Avant la lettre
Robert Beekman
De klok van Schaakclub Utrecht begint in 1886 te tikken. Maar er was ook een schaakclub in Utrecht die opgericht is op 29 augustus 1871, en wel onder de naam Utrechtsche Schaakvereeniging. Maar staat u verbaasd te kijken dat 1871 niet de eerste keer was dat men poogde een schaakclub in Utrecht op te richten?
Schaakautomaat Turk
Het oudste schaakcuriosum dat ik over Utrecht gevonden heb, is een bezoek van schaakautomaat Turk. We praten dan over zegge en schrijve 1818. De Sint Mariakerk van Utrecht werd hierbij met het bezoek van het ‘begoochelde talent van toovenaars’ vereerd.
De schaakautomaat Turk, links in beeld, was in 1769 door baron Wolfgang von Kempelen gemaakt om keizerin Maria Theresa van het Habsburgse rijk (een fervent schaakster) te behagen. Het was een kast met daarachter een pop in Oosterse kleren, dat met mechaniek en radartjes in verbinding stond met de kast. De pop was een begenadigd schaker en won vele partijen, maar verloor tegen sterke spelers, zoals Philidor in 1785. Na de dood van von Kempelen kocht Maelzel het apparaat van diens zoon, en trok er vervolgens Europa mee rond, met name langs allerlei hoven en paleizen.
Ook Napoleon bezocht hem in 1809, toen hij terugkeerde van de slag van Jena in Pruisen, en wilde de Turk testen. Napoleon – Turk: 1.e4 e5 2.Df3 Pc6 3.Lc4 (hoopt op herdersmat) 3… Pf6 (wie is deze vervelende speler die niet bereid is mee te werken??) 4.Pe2 Lc5 5.a3 d6 6.O-O Lg4 7.Dd3 Ph5 8.h3 Lxe2 9.Dxe2 Pf4 10.De1 Pd4 11.Lb3
Zoals u ziet: zwart ontwikkelt keurig netjes zijn stukken en wit verspilt zetten met zijn dame. De ‘allereerste schaakcomputer’ maakt nu korte metten met de Franse Keizer: 11… Pxh3+ 12.Kh2 Dh4 13.g3 Pf3+ 14.Kg2 Pxe1+ 15.Txe1 Dg4 16.d3 Lxf2 17.Th1 Dxg3+ 18.Kf1 Ld4 19.Ke2 Dg2+ 20.Kd1 Dxh1+ 21.Kd2 Dg2+ 22.Ke1 Pg1 23.Pc3 Lxc3+ 24.bxc3 De2 mat 0-1.
.
.
.
Napoleon kon slecht tegen zijn verlies en tierde en briesde in het rond. Verloren partijen van Napoleon mochten op straffe des doods niet gepubliceerd worden en er zijn historici die beweren dat deze gebeurtenis mede de reden is waarom Napoleon de Oostenrijkers in 1809 een strenge vrede oplegde. Napoleon was een matig speler wiens schaakinzicht helaas niet zijn militair inzicht evenaarde, maar er wordt ook beweerd dat Allgaier in het apparaat verborgen zat: heden ten dage nog bekend van de Allgaier-variant in het koningsgambiet. Napoleon schijnt nog gezocht te hebben naar een menselijke tegenstander maar kon deze niet vinden in de kast, daar de schaker verborgen was achter allerlei spiegels.
Napoleon zou ook nog de stukken door elkaar gegooid hebben en de Franse begeleiders die hem kenden wisten dat er niets aan de hand was: dit is heel normaal gedrag van onze Franse Keizer. Zo hebben we hem wel vaker gezien.
Hierboven Napoleon tegen de schaakautomaat Turk.
Het verhaal over Napoleon en de Turk ging echter wel heel Europa rond. Toen Maelzel op zijn rondreis in 1818, negen jaar later, Amsterdam en Utrecht aandeed, was dat in die tijd aldus een bijzondere gebeurtenis. Net zoals Napoleon niet geloofde in een schakende machine kwamen velen met hun theorie, waaronder Edgar Allen Poe en ook C. Kramm uit Utrecht, in Schaakwerld van 1875. Antonius van der Linde, de grote schaakhistoricus van die tijd, bevestigt de analyse van Kramm, die het automatisch verschuiven van de stukken weet aan het gebruik van zware magneten. Kennelijk nog niet op de hoogte van Amerika, waar Maelzel in 1826 naar toe ging. Daar hadden twee kinderen een tijdje na afloop van de demonstratie een klein mannetje uit het apparaat zien kruipen. Maelzel stierf in 1838, en het apparaat ging door een brand in het museum (1854) verloren.
Schaakgezelschap Palamedes
In Amsterdam en Den Haag was het schaakleven eerder tot bloei gekomen dan Utrecht. Van Den Haag heb ik zelfs de datum 1804 gevonden. Dat zal vermoedelijk wel de oudste datum zijn waarop een schaakclub in het leven geblazen is. 1804 is bijzonder vroeg; bij de meeste steden begon halverwege de negentiende eeuw pas iets op te bloeien. Wanneer was Utrecht aan de beurt? Het is heel moeilijk dit te achterhalen met zo weinig beschikbare gegevens. Een belangrijke bron kan moeilijk anders zijn dan Sissa, een schaakblad dat vanuit Wijk bij Duurstede beheerd werd.
Sissa heeft bestaan vanaf 1847 tot 1873. En wat prijkt daar op het voorblad van het eerste nummer van 1847? Een schaakprobleem van het schaakgezelschap Palamedes te Utrecht! Links ziet u het! Het valt op dat de zwarte koning en pionnen op z’n kop staan – omdat ze de andere kant op moeten lopen.
Boven het diagram kunnen we de volgende poëtische regels lezen:
Zoo voeren wij een krijg, die niet verwoest of moordt,
Maar in een ledig uur ons peinzend brein bekoort;
Zij dan de heerschzucht prat op bloedige laurieren,
In ’t strijdperk van ’t vernuft zal ons een eerkroon sieren.
In de eerste jaargangen levert schaakgezelschap Palamedes wel meer bijdragen aan Sissa. Nagenoeg allemaal schaakproblemen. Schaakproblemen, uit binnen- en buitenland, beslaan overigens bijna de helft van dit historische tijdschrift of sowieso de helft van gegevens uit die tijd. Soms gecomponeerd, soms eindstellingen van partijen. Nagenoeg allemaal zijn het in elk geval geen schaakproblemen waarbij een strategisch probleem opgelost moet worden; volgens de inzenders dienen ze meedogenloos tot mat te leiden, meestal ergens tussen de drie en zes zetten.
Links de bewuste compositie van schaakgezelschap Palamedes nog een keer. Het dient tot mat in vier te leiden, met de zwarte koning op g4. Volgens de Indische regels. De computer lost het niet op (want zet gewoon zo snel mogelijk mat in drie) en dus moet ik me er zelf maar over buigen. Via eenvoudige redenatie begrijp ik dat de koning alleen op g4 kan landen als de zwarte pion weg is. Er is maar één logische manier: 1.Pxg4, en de rest volgt vanzelf: 1… g6 2.Pe3/d4 g5 3.Pf5 Kxg4 4.Pg7 mat. Met het witte paard op bijvoorbeeld d1 in plaats van c2 had de componist een doublure (2.Pe3 en 2.Pd4) er uit gehaald en bovendien een mooie, rechtlijnige en onverstoorbare weg voor het paard gecomponeerd: Pd1-e3-f5-g7. En de Indische regel is kennelijk dat een pion niet als beginzet twee stapjes mag zetten.
Dan kom ik in Sissa twee schaakpartijen van Utrecht tegen, allebei tegen Wijk bij Duurstede. Beide partijen gingen verloren. Maar ja, Wijk bij Duurstede was in die tijd de bakermat van het schaken in onze regio. Sissa was daar gehuisvest, en W.J.L. Verbeek, hoofdredacteur, componeert menig schaakprobleem en heeft tegen meerdere coryfeeën gespeeld. En Utrecht … ja, wat moeten we daarvan zeggen. Antonius van der Linde meldde al dat het niveau van de correspondentie tussen steden niet op al te hoog niveau stond: Hoe schaakten toen die luidjes? Zij damden met schaakstukken! Philidors eenzijdige theorie (te weten: de pion is de ziel van het schaakspel, RB) werd, zonder enige toets, overgenomen en zoo was een pionnenschuiverij ontstaan, te jammerlijk om te aanschouwen. We bezitten gelukkig (of helaas) over de oudste correspondentiepartijen.
En inderdaad, Utrecht schuift met zijn pionnen en geeft zonder problemen tempi, pionnen en stukken weg dat het een lieve lust is. Ik was al enthousiast geraakt over het feit dat ik de allereerste en oudst bekende (!!) schaakpartij van Utrecht was tegengekomen. Mijn enthousiasme werd snel getemperd.
Wijk bij Duurstede – Utrecht, 1848. 1.d4 d5 2.c4 dxc4 3.e3 e6 4.Lxc4 c6 5.a4 a5 6.Pf3 Ld6 7.e4 h6 8.O-O b5 Hup, pion, hup! Misschien haal je de overkant wel! 9.axb5 Ach, wat jammer… 9… c5 Ja, probeer het nog een keer! 10.dxc5 Shit! 10… Lxc5 11.Dxd8+ Kxd8 12.Ld2 Pf6 13.Lxa5+ Ke8 14.Td1 Ke7 Het hoogtepunt van de partij. Zwart, Utrecht, speelt eerst Kd8-e8 en op de volgende zet Ke8-e7, waardoor hij zijn eigen loper op c5 insluit. Die wordt zo veroverd met b4. En dan te bedenken dat een heel schaakgezelschap zich langere tijd over deze stelling gebogen heeft. Kun je nagaan. 15.Pc3 Lb7 16.b4 Lb6 17.Lxb6 Pxe4 18.Txa8 Pxc3 19.Ld8+ Txd8 20.Txd8 Kxd8 21.Txb8+ Kc7 22.Tf8 Kb6 23.Txf7 Ld5 24.Lxd5 Pxd5 25.Txg7 Pxb4 26.Tg6 Kxb5 27.Pd4+ Kc4 1-0. Van der Linde in zijn boek Het schaakspel in Nederland, 1875: En zwart staakte tevens, maar véél te laat, zijn geknoei.
De tweede partij. Utrecht – Wijk bij Duurstede, 1848. 1.e4 e6 2.d3 d5 3.e5 c5 4.c3 Pc6 5.Pf3 Db6 6.Le2 Ph6 7.h3 Ld7 8.a4 Pf5 9.O-O Le7 10.Pa3 a6 11.Pc2 f6 12.d4 cxd4 13.cxd4 fxe5 14.Pxe5 Pcxd4 15.Pxd7 Pxe2+ 16.Dxe2 Kxd7 17.Te1 Lf6 18.a5 Dd6 19.Lf4 Dxf4 20.Dxe6+ Kc7 21.Db6+ Kb8 22.Pb4 Dd6 23.Te6 Dxb6 24.axb6 Pd4 25.Td6 Le7 26.Txd5 Lxb4 27.Txd4 Lc5 28.Td7 Lxb6 29.Tad1 0-1. De tweede partij is beter dan de eerste, ik geef het toe. Van der Linde raakt zelfs bij het naspelen van deze partij in verwarring, want hij geeft wits 19e en 21ste zet een uitroepteken, vermoedelijk omdat hij abusievelijk denkt dat wit wint. Wit komt echter met een incorrect stukoffer zonder pointe die zwart niet meer teruggeeft. En waarom zou hij?
Dan zie ik wat anders. Ook in 1848. De Berliner Schachzeitung beschuldigt Sissa van plagiaat. Het bewuste schaakprobleem van Utrecht, links nog een keer in beeld, was pal daarvoor al eerder geplaatst, maar dan in hún blad. Sissa spreekt vervolgens van toeval, en beweert dat de inzending hèn bereikt had vóórdat de Berliner Schachzeitung hem publiceerde. In eerste instantie kwam het me, met het pleidooi van Sissa meegaand, aannemelijk over. Maar dan begint het me langzaam te dagen. Hoe groot is de kans op dit ’toeval’ eigenlijk?? Hoe is het mogelijk dat dit schaakgezelschap, dat zo knudde speelt, zo’n probleem bedenkt? Hoe kennen zij de Indische regels, terwijl het vóór 1800 al standaard was om pionnen aan het begin ook twee stapjes te laten springen? Ze zijn de gewone schaakregels nog maar net meester!
Ik zag bij het openslaan van de eerste jaargang van Sissa (die toentertijd kennelijk zo vriendelijk was om ons de hand boven het hoofd te houden; waarvoor dank), de krantenkoppen al op mijn netvlies: Utrecht prijkt op de voorpagina van de eerste editie van Sissa!! Nu kon ik ook de ondertitel schrijven: … en het is nog plagiaat ook!
Het eerste schaaktoernooi te Utrecht
In de aanloop van de oprichting van de Utrechtsche Schaakvereeniging (1871), die later zou overgaan in Schaakclub Utrecht (1886), zien we vervolgens een wirwar aan schaakverenigingen dan wel schaakgezelschappen. Meerdere gezelschappen presenteren zich, onder verschillende namen. Naast Palamedes (moet voor 1847 opgericht zijn) worden genoemd: een schaakgezelschap voor vierschaak (1847), Staunton (1858), Didymus (1860), Morphy (1860), Tschaturanga (1860), Utrechtsche Schaakgezelschap (1861), Philidor (1864), S.V.S.M.D.S. (1864). Ambtenaren, juristen, artsen en dergelijke, kortom de gegoede burgerij, moeten in dit schaakgebeuren de hand hebben gehad. Ook studenten worden regelmatig genoemd. Niet onbegrijpelijk: in die tijd, en zelfs honderd jaar daarna nog, behoorden ze tot dezelfde elite. Eén schaakgezelschap noemt zelfs een lidmaatschap van vijf gulden en entreegeld van vier gulden. De doelgroep werd waarschijnlijk ook in de statuten vermeld: de puissant rijken der aarde.
De schaakgezelschappen komen en gaan. Pas in 1871 wordt iets opgericht (de Utrechtsche Schaakvereeniging), dat tot op heden in de vorm van onze club de tand des tijds heeft doorstaan. Het is vermoedelijk om die reden dat men bij de oprichting van de de Utrechtsche Schaakvereeniging in de statuten laat vastleggen dat er minstens 7 leden dienen te zijn. Een aantal zijn eerder betrokken geweest bij de oprichting van een schaakgezelschap, hebben de vluchtigheid ervan mogen ervaren en laten daarom maar de ondergrens vastleggen. De vraag zal bij eerdere schaakverenigingen vermoedelijk een rol gespeeld hebben: moeten wij bij zo weinig leden wel doorgaan?
Ondertussen zijn er (ook) Utrechters die problemen naar Sissa sturen en anders oplossingen inzenden. Ik kan wat namen de revue laten passeren en composities tonen, maar volgens mij gelooft u dat verder wel. Eén gebeurtenis kan ik echter niet laten passeren: het allereerste schaaktoernooi in Utrecht. De schaakreünie te Utrecht, donderdag 7 juli 1864. In een van de bovenzalen van het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen, dat gezeteld is op de Mariaplaats.
Het gebouw van de Kunst en Wetenschappen op de Mariaplaats; een foto uit 1905.
Pas ná 1850 begonnen de eerste schaaktoernooitjes op te komen. Een belangrijke factor daarbij is het vervoer. Tot 1850 was de trekschuit het belangrijkste vervoermiddel. Dat is een boot die voortgetrokken wordt door mensen, doorgaans op een paard, aan de wal. De Gouden Eeuw is mede zo bloeiend geweest omdat wij zo’n goed vertakt waternet hadden – en daarmee een efficiënt vervoerssysteem. Maar Utrecht – Amsterdam duurde wel zo’n zes tot zeven uur. De koets ging amper sneller, was in ieder geval een stuk duurder en minder comfortabel.
Dan komt de trein. Andere landen zijn eerder dan Nederland omdat de regering van mening is dat wij die dure treinen niet nodig hebben. Had Nederland niet genoeg waterwegen? Historisch commentaar: ‘Terwijl in alle landen het spinneweb der spoorwegen zich uitbreidde en de groote beteekenis daarvan voor handel en industrie werd begrepen, trok men in ons land de slaapmuts nog wat dieper over de ooren en bleef men in de trekschuit zitten dutten; het ging goed zoo.’
In 1839 rijdt de eerste trein: van Amsterdam naar Haarlem. In de veertiger jaren wordt het spoorwegen net uitgebreid en in 1851 reed er drie keer per dag een personentrein van Arnhem via Utrecht naar Amsterdam. Snelheid: 40 km per uur. Utrecht – Amsterdam is nu te behappen. Het landelijk netwerk wordt rond 1880 gereed verklaard, maar in 1864 zijn we al een heel eind.
Het allereerste Utrechtse schaaktoernooi in 1864 had twintig deelnemers, waarvan zeven uit Amsterdam, vier uit Rotterdam, twee uit Zeist, twee uit Wijk bij Duurstede (Verbeek is er natuurlijk ook bij), en vier uit Utrecht. Twee van hen waren sleutelfiguren bij de Utrechtsche Schaakvereeniging. F. Altena wordt in de oprichtingsstatuten van onze club als voorzitter genoemd. Onze éérste voorzitter! A. le Fèvre was rond 1878 voorzitter, en rond 1864 langere tijd medewerker van Sissa. De enige uit Utrecht. A. le Fèvre is er overigens ook nog bij als de club haar naam verandert in Schaakclub Utrecht (1886).
De bewuste donderdag in 1864 is een thematoernooi. De startstelling begint na de zetten: 1.e4 e5 2.f4 exf4 3.Pf3 g5 4.h4 g4 5.Pe5 Pf6 6.Lc4 d5 7.exd5 Ld6 8.d4 Ph5. We krijgen dan de linkerdiagram. Een stelling uit het ‘moderne Kieseritzsky gambiet’, zogezegd. De spelers hadden deze stelling van tevoren doorgekregen ter nadere studie.
De bewuste stelling was op dat moment hoogst actueel.
In Sissa lees ik dat Professor Anderssen over deze stelling in Anthologie, 1864, geschreven zou hebben: Der 9te Zug aber ist für den Gambitgeber ein kritsicher Moment, da man über die beste Fortzetsung des Angriffs noch nicht zum Abschluss gekommen ist. Als deze stelling volgens Professor Anderssen een kritiek moment is, zou het dan niet mooi zijn om deze aan een nader onderzoek te onderwerpen? Helaas verklapt Professor Anderssen wel dat korte rochade vermoedelijk beter is dan Lb5.
Adolf Anderssen, een foto van hem anno 1866, toen hij tegen Steinitz een schaakkamp streed.
De spelers in het toernooi van Utrecht 1864 moesten twee keer tegen dezelfde tegenstander spelen, één keer met wit, één keer met zwart, beginnend vanuit dezelfde startstelling. Men had ook nog andere stellingen voor die dag in petto, maar kwam daar begrijpelijkerwijs niet aan toe. Voor 1880 gebruikte men trouwens geen klokken. Partijen konden toen zonder probleem meerdere dagdelen in beslag nemen. De beroemde serie partijen tussen La Bourdonnais en MacDonnell duurde mede zo lang omdat MacDonnell zonder problemen anderhalf uur voor één zet kon uittrekken. En dat deed hij dan ook regelmatig. De beide kemphanen deelden vele dagen schaakcommunicatie met elkaar, zonder dat ze ook maar een woord van andersmans taal kenden. Niet dat La Bourdonnais zich verveelde. Het verhaal gaat dat hij de tijd doodde met spugen, vloeken, zingen en lachen. Hij won wel, La Bourdonnais, in die lange, lange zomer van 1834. Zes matches achter elkaar, mede omdat MacDonnell het niet kon uitstaan te verliezen van een spugende, vloekende, zingende en lachende Fransman (vermoedelijk was de Franse afkomst nog het ergste) en hem na iedere verloren match direct weer uitdaagde. Het verhaal gaat dat hij vlak na de zesde match aan pure uitputting overleed. Anders was er nog zeker een zevende match gevolgd. Labourdonnais is later gebroederlijk naast hem in Londen begraven.
Nog zo’n diepe nadenker is Louis Paulsen. De legende wil dat hij ooit over één zet 11 uur nagedacht heeft. Helemaal juist is dat niet. Er is wel een partij bekend waarvan een toeschouwer de moeite heeft genomen om de tijdsduur van de beide spelers bij te houden. De partij duurde 55 zetten en 11 uur. Morphy had 25 minuten verbruikt, Paulsen de rest. Niet dat Paulsen daardoor een grotere kans om te winnen had. Net als MacDonnell verloor hij kansloos.
Morphy wachtte ondertussen geduldig. Hij bleef zijn tegenstander en de partij serieus nemen en dacht net zo diep na als zijn tegenstander. Wel keek hij vreemd op toen Paulsen, na een half uur denken, hardop vroeg of het nu wel of niet zijn zet was.
Boven Morphy tegen Paulsen; hun match uit 1857, waarbij één partij 11 uur duurde.
Ook in het Utrechtse thematoernooi van 1864 is tijd een probleem. Op een gegeven moment lezen we: In deze positie is bovenstaande partij afgebroken, uit hoofde het vertrekuur van den spoortrein, waarmede de heer Dubois retournéren moest, dáár was.
Peter de Jong mailde mij over Dubois: “Serafino Dubois (1817 – 1899), Italiaan van geboorte (en links in beeld), woont dan tijdelijk in Nederland en eindigt onder andere bovenin in het prestigieuze toernooi in Londen 1862 met onder anderen Anderssen, Steinitz, Paulsen en Blackburne. Ook speelt hij in Londen een match tegen Steinitz (wint er drie, verliest er vijf, één remise). Dubois heeft vele boeken op zijn naam staan. Omdat Dubois op dat moment tot de weliswaar smalle wereldtop behoort, is zijn deelname in Utrecht best opzienbarend. Ik vraag me af of er nu wel sprake was van een toernooi of niet, er wordt gesproken van reünie.”
Wilhelm Steinitz – Serafino Dubois, uit hun match van 1862. 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lc4 Lc5 4.b4 Lb6 5.b5 Pa5 6.Pxe5 Ph6 7.d4 d6 8.Lxh6 dxe5! 9.Lxg7 Dg5! 10.Lxh8 Pxc4 11.O-O Lg4 12.Lf6 Dg6 13.Dd3 Dxf6 14.Dxc4 O-O-O 15.dxe5 Dxe5 16.Pa3 Le6 17.De2 Dc3 18.Df3 Dxf3 19.gxf3 Lc5 20.Pb1 Lh3
De eindstelling van bovenstaande partij Steinitz – Dubois uit 1862. Wit geeft op omdat na Te1 Tg8 Kh1 Lxf2 het mat met Lg2 onvermijdelijk is. Steinitz weergaloos geplet!
Dit gegeven is toch opvallend. Er speelde in ons thematoernooi van 1864 dus een wereldster van allure mee.
Terug naar het toernooi van Utrecht. Ondanks alle denktijd is geen van de partijen de moeite waard om hier te laten zien. Ook Sissa realiseert zich dat: … zwart, geheel in ’t voordeel der positie, begaat nu een doodelijke misslag. Bévue’s zijn zoo licht mogelijk, indien men al spelende de partij noteeren moet, gelijk op de reunie het geval geweest is. Ongeveer de helft van de partijen zijn in Sissa terug te vinden, naar men zegt omdat sommigen niet kónden noteren of anders zoveel notatiefouten maakten dat de partij niet meer te reconstrueren was. Ondanks de handicap van het noteren is men toch van mening de Wetenschap van dienst te zijn geweest: En nu het resultaat. Is de reunie aan de wetenschap bevorderlijk geweest? Gewis! Zij het niet in die mate, als zij dit had kunnen wezen. De ervaring toch heeft leemte leeren kennen, wanneer men aan het bezwaar de partij te noteeren tegemoet kan komen door vooraf vastgestelde stellingen te bestuderen. We zullen dit excuus maar met de mantel der liefde bedekken.
Vanuit de linkerdiagram (de startstelling van het thematoernooi) speelde H. Kloos uit Amsterdam met wit tegen A. le Fèvre, de voorzitter van de Utrechtsche Schaakvereeniging omstreeks 1878: 9.0-0 Dxh4 10.Lxf4? f6? Niet alleen positioneel knudde; 10… g3 won een stuk. Wits beste zet is daarom 10.De1 en dames ruilen terwijl je een pion achter staat. Redelijk stukkenspel vormt compensatie, maar zo interessant was die startstelling dus niet. 11.Pd3 0-0 12.Pc3? Pg3? Opnieuw won … g3 een stuk. 13.Lxd6 cxd6 14.Tf4 h5 15.Pf2 Lf5 16.Pb5 Td8? 17.Pc7 Dank u wel voor uw droevig spel. 17… Dg5 18.Dd2 Pbd7 en de diagram hieronder ontstaat.
.
Zonder enige toelichting beweert Sissa dat in de linkerstelling Pxa8 niet kan, terwijl daar niets mis mee is. Het beste spel zou zijn: 19.Pe6 Lxe6 20.dxe6 d5 21.exd7 dxc4 22.Tae1 Txd7 23.c3 en een gelijke stelling. Terwijl 21.Ld3 wit groot voordeel oplevert. In de partij speelde Kloos 19.Lb3?, en le Fèvre won na 19… Dxf4 20.Dxf4 Pe2.
.
.
.
De Utrechtsche Schaakvereeniging
Ook uit de beginperiode van de Utrechtsche Schaakvereeniging, zoals gezegd in 1871 opgericht, is een partij bekend. Een stedencorrespondentie tussen Utrecht en Maarssen. Aangezien de Utrechtsche Schaakvereeniging de geboorte van Schaakclub Utrecht impliceert, moge deze partij gezien worden als de eerste partij van onze club. Voor zover bekend, uiteraard:
Maarssen – Utrecht, 1871. 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lc4 Lc5 4.b4 Lxb4 5.c3 Lc5 6.O-O d6 7.d4 exd4 8.cxd4 Lb6 9.Pc3 Pa5 10.Ld3 Pe7 11.h3 O-O 12.Pe2 f6 13.Kh1 Pg6 14.Pg3 c5 15.d5 De8 16.Lb2 Ld7 17.Ph5 Pe5 18.Pxe5 dxe5 19.Tb1 Lc7 20.Lc3 b5 21.d6 Lb6 22.f4 b4 23.fxe5 bxc3 24.exf6 De5 25.Tf5 Lxf5 26.exf5 Dxd6 27.Dg4 Tf7 28.Td1 Lc7 29.g3 Td8 30.h4 Dd5+ 31.Kh2 Dxa2+ 32.Kh3 Td4 33.Le4 Pc4 34.Txd4 Pe3 35.Td8+ Lxd8 36.Df4 De2 37.Lf3 Df1+ 38.Kh2 Df2+ 39.Kh3 Lxf6 40.Db8+ Tf8 41.Df4 Df1+ 42.Kh2 Td8 0-1
De partij is nog niet eens zo heel slecht. Wit, Maarssen, offert met het Evans gambiet een pion; zwart verdedigt stug en geeft geen krimp als Maarssen aan het offeren slaat. In vergelijking tot de twee partijen uit 1848 speelt Utrecht hier met een heel ander slag schakers.
Het NK van 1886 in Utrecht
We maken maar weer een sprongetje in de tijd. 1886. Het jaar waarin de naam van de Utrechtsche Schaakvereeniging verandert in Schaakclub Utrecht, en tegelijkertijd lid wordt van de Nederlandsche Schaakbond.
Voor Utrecht was de komst van het nationale kampioenschap naar de domstad een belangrijke inspiratie voor het lokale schaakleven. Prange, toentertijd student filosofie te Utrecht, deed in 1885 ook al mee aan het NK (als eerste en enige Utrechter), en wist de Nederlandsche schaakbond te overtuigen om voor het eerst naar Utrecht te verkassen. De Utrechtsche Schaakvereeniging was wat ingezakt, en de band met de Nederlandsche Schaakbond (die een afdeling te Utrecht zocht), alsmede de komst van het kampioenschap naar Utrecht, werden aangegrepen om in 1886 een frisse doorstart te maken onder een nieuwe naam: Schaakclub Utrecht. Utrecht was ook voor het eerst vertegenwoordigd: naast Prange was dat Arnold van Foreest (later drie keer Nederlands kampioen), en in de tweede groep de achttienjarige Olland, die later vier keer het NK zou winnen en nu met een honderd procent score alles won. In de periode vóór Euwe zouden we goed van ons laten horen!
Zo’n nationaal kampioenschap was overigens voor alle aanwezigen een hele belevenis. Blij geestverwanten alsook schakers van gelijk niveau te ontmoeten, werd er veelvuldig, zo lees ik in het schaaktijdschrift Morphy, tot drie uur ’s nachts gesnelschaakt (waar de Utrechter Arnold van Foreest zeer bedreven in zou zijn geweest, als ik Morphy mag geloven). Ook werd er consultatieschaak gespeeld en ‘negatief’-schaak. … waarvan één der Utrechtsche heeren een speciale studie had gemaakt, en waarbij hij tot de verrassendste resultaten was gekomen, onder andere dat ’t negatif-schaak veel diepere en schoonere combinaties bevat dan ’t gewone of ‘positiefschaak’. Pas om drie uur ’s nachts ging men naar bed, maar zelfs daar ging het schaken nog verder, omdat men in het hotel in aangrenzende kamers sliep en vanuit bed – blind spelend – door de dunne muurtjes de zetten aan elkaar doorgaf. Aan schaken verslaafd zijn is van alle tijden.
Gelukkig, zo schrijft het schaaktijdschrift Morphy uit Amsterdam, dat door het enthousiasme van Pinedo beheerd werd, waren … den volgende morgen allen weer op tijd aanwezig en hadden de vermoeienissen van den vorigen dag bij geen van allen ’t krijgsvuur uitgedoofd.
Het toernooi werd gewonnen door Dirk van Foreest:
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | |||
1 | Dirk van Foreest | * | 0 | 1 | 1 | ½ | 1 | 1 | 4½ |
2 | Levi Benima | 1 | * | 0 | ½ | ½ | 1 | 1 | 4 |
3 | Rudolf Loman | 0 | 1 | * | 0 | 1 | 1 | 1 | 4 |
4 | Christiaan Messemaker | 0 | ½ | 1 | * | ½ | 0 | 1 | 3 |
5 | Arnold van Foreest | ½ | ½ | 0 | ½ | * | 1 | 0 | 2½ |
6 | A.J.A. Prange | 0 | 0 | 0 | 1 | 0 | * | 1 | 2 |
7 | B.J. Meijer | 0 | 0 | 0 | 0 | 1 | 0 | * | 1 |
Slechts een aantal jaar speelde hij, Dirk van Foreest (1862 – 1956). Dat waren zijn wilde jongensjaren. In 1884 doet hij op 22-jarige leeftijd voor het eerst mee aan het kampioenschap dat de Nederlandsche schaakbond organiseert. Niet onverdienstelijk. Hij wint onder andere van Christiaan Messemaker (1821-1905), die, als vertegenwoordiger van de oudere generatie (waaronder Maarten van ’t Kruijs, H.W.B. Gifford en Levi Benima), het toernooi wel overtuigend wint met 8 uit 10.
In 1885 neemt een jonge generatie het over: Dirk van Foreest, Rudolf Loman, Jan Tresling, Arnold van Foreest (de Utrechter die drie keer het NK won), Adolf Olland (de Utrechter die vier keer het NK won en in 1886 als 18-jarige alle partijen in de tweede groep wint). Al deze spelers zijn in de zestiger jaren van de negentiende eeuw geboren. Het begint met Dirk van Foreest, die drie keer op rij wint: 1885, 1886 en 1887, maar zich daarna terugtrekt uit het actieve schakersleven – op sporadische impulsen na. Het schaakvuur brandde aldus kort, maar hij liet wel een diepe indruk achter op het publiek. Een generatie heeft hij geïnspireerd om zich meer met schaken bezig te houden. Met name zijn combinatoir talent, waaronder regelmatig speculatieve offers, brachten het publiek, ook het Utrechtse publiek, in opwinding.
Hieronder de partij naspelen tussen Dirk van Foreest en Christiaan Messemaker, die beslissend was voor de overwinning van het kampioenschap te Utrecht: het duel tussen de oude en de nieuwe generatie. Ook hier een fascinerend offer van Dirk van Foreest, niet slecht, maar evenmin sluitend. Maar bovenal valt op hoe goed Dirk de partij geanalyseerd heeft; dat konden velen voor hem niet navertellen.
Dirk van Foreest – Christiaan Messemaker
NK 1886 te Utrecht
[Commentaar van Robert Beekman en Dirk van Foreest]
1.e4 c5 2.Pf3 e6 3.Pc3 a6 4.d4 cxd4 5.Pxd4 Pc6 6.Le2 Dc7 7.O-O Pf6 8.Kh1 Gespeeld in 1886. Ook heden ten dage is dit een keurige zet in de Taimanov Siciliaan.
8…Le7
[Een echte Taimanov Siciliaan zou anno 2004 verder kunnen gaan met:
8…Pxd4 9.Dxd4 Lc5 10.Dd3 b5 11.f4 Lb7 12.Lf3]
9.f4 d5 Maakt er een Frans van, maar van Siciliaans naar Frans overstappen is meestal niet zo gunstig. 9… d6 was een Scheveninger geweest.
10.e5 Pd7 11.Le3 O-O 12.Ld3 Pxd4 13.Lxd4 f5 14.g4 Lc5 15.gxf5 Zet het bord in vuur en vlam.
15…Lxd4 16.fxe6
In het jaarboek van de Nederlandsche Schaakbond wordt alles summier becommentarieerd, maar aan deze stelling besteedt Dirk van Foreest uitgebreid aandacht. We volgen zijn analyses.
[a) 16…Lxc3 17.Dh5 Hier houdt Dirk van Foreest op met de mededeling dat dit niet goed gaat voor zwart, maar dat valt tegen.
17…g6 18.Lxg6 Pc5 19.bxc3 Het probleem is dat zwart niet de loper op g6 slaat, en bijvoorbeeld na Tg1 Kh8 speelt.
19…Pxe6 20.Tg1 Kh8 21.Taf1 Met onduidelijke stelling; slaan op f4 kan niet vanwege Pxf4 Txf4 Txf4 Lxh7.]
[b) 16…Pb6 17.Dh5 g6 18.Lxg6 hxg6 19.Tg1 Lxg1 20.Txg1 Lxe6 21.Txg6+ Dg7 22.Dh6 Dxg6 23.Dxg6+ Kh8 24.Dh6+ Kg8 25.Dxe6+ En wit wint door de pionnen; Dirk van Foreest.]
[c.1) 16…Pxe5 17.Lxh7+ Ook 17… Pxe5 18.Pxd5 Dc6 19.Le4! Dxe6! 20.Dxd4 wordt door Dirk van Foreest als een goede variant genoemd voor wit. Dat klopt, maar als zwart 18… Dc5 speelt, wint zwart.
17…Kxh7 18.Dxd4 In deze stelling is 18… Lxe6 volgens Dirk van Foreest de beste zet, waarna wit met 19.fxe5 voordeel houdt. Inderdaad heeft wit dan een pion meer en betere stelling. Maar wat zijn de alternatieven?
18…Pg6 19.f5 Pe7 20.Tae1 Dh4 Kh8 f6 is beter. Nu kan zwart Dc4 spelen en de boel wat rekken.
20…Pc6 21.Dh4+ Kg8 22.Tg1 en wint, zegt Dirk van Foreest. Dit klopt, … Pc6 was geen nauwkeurige verdediging. Op Txf5 volgt
22…Txf5 23.e7 Ld7 24.Dh6 Tf7 25.Pxd5 en de dreiging Pf6 en mat is niet te pareren.]
[c.2) 16…Pxe5 17.Lxh7+ Kxh7 18.Dxd4 Pc4 19.Pxd5 Dc6 20.Tg1 Tg8 21.f5 en wint (DvF); er dreigt Dh4 en mat.]
[c.3) 16…Pxe5 17.Lxh7+ Kxh7 18.Dxd4 Pc6 19.Dd3+ Kg8 20.Pxd5 Dd8 21.f5 en wint (DvF). Zwart zit volledig in de houdgreep.]
[c.4) 16…Pxe5 17.Lxh7+ Kxh7 18.Dxd4 Pg4 Deze zet wordt niet genoemd in de verder overigens voortreffelijke en voor die tijd ongekend uitgebreide analyse van Dirk van Foreest. De zet lijkt toch het meest hardnekkig. Na Tae1 blijft wit echter beter staan. De pion op d5 staan op vallen en de pion op e6 verlamt nog altijd de zwarte stelling.
19.Tae1]
[d) 16…Pc5 17.Pxd5 Dd8 Dc6 Le4 kan hier wederom niet.
18.Lxh7+ Kxh7 19.Dxd4 Lxe6 20.c4 Tc8 Met gelijke stand want wit heeft drie pionnen voor een stuk (DvF). Tezamen met het centrale overwicht zal wit inderdaad voldoende compensatie hebben, lijkt me.]
16… Pf6 De vijfde optie, zullen we maar zeggen. 17.exf6 De complexiteit van de stelling werd Messemaker vermoedelijk teveel. Na 16… Pf6 staat wit gewonnen.
17…Lxf6 18.Pxd5! Uitroepteken van Dirk van Foreest. Inderdaad getuigt het van stalen zenuwen om het eigen paard in penning te zetten. Maar hij heeft alles nauwkeurig doorgerekend.
18…Dc6 19.Dh5 g6
[19…h6 20.Df5 DvF Lxe6 21.Dh7+ Kf7 22.Lg6#]
20.Tg1 Lxe6
[20…Lg7 21.Txg6 hxg6 22.Lxg6 DvF]
21.Lxg6
[21.Txg6+ Kh8 Is nu minder goed, DvF. Zwart geeft op.]
Boven een foto van het NK 1887. Het kampioenschap dat Dirk van Foreest aldus voor de derde keer op rij kampioen werd. Rechts, zittend aan de tafel achter de zwarte stukken, zien we Dirk van Foreest. Rechtsachter hem Arnold van Foreest, links daarnaast: Olland. De volledige lijst van aanwezigen: (staand van links naar rechts) Benima, Süsholtz, Veraart, Tresling, Olland, Arnold van Foreest; (zittend van links naar rechts) Pinedo, Loman, Tinholt, Rothe, Dirk van Foreest.
Messemaker (links in beeld), ruim veertig jaar ouder dan Dirk van Foreest en halverwege negentiende eeuw jarenlang tot de top van Nederland behorend, speelde in de bewuste partij tegen van Foreest met zwart Siciliaans. Dat vond men in die tijd maar niets. Morphy stelt dat het heel normaal is dat in het Siciliaans “weinig interessants” gebeurt. In het commentaar op de partij tussen van Foreest en Messemaker keert dit scepsis terug: Foreest Sr. won op schitterende wijze eene partij van Messemaker, welke overwinning zijn groote kans op den eersten prijs niet weinig verhoogde. Messemaker verdedigde wederom sicliaansch en kreeg, zoaals gewoonlijk in die opening ’t geval is, reed in ’t begin van ’t spel een gedrongen stand terwijl Foreest door op ’t juiste oogenblik zijn f-pion vooruit te schuiven een vrij spel kreeg van welk voordeel hij op meesterlijke wijze gebruik wist te maken. Messemaker verdedigde zich zoo goed hij kon en zijn nederlaag was meer ’t gevolg van zijn eersten zet (1… c5), die tegenwoordig algemeen voor zwak gehouden wordt (Bird en Paulsen zijn de eenige meesters die de siciliaansche partij nog op concours spelen, en hunne partijen leveren het beste bewijs voor bovenstaande bewering) dan wel van zijn verdere spel, dat aan correctheid niets te wenschen overliet. Foreest besliste de partij door een prachtige offercombinatie, die het geheel publiek in vervoering bracht.
Zal ik maar van het Siciliaans afscheid nemen?!
De eerste partij op onze club
Als Olland in 1923 de eerste dagen van onze club beschrijft, noteert hij ook één van de eerste partijen die op onze club gespeeld zijn. In 1886. Of het de allereerste partij was, is niet bekend, maar in onze annalen hebben we met stip een nieuwe topnotering: de allereerst bekende partij van Schaakclub Utrecht! De bewuste partij werd gespeeld in Park Tivoli. De bestuurskamer van Park Tivoli werd zondagmiddags gebruikt gedurende het seizoen 1885-1886. Er zijn ook schaakwedstrijden gehouden; voor speciale gelegenheden, dan.
Park Tivoli, gelegen in Wittevrouwen, was van 1862 tot aan 1930 een van de grootste culturele happenings in de regio Utrecht. Van alles werd er georganiseerd, zowel binnen als buiten. Boven een foto van het gebouw, met rechts ervan het park. De foto is van 1929. In de crisistijd rond 1930 moest Utrecht een keuze maken, en het park is toen verkocht ten behoeve van woningbouw, waarbij het vrijgekomen geld gebruikt werd om het concertgebouw te renoveren. Het gebouw Tivoli zelf zou in 1955 gesloopt worden. Maar de naam Tivoli leeft voort omdat elders in Utrecht een uitgaangscentrum deze naam overgenomen heeft.
Boven de muziekzaal in het gebouw van Park Tivoli. De foto is ergens tussen 1900 en 1920 gemaakt.
Boven een foto van Romeins wagenrennen in Park Tivoli, van 27 juni 1906, waar tevens filmopnamen van gemaakt zijn.
Boven een foto van het park uit 1870. Vanaf 1898 werden in dit park elke dag films vertoond, van vier tot elf uur. Volgens posters zou de voor de eerste rang 50 en voor de tweede rang 25 cent betaald zijn.
In Tivoli werd dus zondagmiddags geschaakt en de bewuste partij van Olland was een consultatiepartij. Tegenwoordig doen we dat niet meer, maar vóór 1900 was het een hele bekende speelvorm. Een groepje spelers schaakten dan samen tegen een ander groepje spelers. Of tegen één, om het niveauverschil te overbruggen. Om elkaar niet te horen overleggen moet er dus een behoorlijke afstand tussen de tegenstanders zijn. Of anders in twee verschillende zaaltjes, bijvoorbeeld.
Het grappige van de partij van Olland is dat er dus niet bij staat wie tegen wie gespeeld heeft. De club bestond uit 20 leden; het lijstje namen kan ik wel vinden, maar het is gokken wie aan welke kant van het bord zit.
Het is een partij met een complexe openingsfase. In de diagram links kan wit de tussenzet 16.Pb5 doen. Verstandig of niet? Uiteindelijk doen de witspelers 16.cxd4 en terecht, want 16.Pb5 Txb5 17.Lxb5 Db6 18.Pc4 Pxc4 19.Lxc4 d3 20.Kh1 ziet er niet fijn uit voor wit.
Er volgt nu 16.cxd4 Lxa3 en waarschijnlijk is de laatste zet onverstandig. Wit is namelijk degene die straks van de opening van de damevleugel het meest zal profiteren. Het loperpaar zal daarbij van doorslaggevende betekenis zijn. Dit is echter bijzonder moeilijk te voorzien. Na 16.cxd4 Lxa3 17.bxa3 krijgen we de stelling hieronder.
Zwart doet nu 17… Pd5. Het oogt als een normale blokkadezet, maar hier is waarschijnlijk 17… Dd6, gevolgd door Pc6 sterker. Na 18.Ld2 heeft zwart een groot probleem. Na 18… Pc3 19.Tc1 Pxe2 20.Dxe2 Dd8 zit Lxa5 gevolgd door Pc6 en kwaliteitswinst in de stelling. Wit hoeft dat overigens niet eens direct te doen.
Zwart deed daarom 17… Pd5 18.Ld2 Pc6. Nu is 19.Tc1 Ld7 20.Tc5 heel sterk omdat Dd6 Pc4 De6 f5 het stuk op d5 wint, en omdat er d5 volgt als na Tc5 het paard op d5 weggaat. Wit doet minder sterk maar ook goed 19.Lc4 Pce7 20.Dc2 en we krijgen de diagram hieronder.
Op 20… e3 volgt Lxe3 Pxe3 Lxf7 met damewinst. Na 20… Lxa6 volgt Dxe4 wat na bv 20… Dd6 ook volgt. Zwart deed nu 21… f5 waarna 22.Pg6 het sterkst geweest zou zijn.
Maar wat in de partij gebeurde (22.Lb4) is ook heel goed.
Hieronder de partij inclusief het originele commentaar van Olland, viervoudig kampioen van Schaakclub Utrecht en oprichter van onze club.
Consultatiepartij
Winter van 1885-1886 in Park Tivoli
[Commentaar van A.G.O.]
1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lc4 Pf6 4.Pg5 d5 5.exd5 Pa5 6.Lb5+ c6 7.dxc6 bxc6 8.Le2 h6 9.Pf3 e4 10.Pe5 Dc7 11.f4 Ld6 12.d4 O-O 13.O-O c5 14.c3 Tb8 Men merke op, dat tot zoover de theorie, zooals Bilguer die voorschrijft, getrouw gevolgd is.
15.Pa3 De theorie geeft b2-b3 aan met ongeveer gelijk spel. De tekstzet is niet zoo dwaas als hij er uit ziet. Wit’s bedoeling is Ld6 te verwijderen en daar Wit een pion voor is, kan hij zich de weelde van een dubbel-pion veroorloven.
15…cxd4 16.cxd4 Lxa3 17.bxa3 Pd5 Om door f7-f6 het witte paard te verdrijven.
18.Ld2 Pc6? Nu zou op 18… f6 volgen: 19.Lxa5 en 20.Pc6 met winst van de qualiteit. Beter dan de tekstzet lijkt echter Pd5-c3.
19.Lc4 Dit schijnt sterker dan Tc1, waarop 19… Ld7 zou volgen.
19…Pce7 20.Dc2 De positie is zeer interessant. Op 20… Pf6 volgt 21.Lxf7+ met winst van de Koningin. Ook 20… e3 21.Lxe3 baat niet, terwijl op 20… La6 21.Dxe4 kan volgen. Ook de tekstzet is echter onvoldoende.
20…f5 21.Lb4 Wit speelt zeer krachtig.
21…Td8 22.Lxe7 Dxe7 23.Pc6 Dc7 24.Pxb8 Waarmede de strijd feitelijk beslist is, doch ook het vervolg is zeer belangwekkend.
24…Dxb8 25.Tab1 Lb7 26.Db2 Dc7 27.Tfc1 Db6 28.Dxb6 axb6 29.Txb6 La8 30.Tcb1 Kh7 31.Lxd5 Lxd5 32.T1b2 Lc4 33.T6b4 De pion op e4 is nog gevaarlijk. Op 33.Td2 bijvoorbeeld kon volgen 33… e3 34.Td1 e2 gevolgd door Txd5.
33…Txd4 34.Kf2 g5 35.g3 e3+ 36.Kxe3 Te4+ 37.Kf3 g4+ 38.Kf2 Kg6 39.Tc2 Ld3 40.Txe4 fxe4 En Zwart gaf na eenige zetten op.
1-0
We kijken hier op de rug van Olland, als hij speelt tegen Marshall, die op bezoek bij Schaakclub Utrecht komt.