Alle deelnemers en organisatoren van Karlsbad 1907 bij elkaar op de foto. Van links naar rechts, zittend: Rubinstein, Marco, Fähndrich, Tschigorin, Schlechter, Hoffer, Tietz, Maroczy, Janowski, Dr. Neustadtl, Drobny, Marshall. Van links naar rechts, staande op de tweede rij: Nimzowitsch, Wolf, Mieses, Cohn, Johner, Leonhardt, Salwe, Vidmar, Berger, Spielmann, Dus-Chotimirski, Tartakower, Dr. Olland. Olland staat dus helemaal rechts tegen de pilaar van het gebouw aan. Op de derde rij staan onbekende toeschouwers.
Kampioen van Nederland!
In een onprettige sfeer, naweeën van het schisma van een paar jaar terug, wint Olland in 1909 het eerste officiële kampioenschap van Nederland. Eigenlijk moet hij er nog een tweekamp om spelen, met de gelijk geëindigde Speijer, maar die krijgt ruzie om de voorwaarden, wordt woedend en stapt uit de bond. Daarmee verspeelt hij zijn rechten, want alleen bondsleden kunnen mee doen. Olland claimt en krijgt de titel.
Leiden 1909, het eerste officiële Nederlandse kampioenschap. Van links naar rechts: Esser, Olland, Loman, Leussen en Speijer. Olland en Speijer hadden in dit dubbelrondige kampioenschap 5 uit 8, Leussen 4,5 uit 8, Esser 3 uit 8 en Loman 2,5 uit 8.
In 1911 is er een vierkamp tussen Olland, Marshall (overgekomen uit Amerika), Arnold van Foreest en Esser. Hierboven de wedstrijd tussen Marshall en Olland (op de rug gezien). Olland behaalt echter slechts één punt, achter Marshall en Arnold van Foreest, die verrassend standhoudt tegen Marshall en van Olland en Esser wint, met 2½ punten.
Er doet zich nog gelegenheid genoeg voor om aan te tonen dat hij de sterkste is. In 1912 wint Olland een vierkamp in Utrecht tegen Arnold van Foreest, Esser en Te Kolsté. Ook in het buitenland lukt het weer, bijvoorbeeld in Stockholm, 1912, waar een vrijwel onbekende twintigjarige Rus, een zekere Aljechin, 8,5 uit 10 haalt. Olland wordt vierde, voor Spielmann.
Aljechin slaat een jaar later, op het jubileumtoernooi van de veertigjarige schaakbond in Scheveningen, opnieuw toe. Hij wint, voor Janowski, Olland en dan pas Yates, Ed. Lasker, Mieses en de Nederlanders Te Kolsté, Loman en Speijer. In de Euwe-biografie schrijft Münninghoff: ‘Voor Olland het succes van zijn leven: hij won overtuigend van alle zes overige Nederlandse spelers, tegen de buitenlanders bijna 50%, heel bijzonder in die jaren (…) Dit markeert het nieuwe, hogere niveau van het vaderlandse schaak.’
Olland speelt een matig toernooi in Hastings 1919, dat Capablanca, links in beeld, overtuigend met tien overwinningen en een remise wint. Maar de vaderlandse pers blijft hem nauwgezet zijn verrichtingen in het buitenland volgen. Capablanca slaagt er in Olland met een strakke positionele partij te overspelen, en de lokale pers te Utrecht moet toch enig chauvinisme toegeschreven worden, zo ontdekken we in een van Euwes boeken. In de notatie van de partij laat de redactie Capablanca na 1.d4 d5 de zet 2.e4 in plaats van het feitelijk gespeelde 2.c4 spelen. Even later slaat Capablanca met de pion op c4 die van d5, maar dat was voor de redactie geen probleem. Kennelijk een notatiefout; uiteraard veranderd in exd5. En als Capablanca wederom later Tac1 speelt (recht achter de pion op c2), heeft de redactie hier waarschijnlijk een mysterieuze torenzet à la Nimzowitsch in gezien. Maar als Capablanca de pion op c6 slaat (Tc1 springt over de pion op c2 en slaat op c6), kan de redactie zich niet langer inhouden: “Eigenlijk is dit een illegale zet, maar afgezien van deze kleine schande is het verder een mooie partij!” Na Hastings 1919 speelt Olland nog een vierkamp met Maroczy, Tartakower en Oskam, alvorens hij in augustus 1920 met de jeugdige Euwe en de laatste kampioen van het pre-Euwe-tijdperk, Marchand, naar Göteborg reist, waar ze in de B-groep mogen mee doen. Olland wordt voorlaatste, Euwe tweede.
Uitgerekend in de laatste ronde haalt Olland verwoestend uit in de richting van tegenstander Euwe, wat de talentvolle jongeling de gedeelde eerste plaats kost. Het wordt een onwaarschijnlijke wereldpartij. Olland offert vier keer een paard, zeven keer een loper (door deze zeven zetten achter elkaar en prise te laten staan), één keer een toren, twee keer een pion, laat vier zetten achter elkaar een pion en prise staan, laat twee keer twee stukken instaan, en laat zeven keer na materiaal (een stuk c.q. kwaliteit) van Euwe terug te slaan ten gunste van de eigen aanval. Uiteindelijk, na een koningsaanval die inmiddels al 23 zetten duurt, geeft Euwe, geheel murw gespeeld, op. Hij staat op dat moment een kwaliteit en twee pionnen achter, maar wat nog erger is … de koningsaanval is nog lang niet afgelopen!
Georg Olland – Max Euwe
Internationaal grootmeestertoernooi Gotenborg, laatste ronde., 09/23/1920
[Commentaar van Robert Beekman]
1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 Olland was een groot kenner van het Spaans. Dusdanig, dat een aantal (groot)meesters het niet durfden e5 tegen hem te spelen!
3…a6 4.La4 Pf6 5.O-O Pxe4 6.d4 b5 7.Lb3 d5 8.dxe5 Le6 9.c3 Le7 10.Te1 O-O 11.Pbd2 Pc5 12.Pf1 Laat toe dat de loper op b3 geslagen wordt. Tegenwoordig hoogst ongebruikelijk; de loper op c2 is beslist geen slechte loper. Maar paarden zijn voor de aanval nu eenmaal interessanter, en daar lag vaak Ollands interesse.
12…Pxb3 13.axb3 b4 14.Dd3 Dc8 15.Pg3 h6? Verhindert Lg5 en/of Pg5, maar geeft een aanknopingspunt voor de aanval. Een jaar later speelde Euwe tegen Olland speelde hier …. Db7! De partij vervolgde met 16.Lg5 bxc3 17.bxc3 Dxb3. Zwart won uiteindelijk een spannende partij, mede omdat hij vrij snel tegenspel had op de damevleugel, waar het in deze partij niet van zal komen.
16.Lf4 Db7 17.Ph5! De stukken worden verzameld voor de koningsvleugel, en straks kan het Grote Offeren beginnen! Wel belangrijk is dat de stukken op de goede plaats gezet worden. Een alternatief is hier bijvoorbeeld 17.Pf5. 17.Pf5 is echter niet goed vanwege Lxf5 18.Dxf5 bxc3 19.bxc3 Dxb3 20.Dh5 Dc2 (Dxc3 21.Tac1 Db4 22.Lxh6). Na 20… Dc2 staat een cruciale vrijpion op de a-lijn voor, heeft zwart al een cruciaal aanvalsstuk afgeruild, en staat de dame actief en klaar om de koningsvleugel af te schermen met Dg6. Na e6 volgt Lc5 en de f-pion moet ook nog gedekt worden.
17…Kh8 Kh8 ruimt het veld g8 voor de toren. In het verleden is deze zet regelmatig een vraagteken gegeven. En inderdaad, als iemand eerst Kh8 speelt en de volgende zet Kh7 (om na Dd2 Lxh6 te verhinderen) krijg je niet de indruk dat hier een groot verdediger aan het werk is. Maar wat dan? 17… Lg4 is gesuggereeerd als verbetering, maar die zet verliest kostbare tijd en dwingt wit tot zetten die hij toch al van plan was. Na 17… Lg4 volgt immers Pf6. Na bijvoorbeeld gxf6 Lxh6 Tfe8 e6 Lxe6 Txe6 fxe6 Dg6 is het mat. Als zwart niet op e6 slaat moet zwart wel iets doen tegen exf7 (Kf7 Dh7 en mat). En Pe5 Txe5 of Lh5 Df5 Lg6 exf7 Lxf7 (Kxf7 Dd5 mat) Dg4 en Dg7 mat. Na e6 staat wit dus al gewonnen. Dan maar niet de toren op f8 wegzetten, maar ook dan heeft wit een aanval die minstens zo gevaarlijk als in de partij. Helemaal terug naar de uitgangsstelling: ook 17… bxc3 18.bxc3 Dxb3 is na Pd2 en Dg3 niet handig. En ook een torenzet zoals 17… Tfd8 (met als idee Lf8) is interessant, maar na Pd4 of Pd2 (b3 dekkend) ontstaat een stelling waarbij wit de dame of toren naar g3 gaat spelen, de aanvalsdruk gaat opvoeren, terwijl nog steeds de dame op b7 nog altijd niet actief staat. Me dunkt dat Euwe niet voor niets in een latere partij afzag van de verzwakking h6 en weinig trek had deze stelling opnieuw op het bord te krijgen.
18.Dd2 Beter dan het in commentaar aanbevolen De3. Vanuit d2 wordt het veld d5 in het oog, blokkeert de dame niet de torenswitch Te1-e3-g3, en wordt de belangrijke tegendreiging d4 niet aangemoedigd.
18…Kh7 Er dreigde Lxh6. Het alternatief g5 Pxg5 leidt tot verschrikkingen waar we liever geen getuige van willen zijn. En ook Lg4 Pxg7 leidt tot zeer gevaarlijke varianten. Na bv. Tg8 Lxh6 Lxf3 gxf3 Lf8 Kh1 Lxg7 Lxg7 Txg7 Dh6 staat wit gewonnen. In veel varianten blijkt de zwarte dame pijnlijk buitenspel te staan op b7.
19.Pxg7! Daar gaan we!
19…Kxg7 20.Lxh6+ Anderhalf jaar later zou Olland opnieuw van Euwe winnen, opnieuw in het Spaans, en opnieuw met een paard op h5 en een loper op f4, die op h6 geofferd wordt! Dat was overigens een andere subvariant, en Olland won toen vrij snel en gedecideerd.
20…Kh7 Na Kg6 vervolgt wit de aanval met Lg5, loperruil en binnenvallen met paard en dame.
21.Pg5+!
.
.
Zeven zetten achter elkaar zal Olland de loper op h6 laten instaan! Hier kan uiteraard niet genomen worden wegens Pxe6xf8 en voortzetting van de koningsaanval (ook na Dxd5 is het materiële voorsprong beslissend).
21…Kg6 Na het alternatief Kxh6 Pxe6 Kg6 Dd3 f5 exf6 Kxf6 Df3 wint wit snel. Maar Lxg5 was wel degelijk een overweging waard. Dxg5 Tg8 Dh5 Tg6 Lg5 Kg7 Lxf6 Kf8 (Txf6 exf6 Kxf6 Dh4 Kg7 Dg5 Kf8 Txe6 wint) is niet duidelijk. Na bijvoorbeeld f4 Db6 Kf1 (Kh1 Df2 dreigt vervelend Dxg2 mat en Dxf4) Db5 kan de zwarte dame via d3 naar f5 en bereikt zwart een gewonnen stelling. Daarom zou ik zelf na Lxg5 de voorkeur willen geven aan Lxg5. Bijvoorbeeld Lxg5 Lxg5 Tg8 Df4 Tg6 Te3 Kg8 (met als idee naar e8 te ontsnappen) h4! en zwart is nog lang niet uit de problemen. Met twee pionnen voor een stuk, een felle aanval en oprukkende h-pion is er meer dan voldoende compensatie.
22.Te3 De toren wordt bij de aanval betrokken, en ondertussen staat ook nog het paard op g5 in.
22…bxc3 23.bxc3 Vier zetten lang zal de pion op b3 nu instaan, en uiteraard begrijpt Euwe dat daar geen tijd meer voor is. Maar als hij over vier zetten Dc8 speelt, moge duidelijk zijn dat van het basisconcept van de zwarte opening (b4, bxc3, Dc8-b7 en druk op b3) weinig terecht gekomen is.
23…Lg4 24.h4 Tg3 won hier sneller, maar h4 wint ook.
24…Th8 Na Kxh6 Tg3 Kh5 Df4 Dc8 e6 f5 f3 is de zwarte positie evenmin benijdenswaardig.
25.Dxd5 Pd8 Kxh6 Pxf7 Kh7 (Kg7 Tg3) De4, gevolgd door Pxh8 en Dxg4.
26.Dd4 Dc8 Ook Lf5 Tg3 Txh6 e6 (om het aftrek van het paard te vergemakkelijken) gaat voor zwart verloren, bijvoorbeeld Kh5 Pxf7 Pxf7 Ta5, en de dametoren grijpt beslissend in.
27.e6! Txh6 28.exf7! Ook Dxg4 of Pxf7 wonnen, maar Olland kiest voor de mooiste weg! Het meervoudig versmaden van stukwinst maakt het ook voor de zwartspeler in psychisch opzicht hoogst lastig: alle voor de hand liggende zetten worden niet gespeeld!
28…Pc6 29.De4+ Kg7
.
.
.
.
30.Ta5!! Een ongelooflijke zet! Verdient zeker twee uitroeptekens. Het is alleen al ongelooflijk moeite te ontdekken wat de pointe van deze zet is. Het blijkt het tegenhouden van de dame naar f5 te zijn. Na 30…. Pxa5 komt 31.Dxe7 Df8 32.De4 (of Dxc7, dreigt Te8) wint wit de zwarte loper omdat zwart constant het veld e8 moet bewaken (Dc8 Dd4 en Te8). Evengoed had wit ook hier een alternatief in de vorm van het winnende Tg3; na Lf5 Pe6 Kf6 Df4 ziet het er somber uit voor zwart.
30…Tg6 Geheel murw gespeeld mist Euwe de hardnekkige verdediging 30… Ld6 (dekt g3, brengt loper in veiligheid, en valt opnieuw de toren op a5 aan). Na 31.Td5 dreigt binnenvallen op e8 (Tb8 c4 opent ook nog de dreiging c5). Na 31… Ld7 blijkt 32.Ph7 te winnen (dreigt Tg5 en binnenvallen over de g-lijn). Maar na 31… Lh5 is niet te zien hoe wit de winst kan binnenhalen (Tf5 Dd7 g4 Lg6 Pe6 Kh8). Een paradox: Ta5 is de mooiste zet van de partij, maar objectief gesproken is het waarschijnlijk het enige vlekje op het blazoen van Olland! Was Tg3 in plaats van Ta5 toch de enige weg naar de winst…
31.h5! Lxh5 Of: 31…. Txg5 32.Txg5+ Lxg5 33.Dg6.
32.Tg3 Kh6 Dreigt nu Pxa5 en Lxg5. Wat te doen?
33.f8=D+! Veldruiming.
33…Lxf8 Ook Dxf8 Pe6 wint in alle varianten.
34.Pf7+ Kg7 35.Txh5 Voor het eerst in deze partij materialistisch ingesteld.
35…Txg3 36.fxg3 Met Th7 had wit zijn paard op f7 kunnen redden, maar wat is nu een stuk waard!? Evengoed: beide zetten winnen.
36…Pe7 Kxf7 Txf5 Kg8 Dg4 Lg7 Dc4 Kh7 Df7.
37.Pe5 Dat deze stelling gewonnen is spreekt voor zich. De witte stukken staan hyperactief en wit heeft wel erg veel compensatie bovenop de twee pionnen voor een stuk. Meerdere wegen leiden vanaf dit moment tot de winst.
37…De6 38.Tg5+ Kf6 39.Pg4+ Kf7 40.Df3+ Ke8 41.Dxa8+
1-0
Een jaar later zou Olland opnieuw van Euwe winnen, nu in een matchpartij. Wederom was het een overtuigende aanvalsoverwinning, hoewel een stuk minder spetterend dat die in Götenborg. Olland laat ‘slechts’ een kwaliteit zes zetten achter elkaar instaan. “De enige Utrechter die van Euwe wist te winnen…”, zou Spanjaard later over Olland zeggen. En dan maar liefst twee keer overtuigend!
A.G. Olland – M. Euwe
Matchpartij, 1921
[Commentaar van Robert Beekman]
1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 Pf6 4.O-O d6 Reeds een aantal keren zijn hoofdvarianten van het Spaans op het bord gekomen. Euwe neemt nu genoegen met een mindere stelling, die zwart weinig perspectief bood. Wellicht toch enigszins bevreesd voor Ollands kennis van het Spaans?
5.d4 Ld7 6.Pc3 Le7 7.Te1 exd4 8.Pxd4 O-O 9.Pxc6 bxc6 10.Ld3 Te8 11.f3 Ook Olland stelt zich voorzichtig op. De e-pion was al drie keer gedekt, en slechts één keer aangevallen. Wit heeft echter geen haast; zwart heeft geen goed doel om zich op te richten. Met f3 wordt Le3 voorbereid.
11…Tb8 a5!? en meer op de damevleugel spelen is ook een idee.
12.Tb1 h6 13.Le3 a5 14.Dd2 Ph7?! Hier staat het paard niet overtuigend. Lf8 lijkt verstandiger.
15.Pe2 Als zwart zonet Lf8 gespeeld had, was na Pe2 d5 mogelijk geweest. Nu levert dit weinig op; wit zou bijvoorbeeld na d5 c4 kunnen spelen, en zwart dwingen ongunstig het centrum te openen. Het levert wit statische voordelen op (slechte pionnenstructuur damevleugel) en dynamische voordelen (beter voorbereid op het openen van het centrum).
15…Lf6?! Straks komt het paard op h5 en zal de loper weer naar e7 terugkeren; overduidelijk een getuigenis van een verkeerd gekozen concept van Euwe.
16.b3 De7 17.c4 Ta8 18.Pg3 De5 19.Tbc1 Om te verhinderen dat zwart Dc3 speelt, en na De2 Ld4.
19…Teb8 20.f4 De8 21.Ph5 Le7
Euwe is in deze partij niet zichzelf. Eerst speelt hij Ta8-b8-a8, Tf8-e8-b8, en heeft hij nog geen enkele dreiging op de damevleugel gecreëerd. Daarnaast Lf8-e7-f6-e7 en ook nog Dd8-e7-e5-e8. Hij speelt zonder plan, zeggen we dan. Olland hoeft slechts zijn stukken mooi te centraliseren en op de koningsvleugel te richten, en zal nu met een serie krachtzetten een eind aan deze partij maken.
22.e5! Opent de lijn van de zwarte loper naar b4, maar Olland heeft goed getaxeert dat het openen van de centrale lijnen veel zwaarder weegt.
22…dxe5 23.fxe5 Wit dreigt nu Pxg7 Kxg7 Lxh6. Hadden we die dreiging al niet eerder gezien?
23…Lb4 Leidt tot snel verlies, maar de witte aanval over de koningsvleugel komt er toch aanzetten. Opnieuw heeft Euwe stukken buitenspel staan: de twee torens op a8 en b8 zijn nog steeds niet geactiveerd.
24.Lxh7+ Ruimt een verdediger van de koning op.
24…Kxh7 25.Dd3+ Kg8 Kh8 Lxh6 Lf8 is hardnekkiger, maar dan staat wit (behalve een overweldigende stelling) ook nog een pion voor.
26.Lxh6! De toren op e1 zal bij elkaar zes zetten instaan, en al die tijd niet geslagen worden door de zwarte loper op b4. Natuurlijk is een toren meer waard dan een loper, maar helaas heeft zwart de zwarte loper (met zijn open koningsstelling) ook hard nodig voor de verdediging.
26…De6 27.Lxg7! Geen haar op zijn hoofd die aan Ld2 denkt.
27…Dg6 28.Dxd7 Het eindspel na Dxg6 is ook gewonnen, maar we kennen Olland na zijn vorige partij tegen Euwe al: liever een kansrijke aanval voortzetten dan een technisch gewonnen stelling winnen.
28…Dxh5 29.Lf6
.
19…a4 De laatste kans om op e1 te slaan. Het nadeel is echter dat zwart na Te1-e4-g4 niet naar f8 kan vluchten wegens De7 mat. Nu houdt de zwarte loper nog een oogje op dat veld. Niet dat het veel uitmaakt; wit dreigt ook Te4-h4.
30.Te4 axb3 31.Tg4+ Kf8 32.c5 Te8 33.axb3 Ta2 34.Lg7+
1-0
.
.
.
Olland, hier links in beeld, in een partij tegen Euwe, Nederlands kampioenschap 1933, hetzelfde kampioenschap dat Olland in de laatste ronde achter het bord sterft tegen Hamming.
Olland tegen Yates, toen in 1923 de Engelse Schaakclub Hastings op bezoek kwam.
In Nijmegen wordt Olland nog derde, achter Davidson, die een tamelijk ongelukkige periode heeft uitgezocht om beroepsschaker te worden. Ook in het volgende kampioenschap, in 1924, deze volgorde. Nog een krasse prestatie voor een 57-jarige. Dan zet onvermijdelijk de neergang in, waarmee Olland overigens niet direct vrede heeft.
De ouderdom komt met gebreken. Olland krijgt last van zijn hart, maar speelt toch nog tamelijk gezond in het kampioenschap van 1926 te Utrecht, waar hij met Arnold van Foreest de een na laatste plaats deelt. Van zijn leeftijd en gezondheid wil hij niets horen, hij moppert alleen, omdat hij behalve zijn eigen dokterspraktijk nog eens voor een collega heeft moeten waarnemen. Dat kon allemaal wel, omdat het toernooi toch in Utrecht was. ‘Wel de oorzaak van mijn lage klassering’, vindt Olland. In dit kampioenschap zien we trouwens het debuut van de Utrechter Pannekoek, die verdienstelijk op een gedeelde vijfde plaats eindigt.
Links een foto die bij de foto helemaal bovenaan hoort. Op deze foto kijkt Olland iets anders.
Niet geplaagd door zijn beslommeringen als huisarts, behaalt Olland in het kampioenschap van 1929 toch niet meer dan een zevende plaats. De sterk debuterende graaf Van den Bosch pakt de vierde plaats.
En dan komt het kampioenschap van 1933, waar Olland, die sinds 1921 geen kampioenschap heeft overgeslagen (de toernooien werden in de vooroorlogse tijd onregelmatig gehouden), ondanks zijn zwakke gezondheid toch nog een keer bij wil zijn. In de voorlaatste ronde tegen de DD’er (later Utrecht-speler) Hamming worden de spanningen hem te veel en sterft hij achter het bord. (Zie verder hierover het afzonderlijke hoofdstuk dat een parallel trekt tussen Olland en Spanjaard.) Olland, de enige Utrechtse schaker die ooit van Euwe won, zoals Spanjaard terecht heeft opgemerkt.
Dan nu iets over de matches van Olland. In de periode die rond 1890 begint tot aan ongeveer 1910 is hij onbetwist de sterkste matchspeler van Nederland geweest. Je kunt zelfs gerust stellen dat hij de sterkste is geweest voordat het tijdperk-Euwe aanbrak. Het was een tijd van weinig toernooien. Matches waren evenwel populair; wanneer een match was afgelopen, daagde de verliezer vaak de winnaar direct uit voor een revanchematch. Soms ging het alleen om de eer, soms stond er iets op het spel, een titel bijvoorbeeld. Het boek van dr. P. Feenstra Kuiper Hundert Jahre Schachzweikampfe, 1851-1950, laat zien dat Olland tussen 1890 en 1910 geen enkele match verloren heeft van de Nederlandse topspelers. Jammer dat hij in deze periode geen matches heeft gespeeld tegen sterke buitenlanders. Dergelijke matches kwamen pas veel later in zwang, toen Olland al op zijn retour was.
In de jaren negentig brengt Olland Te Kolsté tot driemaal gevoelige nederlagen toe. Zoals bijna al zijn matches, vinden de ontmoetingen in Utrecht plaats. Alleen tegen Loman speelt hij in 1904 te Egmond. Een match tegen Van Lennep in 1895 wordt niet uitgespeeld. De reden is niet bekend, wel dat Van Lennep na zes ronden met 3,5 – 2,5 voor stond.
Opkomende youngsters weet Olland in het algemeen erg goed de les te lezen. Met Leussen rekent hij af in 1901, 1902 en 1909. Met Esser wil het aanvankelijk ook prima lukken, een enkele keer zelfs met ‘Fischer-scores (7 – 0 en 5 – 0), tot het keerpunt in 1910. Dan wordt het een gelijk spel: 5 – 5 zonder remises.
In zijn matches met Arnold van Foreest is Olland in het begin superieur (7 – 1 in 1905), maar later gaat het gelijk op en wordt het tweemaal een gelijk spel. In 1911 verliest Olland voor het eerst een match, tegen de naar Amerika geëmigreerde Rus Jaffé en in 1913 toont Arnold van Foreest aan, dat ook een Nederlander van Olland kan winnen: 2-1-1. Dat levert de 50-jarige Van Foreest de clubtitel op van ‘Utrecht’, want die stond op het spel. Ze waren gelijk geëindigd in de winterwedstrijd, elk met 8 uit 9.
Olland en van Foreest waren twee combinatorisch begaafde spelers, en niet zelden kwam er een spektakel op het bord. Hieronder kunt u een van de partijen tussen deze twee echte vechtersbazen naspelen.
6e matchpartij uit 1907
[Commentaar uit herdenkingsnummer 1948.]1.e4 e6 2.d4 d5 3.Pc3 Pf6 4.Lg5 Lb4 5.e5 h6 6.Ld2 Lxc3 7.Lxc3 Gebruikelijker is 7.bxc3 Pe4 8.Dg4 g6 9.Ld3 Pxd2 10.Kxd2.
7…Pe4 8.Ld3 Pxc3 9.bxc3 c5 10.Lb5+ Ld7 11.Lxd7+ Pxd7 Daar wit hier een tempo minder heeft (10. Dg4 Da5 en Pe2 faalt op c4, terwijl cxd4 na Kd2 of Dg3 zou volgen) is een bedachtzame handeling vereist. Zwart moet nu m.i. de lange rochade voorbereiden, ondanks de open b-lijn, daar hij de stelling met c4 kan afsluiten; ook zelfs na de afruil op d4 komt 0-0-0 in aanmerking omdat de zwarte stukken sterke velden op de damevleugel kunnen innemen.
12.Pe2 cxd4 13.cxd4 Da5+ 14.c3 O-O 15.O-O Tac8 16.f4 Pb6 17.Tf3 Tc6 18.Dc2 Pc4

19…exf5 20.Dxf5 Pd2 21.Te3 Da3 22.Dc2 Pc4 Hiermee geeft zwart toe, dat zijn laatste manoeuvres niet voldoende doordacht waren. Consequent was 22… Pe4 23.Txe4 dxe3 24.Dxe4, waarna de witte centrumpionnen zeer sterk dreigen te worden. Nu krijgt wit echter het initiatief en dan is van Foreest uiterst gevaarlijk.
23.Tg3 f6
.

24…Txe6 25.Pf4! Te4! En niet Td6 26.Txg7 Kxg7 27.Dg6 en wit heeft minstens remise.
26.Pxd5 f5 27.Dd3! Valt niet alleen c4 aan; lokt ook de dame weg van de dekking van toren f8.
27…Db2 28.Tf1 Dxa2 Nu volgen er prachtige wendingen, die door de witspeler fraai berekend zijn…..
.

32.Pg6 Da1+ 33.Tf1 Dxc3 34.Pf8+ Kg8 30… Kh8 verliest: 31,Pe6 g5 32.Tgf3 en wit weeft een matnet. Bv. 32… Pd2 33.Tf8 Kh7 34.T1f7 Kg6 35.Tg7 Kh5 36.Pf4! (Kg4 h3 Kh4 g3 Kxg3 Pe2 en damewinst). Of bv. 32… Pd6 33.Tf6 Pe4 (Kh7 Pf8 en paardwinst) 34.Txh6 Kg8 35.Tf8 mat.
35.Pe6 g5 36.h4 Met 36.Tf8 Kh7 37.Tf7 had wit een gewonnen stelling bereikt; na elke koningszet volgt Tgf3 en het mat is slechts met materiaalverlies te verhinderen.
36…Pd2 37.Tf8+ Kh7
38.hxg5 Hier had de heer van Foreest zijn fraaie aanvalscombinatie kunnen bekronen met 38.h5, gevolgd door eeuwig schaak op f7 en f8. Maar dat ligt niet in zijn aard!’ Er volgde:
38…Dc1+ 39.Kh2 Pf1+ 40.Txf1? Nog altijd kan Jhr van Foreest naar remise overschakelen met 40.Kh3 Pxg3 41.Tf7 met eeuwig schaak! Opnieuw kan hij zijn temperament niet in toom houden!
40…Dxf1 41.g6+ Kg8 42.Txe3 Df5 43.g7 a5 44.Te5 Df6 45.Te4 Wit wil het paard ondersteunen met d5 en vervolgens Tf4-f8 spelen.
45…a4? Dr. Olland meende aan dat het na 45… De7 mogelijke paardeneindspel(!) voor zwart gewonnen was: 46.d5 Dd6 47.Tf4 Kh7 48.Kh3 Dxd5 49.g8D Kxg8 50.Tf8 Kh7 51.Tf7 Kg6 52.Pf4 enz. Maar na 48.Kg1 is dit eindspel helemaal zo duidelijk nog niet, omdat de witte koning op tijd de damevleugel kan bereiken. Maar na 45… Dg6 46.Te5 a4 47.d5 a3 48.d6 Dd3 is niet te zien hoe wit verlies kan ontlopen.
46.d5 a3! Na b5 volgt nu Tf4 De5 Kh3, dreigend Tf8.
47.Ta4 En nu hernam de partij haar rechtvaardigen loop: er volgde remise door eeuwig schaak, niet door wit, maar door zwart gegeven:
47…De5+ 48.Kg1 De3+ Een boeiende partij! In al zijne phasen!
1/2-1/2
In de jaren twintig speelt Olland matches tegen befaamde buitenlanders als Réti, Maroczy, Colle en, in eigen land, tegen de opkomende Max Euwe. Hij moet regelmatig het onderspit delven, met steeds duidelijker cijfers. Maar hij wint nog wel van Davidson.
Tot slot enkele woorden over de match Olland – Pannekoek, in 1924 verrassend door Pannekoek gewonnen met 6-2-2. Olland heeft Pannekoek zelf uitgedaagd, nadat deze in de winterwedstrijd van ‘Utrecht’ slechts een halfje achter hem is geëindigd. Olland heeft de tijd ver achter zich dat hij jonge spelers verpletterde. De jeugdige Pannekoek, die later zal kiezen voor een meer maatschappelijk geaccepteerde carrière, als internist, heeft het in zich het ver te schoppen in de schaakwereld. Zelf relativeert hij zijn prestatie door niet alleen te herinneren aan de leeftijd van Olland, maar ook aan het feit dat het voor Olland slechts een oefenmatch is, voorafgaand aan zijn match tegen Euwe in dat jaar. Natuurlijk had Olland de eindcijfers van de match graag in een andere volgorde gezien; tot het einde van zijn leven heeft de eerzucht hem nooit in de steek gelaten. Jammer dat hij zijn verlies ook niet erg sportief opnam. In het clubblad zal men vergeefs zoeken naar enige mededeling omtrent deze vriendschappelijke match.
Een foto uit het NK 1926. Helemaal linksboven is Pannekoek in beeld, die door Olland zo overtuigend in een match verslagen werd. In het midden, staande, Max Euwe. Zittend, tweede van rechts: Arnold van Foreest.