijn partij tegen Viktor Kortsjnoj.
Ongetwijfeld een prachtige partij. Of Cholmov zijn 22e plaats in de ranglijst van alle tijden werkelijk verdient, daarover mag men van mening verschillen. Ook over de vraag of dat werkelijk belangrijk is. Ongeveer 25 jaar geleden heeft Robert Fischer zich eveneens met de kwestie bezig gehouden. In een geruchtmakend artikel in Chessworld noemt hij Staunton, Steinitz, Morphy, Tsjigorin, Tarrasch, Capablanca, Aljechin, Reshevsky, Tal en Spasski de tien grootste meesters uit de geschiedenis. zijn betoog riep een storm van commentaren op, maar iets van wezenlijk belang kwam ook daar niet uit.
“Wat zou er in de wereld anders zijn gegaan”, zo vroeg men eens aan een journalist die na een briljante carrière afscheid nam, “als in 1962 niet Kennedy, maar diens grote tegenspeler Chroestsjov vermoord zou zijn…?” De man vond op deze zinloze vraag een antwoord dat naar mijn gevoel onsterfelijk is: “Eén ding weet ik heel zeker; Onassis zou niet met mevrouw Chroestsjov getrouwd zijn!”