In het kader van de strijd om de landstitel schrijft Lodewijk Prins zelf in zijn schaakrubriek in Het Parool (10 april 1971) het artikel ’t Emotionele schaak. Op dat ogenblik lijkt de hoop verloren voor Utrecht, omdat de remiseweg in het verbroddelde eindspel van Verholt dan nog niet gevonden is en een ander ‘niet te verliezen’ eindspel, van Arend van Oosten tegen Lex Jongsma, zojuist verloren is gegaan. ‘Alleen oud-gedienden wisten dat in clubschaak nooit iets zeker is’, schrijft Prins laconiek.
‘Er is een tijd geweest’, citeren wij Prins, ’tot omstreeks 1934-’35, waarin schakers zoals Te Kolsté, Schelfhout, Goud, Kersten, in nationale dagbladen kolommenlange verslagen lieten verschijnen over tientallenwedstrijden om het clubkampioenschap van Nederland.
In die jaren waren zulke wedstrijden gebeurtenissen van belang; de rivaliteit tussen Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht, niet in de laatste plaats zelfs binnen Amsterdam (tussen VAS en ASC) kon er hoog oplaaien. Het waren toen nog zondagse wedstrijden, druk bezocht door medestanders, die hun helden Euwe, Van Hartingsveld, Weenink, Van Hoorn, Van den Bosch, Fonteyn, Landau, Oskam, om maar enige te noemen die mij het eerst te binnen schieten, aanvuurden. Van den Bosch – Euwe, 1 – 0 (Discendo Discimus – ASC) baarde in 1933 groot opzien.
Die tijden van charmante geestdrift, waardoor een organisatie in de kinderschoenen wordt geëlektriseerd, zijn voorbij. Terwijl in de Sovjet-Unie jaarlijks door grootmeesters met de clubs die zij vertegenwoordigen nog steeds grote belangstelling wordt getrokken, kan de Nederlandse clubcompetitie, overschaduwd door internationale opbloei van het schaakleven en een daaruit voortgekomen stortvloed van evenementen, niet langer in het nieuws worden aangetroffen. Die afwezigheid schaadt een stukje schaakfolklore dat in zijn eigen categorie toch een beter lot had verdiend. Het is waar, een tempo van vijftig zetten in 2,5 uur valt tegenwoordig uit de toon; er komen wel betrekkelijk weinig afgebroken partijen bij voor, maar de kans op wisselvalligheden in tijdnood wordt erdoor vergroot.
Is dat een steekhoudend argument voor het laten verkommeren van de clubwedstrijden, vraag ik mij af. Door de decenniën heen hebben in die wedstrijden altijd emoties overheerst en blunders, al dan niet in tijdnood begaan, hoogtij gevierd.
Het lijkt mij dan ook goed, u een beslissende momentopname uit de Nederlandse clubschaakcompetitie van dit seizoen aan te bieden, niet alleen ter ere van een helaas verbleekte traditie maar ook om nog eens het soort tragedie te vereeuwigen waardoor die wedstrijden berucht zijn geworden.
Toen Weenink, Van den Bosch en Landau nog voor Amsterdam, Den Haag en Rotterdam optraden, was de Schaakclub Utrecht over het algemeen niet opgewassen tegen VAS, DD en NRSV. Dit slaat op de periode van A. E. van Foreest, die nog een tijdgenoot van Multatuli is geweest, van dokter Schuckink Kool en van kapper De Brie, maar ook al van Spanjaard, die na veertig jaar nog steeds het eerste tiental verdedigt, dit seizoen 1970-’71 met vijf punten uit zeven partijen. Leden zoals Wind, Van Oosterwijk Bruyn, Bouwmeester hebben pas later naam gemaakt. In 1946 behaalde Utrecht het landskampioenschap. Vijfentwintig jaar later, om precies te zijn vorige week, was de club, zojuist terug in de eredivisie waarin zij twee jaar lang had ontbroken, naar alle menselijke berekeningen opnieuw kampioen.
Zaterdag jl. was Utrecht-Rotterdam voorlopig in 5 – 3 geëindigd …’ Dan volgt Prins’ analyse van het drama-Van Oosten, en zijn verzuchting: ‘Het kampioenschap is dit jaar kennelijk toch weggelegd voor Rotterdam.’ Maar Prins zei het zelf al: ‘In clubschaak is nooit iets zeker.’
Een foto van Jan Prins uit 1960.
De spelers en de wedstrijden
De volgende spelers hebben het kampioenschap van 1970-1971 binnengehaald:
1. | L. Prins | 3,5 uit 7 |
2. | A. van Oosten | 2,5 uit 7 |
3. | G. Verholt | 4 uit 7 |
4. | M. Etmans | 2,5 uit 7 |
5. | B. Kieboom | 4 uit 7 |
6. | E. Spanjaard | 5 uit 7 |
7. | J. van Kleef | 4,5 uit 7 |
8. | J. Duistermaat | 5 uit 7 |
9. | J. van der Pol | 2,5 uit 4 |
10. | J. Perrenet | 5 uit 7 |
inv. | H. Knipscheer | 0 uit 2 |
inv. | P. de Haan | 0 uit 1 |
De volgende glorietocht leidde naar het kampioenschap:
Utrecht | – | Moerwijk | 5 – 5 |
Utrecht | – | Philidor (Lw.) | 6 – 4 |
Utrecht | – | Philidor (Lei.) | 5,5 – 4,5 |
Utrecht | – | Watergraafsmeer | 4,5 – 5,5 |
Utrecht | – | L.S.G. | 6,5 – 3,5 |
Utrecht | – | V.A.S. | 5,5 – 4,5 |
Utrecht | – | Rotterdam | 5,5 – 4,5 |
En dit was de eindstand:
Utrecht | 11 | 38,5 | K |
Rotterdam | 10 | 42 | |
Moerwijk | 9 | 34,5 | |
Watergraafsmeer | 8 | 40,5 | |
VAS/ASC | 8 | 34,5 | |
Philidor (Lw) | 5 | 33,5 | |
Philidor (Ld) | 4 | 31 | D |
LSG | 1 | 25,5 | D |